Het Gerechtshof te Amsterdam heeft na het arrest van 17 februari 2011 een herstelarrest gewezen, waarbij de tekst van de in het arrest van 17 februari 2011 opgenomen voetnoten 79 en 80 is gewijzigd.
HR, 19-02-2013, nr. 11/01105
ECLI:NL:HR:2013:BZ1520
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2013
- Zaaknummer
11/01105
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BZ1520
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ1520, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ1520
ECLI:NL:PHR:2013:BZ1520, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ1520
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑02‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO en strafvermindering i.v.m. de overschrijding van de redelijke termijn.
19 februari 2013
Strafkamer
nr. S 11/01105
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 februari 2011, nummer 23/006526-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. A.A. Franken en mr. P.T.C. van Kampen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan door de Hoge Raad en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van negen jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze acht jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 februari 2013.
Conclusie 18‑12‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 11/01105
Mr. Vegter
Zitting: 18 december 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest 17 februari 20111.
- -
het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van het in strafzaak A onder 2, 8 en 13 tenlastegelegde;
- -
de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van het in strafzaak A onder 2, 8 en 13 tenlastegelegde;
- -
de verdachte vrijgesproken van het in strafzaak A onder 7 primair en in strafzaak B tenlastegelegde en
- -
de verdachte wegens een vijftal diefstallen met geweldpleging (al dan niet in vereniging begaan en al dan niet meermalen gepleegd), een poging tot diefstal met geweld gepleegd in vereniging, een poging tot doodslag, het medeplegen van een poging tot doodslag, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, het medeplegen van bedreiging met zware mishandeling alsmede het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen en de vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het arrest omschreven.
2. Deze zaak hangt samen met de zaken tegen [medeverdachte 4] (11/01078), [medeverdachte 2] (11/01934) en [medeverdachte 3] (12/02063) waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Namens verdachte heeft mr. P.T.C. van Kampen, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld. Mr. Van Kampen voornoemd heeft samen met mr. A.A. Franken, eveneens advocaat te Amsterdam, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. Ten laste van de verdachte is in strafzaak A onder 4 bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een in verenging gepleegde gewelddadige overval op een fastfoodrestaurant.
5. Met betrekking tot de bewijsvoering ter zake van het in strafzaak A onder 4 bewezenverklaarde houdt het bestreden arrest, voor zover van belang, het volgende in:2.
"Op dinsdag 19 augustus 2008, omstreeks 23:48 uur vindt een overval plaats op een filiaal van Burger King gelegen aan de Provinciale Weg 76A te Wijdewormer, gemeente Wormerland.(32)
De manager, [slachtoffer 4], is die avond samen met twee andere medewerkers, [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], aanwezig in het filiaal. Er komen twee motoren met op elke motor twee mannen (de daders) aanrijden, onder wie - zoals verderop zal worden verduidelijkt - de verdachte.
De vier daders dragen allen een helm. Beide motoren rijden naar het raam van het uitgifteloket en de daders stappen van de motoren af. Vervolgens slaat één van de daders een aantal malen met een mokerhamer op het raam van het uitgifteloket, als gevolg waarvan het raam stuk gaat. De vier daders klimmen dan om de beurt via het raam Burger King binnen.(33) [Slachtoffer 6] heeft de motoren via de monitor van de camera zien aankomen. Als hij het raam stuk hoort gaan, roept hij: "Overval" naar [slachtoffer 5] en hij vlucht een toilet van de personeelsruimte in en draait de deur op slot. [Slachtoffer 5] vlucht eerst naar buiten en gaat vervolgens weer naar binnen, waarna één van de daders op hem komt afgerend met in zijn hand een pistool en roept: "Ga liggen, met je handen bovenop je hoofd en kijk niet."(34) [Slachtoffer 6] hoort één van de daders tegen [slachtoffer 5] schreeuwen: "Waar is de rest" en komt vervolgens het toilet uit. Eén van de daders richt zijn pistool op [slachtoffer 6]. [Slachtoffer 6] loopt vervolgens voor de dader met het pistool uit naar de gang van de personeelsruimte waar [slachtoffer 5] al op de grond ligt. De dader met het pistool roept: "Liggen, liggen", en [slachtoffer 6] gaat vervolgens ook op de grond liggen.(35)
[Slachtoffer 4] bevindt zich op dat moment in de kantoorruimte van Burger King en is bezig met het afstorten van de dagopbrengst in de daar aanwezige kluis. Als hij glasgerinkel hoort en op de monitor van de camera mannen via het stuk geslagen raam naar binnen ziet komen, drukt hij het overvalalarm in en probeert hij de kluisdeur dicht te gooien. Deze valt echter niet in het slot. Op datzelfde moment komen er twee daders de kantoorruimte binnen, waarbij één van de daders hem tegen een kast aan duwt en zegt dat hij moet gaan liggen. Ook zet deze dader een pistool op het achterhoofd van [slachtoffer 4] en zegt: "Je hebt toch geen alarm gedrukt he? Ik schiet je dood."(36) Een van de andere daders vraagt: "Waar is het geld?"(37) waarop [slachtoffer 4] antwoordt dat alles in de kluis ligt. Daarna komt een derde dader de kantoorruimte in en schopt met zijn voet [slachtoffer 4] zacht in zijn zij. Deze dader heeft een witte plastic tas bij zich en haalt daar een sporttas (met de kleuren rood, wit en blauw) uit en pakt geld uit het bovenste open gedeelte van de kluis en stopt dit in de tas. De daders roepen vervolgens om de sleutel van het afstortgedeelte van de kluis en [slachtoffer 4] begint de sleutel te zoeken. De eerste dader stompt vervolgens [slachtoffer 4] met zijn linkervuist op zijn neus, waardoor [slachtoffer 4] een bloedneus krijgt.(38) Deze dader vindt de sleutel op de grond en vraagt [slachtoffer 4] waar de andere sleutel van het afstortgedeelte is. Als [slachtoffer 4] antwoordt dat alleen Geldnet die sleutel heeft, begint de derde dader met een hamer op het onderste afstortgedeelte van de kluis te rammen. De eerste dader pakt [slachtoffer 4] beet en neemt hem mee naar de vier kassa's in het winkelgedeelte en zegt bij kassa 1: "Maak open". Als [slachtoffer 4] zegt dat er alleen geld in kassa 4 zit, trekt die dader de kassalade uit de kassa en gooit deze op de grond waardoor de lade open springt. De tweede dader komt erbij en doet hetzelfde met de andere kassalades.(39) [Slachtoffer 4] moet weer op de grond gaan liggen, maar gaat vanwege de glasscherven in een hoek op de grond zitten. De tweede dader roept hierop: "Doe niet zo stoer", en schopt [slachtoffer 4] hierbij hard in de rechterzijde van zijn ribben.(40) Nadat het de derde dader is gelukt het afstortgedeelte van de kluis te openen, wordt het geld uit het afstortgedeelte gepakt en in de tas gedaan. De daders maken een bedrag van EUR 9.102,42 buit.(41) De eerste dader pakt ook een ring en een horloge van [slachtoffer 4] af en stopt deze eveneens in de tas. Vervolgens gaan de vier daders via het loket naar buiten en rijden op de twee motoren weg. Het kenteken van één van deze motoren eindigt op: [00-BB].(42)
Een verbalisant hoort via de centrale meldkamer Zaanstreek-Waterland van de overval en rijdt in zijn voertuig richting Burger King. Omstreeks 23:49 uur ziet hij op de Rijksweg A7 te Wijdewormer ter hoogte van de afslag Zaanse Schans twee motoren, met op elke motor twee personen, in tegengestelde richting rijden, in de richting van Amsterdam.(43) Twee andere verbalisanten, rijdend in een opvallend dienstvoertuig, horen van een surveillance eenheid dat er twee motoren voorbij zijn gereden op de Rijksweg A8 in de richting van Amsterdam. Zij besluiten door de Coentunnel de A10 te volgen om de motoren te kunnen vinden. Op het moment dat zij de Coentunnel inrijden zien zij de achterlichten van twee motoren. Met een snelheid van ongeveer 180 kilometer per uur lopen ze langzaam in op de motoren. Als de motoren (met elk twee daders) de afslag richting Haarlem nemen, kunnen de verbalisanten de motoren zo dicht naderen dat ze het kenteken van één van de motoren kunnen lezen: [AA-00-BB]. De verbalisanten zien dat de eerste lettercombinatie van het kenteken van de andere motor [CC] is. De verbalisanten volgen de twee motoren via de Basisweg naar de Seineweg en vervolgens over een fietspad parallel aan de N200. Eén van de motoren rijdt een woonwijk in, waarop de verbalisanten de andere motor blijven achtervolgen. De verbalisanten verliezen de motor enkele seconden uit het oog, maar zien de motor met nog steeds de twee daders erop vervolgens weer rijden. De motor rijdt de Cornelis Outshoornstraat in en de passagier van de motor gooit enkele voorwerpen en een tas op straat. Als de motor tussen twee paaltjes door een fietspad inslaat, kunnen de verbalisanten de motor niet langer volgen en zij rijden terug naar plaats waar de voorwerpen op straat zijn gegooid.(44) Op de Cornelis Outshoornstraat wordt dan het volgende aangetroffen: geldmunten, een stoelpoot, een blauwe metalen geldkist, een wit met zwart en rood geblokte tas en drie geldcassettes. In de tas zitten ondermeer een horloge en een ring.(45)
Omstreeks 00:05 uur diezelfde nacht komt een motor met daarop één van de daders aanrijden over het fietspad vanuit het Freule Wittewaalpad. De dader rijdt volgens de getuige als een gek en komt hard ten val op het parkeerterrein aan de Bok de Korverweg. Hij laat de motor vallen, rent hard weg en gooit ter hoogte van het Freule Wittewaalpad twee handschoenen weg.(46)
Het op de handschoenen aangetroffen DNA kan afkomstig zijn van de verdachte. De kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde profiel bezit als de bemonstering met het bloed van de rechterhandschoen bedraagt minder dan één op één miljard.(47) Twee verbalisanten treffen ter hoogte van huisnummer 9 aan het Freule Wittewaalpad een nylon bivakmuts aan. Het op de bivakmuts aangetroffen DNA kan afkomstig zijn van de verdachte. De kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde DNA-profiel bezit als het biologisch materiaal veiliggesteld vanaf de bivakmuts bedraagt minder dan één op één miljard.(48)
Even later ziet een verbalisant een motor met kenteken [CC-00-DD] liggen op de parkeerplaats van de Bok de Korverweg.(49) Op 20 augustus 2008 treffen verbalisanten de motor met kenteken [AA-00-BB] aan de [a-straat], ter hoogte van perceel [1], te Amsterdam aan.(50)
Naar het oordeel van het hof staat op grond van de hiervoor op grond van wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, vast dat de verdachte de overval op Burger King te Wijdewormer tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Het hof is van oordeel dat de door de raadsvrouw bij de behandeling ter terechtzitting bepleite vrijspraak voor de overval op Burger King, nu diens betrokkenheid daarbij niet zou zijn gebleken, wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals die hierboven zijn opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof ziet aanleiding om in het bijzonder het volgende te overwegen.
Op de beelden van de beveiligingscamera's van Burger King, die ter terechtzitting van 31 januari 2011 zijn getoond, heeft het hof uit eigen waarneming kunnen vaststellen, dat de vier daders na de overval met twee motoren wegrijden. Voorts dat de laatste vier tekens van het kenteken van één van de motoren [00-BB] zijn. De motor met kenteken [CC-00-DD] met daarop twee personen wordt zeer kort na de overval hard rijdend gesignaleerd samen met de motor met kenteken [AA-00-BB]. Als de motor met kenteken [CC-00-DD] wordt achtervolgd door een politieauto, gooit de passagier van de motor enkele voorwerpen weg, die afkomstig blijken te zijn van Burger King en [slachtoffer 4]. De politieauto verliest de motor vervolgens uit het oog, maar een getuige ziet direct daarna de motor met daarop alleen nog de bestuurder aan komen rijden en ziet de bestuurder vallen en wegrennen, waarna een andere getuige de man eveneens ziet rennen en twee lichtgekleurde handschoenen ziet weggooien. Nabij de vindplaats van de handschoenen wordt ook een bivakmuts aangetroffen. Het hof leidt uit het verloop van de hiervoor genoemde kort opeenvolgende feiten af, dat twee van de daders van de overval op Burger King gevlucht zijn op een motor met het kenteken [CC-00-DD] en dat één van die daders uiteindelijk als bestuurder van deze motor op de Bok de Korverweg ten val is gekomen en daarna is weggerend. Bij het wegrennen heeft deze dader zich ontdaan van handschoenen en een bivakmuts. Het hof heeft uit eigen waarneming op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden van Burger King kunnen vaststellen, dat in ieder geval één van de daders lichtgekleurde handschoenen droeg tijdens de overval. Voorts heeft [slachtoffer 4] verklaard dat één van de daders een bivakachtige muts en een andere dader een bivakmuts of helm droeg. Gelet op de resultaten van het DNA-onderzoek ten aanzien van de bemonsteringen van zowel de rechterhandschoen als van de bivakmuts kan het niet anders zijn dan dat het de verdachte is die deze goederen heeft gedragen en dat hij derhalve de desbetreffende dader is."
6. Ten laste van de verdachte is in strafzaak A onder 5 bewezenverklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een in vereniging gepleegde gewelddadige overval op een postagentschap. In strafzaak A zijn onder 6 primair, 7 subsidiair, 9, 10 primair, 11, 12 en 14 ten laste van de verdachte de in de daarop volgende vlucht gepleegde misdrijven bewezenverklaard, te weten het (medeplegen) van een poging tot doodslag op (in totaal) drie achtervolgende agenten, het medeplegen van bedreiging met zware mishandeling van een tweetal achtervolgende agenten, een (poging tot) diefstal met (bedreiging met) geweld van een drietal vluchtauto's, alsmede het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen.
7. Met betrekking tot de bewijsvoering ter zake van bovenstaande feiten houdt het bestreden arrest, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:3.
"Omdat de feiten zoals die ten laste zijn gelegd in strafzaak A onder 5, 6 primair, 7 subsidiair, 9, 10 primair, 11, 12 en 14 zodanig met elkaar samenhangen, in die zin dat de feiten elkaar in een relatief kort tijdsbestek opvolgen, zal het hof deze feiten hierna - zakelijk en verkort weergegeven - gezamenlijk in de volgorde waarin de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd, bespreken. Ook ter terechtzitting heeft het hof, alsmede het openbaar ministerie tijdens het requisitoir, de feiten op deze wijze behandeld.
Op 3 december 2008 wordt het postagentschap van Postbank N.V. aan De Dwingel te De Goorn, gemeente Koggenland, overvallen door vier personen, waaronder - zoals verderop zal blijken - de verdachte.
Omstreeks 16:15 uur die dag rennen drie daders met bivakmutsen(51), één of meer pistolen en een moker vanuit een auto richting het postagentschap en slaan de glazen toegangsdeur daarvan met de moker in.(52) Op dat moment staat een medewerkster (hierna: [betrokkene 3]) van het postagentschap achter de balie. Een andere medewerkster ([betrokkene 4]) is samen met een monteur, die bezig is met het aanbrengen van veiligheidsvoorzieningen, in de waardekamer, alwaar de kluis staat. De waardekamer is te bereiken via een sluis met twee deuren, een binnen- en een buitendeur. Als [betrokkene 3] in de gaten krijgt dat de mannen kwaad in de zin hebben, rent zij naar de waardekamer. Via de buitendeur gaat zij naar de binnendeur en maakt aan de monteur duidelijk dat zij de waardekamer in wil. Daarop doet de monteur de binnendeur open en hij laat [betrokkene 3] de waardekamer in.(53) De overvallers gaan achter [betrokkene 3] aan, bonken op de binnendeur van de waardekamer en schreeuwen: "Open die deur, open die deur!". De overvallers slaan de lamp die zich boven de sluisdeur bevindt stuk en door het gat dat is ontstaan, komt een handschoen met een pistool tevoorschijn. Eén van de daders roept: "Ik schiet, open die deur, ik schiet, open de deur". De trekker van het pistool wordt door één van de daders minimaal twee keer overgehaald.
Op een gegeven moment geven de daders het op en vluchten ze weg. Uit de kassa nemen de daders een deel van het zogenaamde overvalpakket mee, dat bestaat uit drie briefjes van 5 euro en een briefje van 10 euro met daartussen een briefje waarop staat: "Komt ome Jan ophalen". Het briefje van 10 euro blijft in de kassa achter.(54) De daders, van wie er één in ieder geval een pistool in de hand heeft, stappen in een die zelfde dag rond 10:45 uur in Amsterdam gestolen grijze Audi RS4 met kenteken [EE-00-FF](55) waarin de bestuurder zit te wachten en rijden weg in de richting van de autosnelweg, Rijksweg A7.(56)
De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] - die dag belast met een videosurveillance - bevinden zich bij het BP tankstation dat langs de Rijksweg A7 te Noordbeemster ligt. Om 16:19 uur krijgen zij van de meldkamer bericht dat de daders van de overval op het postagentschap in een auto met kenteken [EE-00-FF] zijn gevlucht richting Rijksweg A7.
Nog geen vijf minuten later zien [verbalisant 2 en 3] de auto met hoge snelheid over de vluchtstrook in de richting van Zaandam rijden. Zij zetten direct de achtervolging in, daarbij gebruik makend van optische - en geluidssignalen. Tijdens de achtervolging wordt door de daders in de Audi met hoge snelheden gereden, waarbij zij gebruik maken van alle rijstroken inclusief de vluchtstrook.(57) Als [verbalisant 2 en 3] de daders op een afstand van tussen de 30 en 50 meter zijn genaderd, richt één van de inzittenden - die met zijn bovenlichaam half uit het raam van het linkerachterportier van de Audi hangt - een vuurwapen op [verbalisant 2 en 3] en hij vuurt het wapen af. Om te voorkomen dat zij worden geraakt, maken [verbalisant 2 en 3] met hun auto een uitwijkmanoeuvre.(58) Als zij de achtervolging willen hervatten, raken zij ter hoogte van het knooppunt Zaandam het zicht op de Audi kwijt.(59) Even verderop zijn de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] bezig het verkeer op de Rijksweg A7 stil te leggen om de Audi tot stoppen te dwingen. Daartoe zetten zij hun dienstauto op de vluchtstrook. Als zij de Audi over de vluchtstrook met hoge snelheid zien aankomen, besluiten [verbalisant 4 en 5] hun dienstauto te verplaatsen om een aanrijding te voorkomen.(60) Als de Audi [verbalisant 4 en 5] passeert, gooit één van de inzittenden - die van uit het linkerachterraam van de Audi naar buiten kwam hangen - een vuisthamer in de richting van het dienstvoertuig van [verbalisant 4 en 5]. De hamer raakt de auto en komt in de berm langs de Rijksweg terecht.(61) De Audi rijdt met hoge snelheid verder in de richting van de Rijksweg A8 en [verbalisant 4 en 5] verliezen de Audi uit het oog. De Audi met de daders vervolgt zijn weg en neemt op het laatste moment de afrit Koog aan de Zaan/Zaandijk.(62) De daders nemen vervolgens de afslag Koog aan de Zaan en slaan dan rechtsaf in de richting van de provinciale weg N203.(63) De Audi wordt in de Krokusstraat te Koog aan de Zaan achtergelaten op de hoek met de Anjeliersstraat.(64) De inzittenden vluchten te voet een steeg gelegen tussen de Anjelierstraat en Zuideinde in. Zij ontdoen zich in de steeg van een vest en twee bivakmutsen.(65) De bivakmutsen bevatten DNA dat afkomstig kan zijn van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].(66) Ook ontdoen de daders zich ter hoogte van het adres Zuideinde 101 van de 5 euro biljetten uit het zogenoemde overvalpakket dat bij de overval is buit gemaakt(67) en van een gasrevolver.(68) Uit de steeg gekomen, rennen de vier daders het terrein van tankstation Total gelegen aan het Zuideinde 112 te Koog aan de Zaan op. Bij het tankstation staat [betrokkene 5] met haar Volkswagen Polo geparkeerd. Als [betrokkene 5] weg wil rijden, komen de vier daders haar richting op en één van hen trekt het portier aan haar zijde open en roept tegen haar: "Uitstappen, eruit". Een andere dader begint aan de deuren aan de passagierszijde te trekken, maar deze zijn op slot. Ook begint één van de daders aan de jas van [betrokkene 5] te trekken. Als zij begint te schreeuwen, rennen de daders weg. Twee daders weten over het hek dat zich bevindt tussen het tankstation en machinefabriek Teer te klimmen.(69) De twee andere daders verschuilen zich even bij een andere auto en bedreigen de eigenaar van die auto met een vuurwapen. Even later vluchten ook zij via hetzelfde hek naar de achterzijde van de Honigfabriek.(70) Bij dit hek wordt een motorkraag met neus en mondstuk aangetroffen met daarop DNA dat afkomstig kan zijn van de verdachte. De kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde DNA-profiel bezit als het biologisch materiaal veiliggesteld vanaf de motorkraag bedraagt minder dan één op één miljard.(71) Voorts wordt op de vluchtweg richting de Alexanderbrug ter hoogte van de Honigfabriek in het water van rivier de Zaan kleding aangetroffen die aan de bovenzijde nog droog was toen deze werd ontdekt.(72) Een uit het water geviste jas bevat DNA dat afkomstig kan zijn van de verdachte. De kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde DNA-profiel bezit als het biologisch materiaal veiliggesteld vanaf de binnenzijde van de kraag van de jas bedraagt minder dan één op één miljard.(73) Vervolgens proberen de vier daders over de schutting behorende bij het perceel van [betrokkene 6] aan het [a-straat 1] te Koog aan de Zaan te klimmen. [Betrokkene 6] wijst de daders de weg over de steiger richting de Alexanderbrug.(74)
Ondertussen heeft verbalisant [verbalisant 6] de achtervolging op zijn - van politiestriping voorziene - motor ingezet en rijdt in de richting van het Zuideinde te Koog aan de Zaan. Als hij ter hoogte van de kruising met de Paltrokstraat is, ziet hij de daders over een schutting klimmen. Als [verbalisant 6] vervolgens op de daders wil aflopen, richt één van hen een vuurwapen op hem.(75) De vier daders rennen vervolgens vanuit de Leliestraat de Alexanderbrug op.(76)
[Verbalisant 6] zet de achtervolging over de Alexanderbrug in en rent achter de dader aan, waarvan het hof zal vaststellen dat dit de verdachte is, die eerder een wapen op hem heeft gericht.
Naast een op de Alexanderbrug stilstaande Seat Leon met daarin bestuurster [betrokkene 7] houdt deze dader op met rennen. Hij trekt met zijn linkerhand het linkervoorportier van de Seat open; in zijn andere hand heeft hij nog steeds het pistool vast.(77) Hij zegt tegen [betrokkene 7]: "Er uit" en trekt aan de arm van [betrokkene 7]. [Betrokkene 7] maakt hierop haar riem los en stapt uit de auto.(78) Op dat moment is [verbalisant 6] de dader en de Seat op een afstand van ongeveer 10 à 15 meter genaderd. Alvorens in de Seat te stappen, houdt hij zijn vuurwapen in de richting van [verbalisant 6] en lost een schot.(79) Hij stapt in de Seat, keert op de brug en rijdt met hoge snelheid weg in de richting van de Paltrokstraat te Zaandam.(80)
In de tussentijd rennen twee mededaders nog steeds op de Alexanderbrug. Eén van hen rent richting de G. van Uitgeeststraat en wordt even later (om 16:38 uur) ter hoogte van de kruising aangehouden. Deze persoon blijkt te zijn: [medeverdachte 2]. Ten tijde van zijn aanhouding draagt [medeverdachte 2] onder een zwarte broek, een blauwe spijkerbroek.(81)
De Seat rijdt intussen (om ongeveer 16:30 uur) bij de rotonde Paltrokstraat/Veldbloemenweg te Zaandam en raakt daar de achterkant van een Citroën ZX. De Seat komt tot stilstand tegen een betonblok. De verdachte stapt uit de Seat en loopt naar de Citroen ZX toe. Als de bestuurder ([betrokkene 8]) het portier opendoet en aanstalten maakt om uit te stappen, zegt de verdachte tegen hem: "Uitstappen". Vervolgens toont de verdachte [betrokkene 8] een pistool en zegt wederom: "Uitstappen". [Betrokkene 8] en zijn passagiers stappen uit de Citroen en de verdachte neemt plaats op de bestuurderstoel en rijdt met hoge snelheid weg(82).
Even later, rijdt hij op de Fluitekruidweg tegen een geparkeerde auto aan. De Citroën komt tot stilstand, de verdachte stapt uit(83) en rent het grasveld over richting de spoorlijn. Vervolgens gaat hij door een opening in de bosjes en lijkt over het daarachter liggende slootje te springen. Hij verdwijnt dan uit het zicht. Nadien wordt op het sportterrein van voetbalvereniging Hellas Sport aan de andere kant van het slootje, de spoorlijn en een vijf à zes meter brede sloot(85), in de stortbak van het damestoilet van Hellas Sport een Glock pistool gevonden. Voorts wordt in een op dat terrein staande vuilnisbak in een vuilniszak (natte) kleding aangetroffen, waaronder een vest, een paar handschoenen en een T-shirt.(86) Sporenmateriaal op de linker- en op de rechterhandschoen levert een match op met het DNA-profiel van de verdachte. De kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde DNA-profiel bezit als het biologisch materiaal veiliggesteld vanaf de handschoenen bedraagt minder dan één op één miljard.(87) Op de handschoenen worden glasdeeltjes aangetroffen waarvan de deskundige concludeert dat: "[ . . .] de aangetroffen overeenkomsten met het referentieglas veel waarschijnlijker zijn wanneer deze afkomstig zijn van de gebroken ruit Dwingel 13 De Goorn (het hof begrijpt: het postagentschap te De Goorn), waartoe dit referentieglas heeft behoord dan wanneer ze afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit of ruiten."(88) Ook op het T-shirt worden twee glasdeeltjes aangetroffen.
Ten aanzien van één glasdeeltje concludeert de deskundige dat:
"[ . . . ] de aangetroffen overeenkomsten met het referentieglas iets waarschijnlijker zijn wanneer deze afkomstig zijn van de gebroken ruit Dwingel 13 De Goorn (het hof begrijpt: het postagentschap te De Goorn), waartoe dit referentieglas heeft behoord dan wanneer ze afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit of ruiten."(89)
Twee sporenmonsters van het T-shirt leveren een match op met het DNA-profiel van de verdachte.(90)
Met het aangetroffen Glock pistool zijn schietproeven gehouden en de sporen op de verschoten testpatronen zijn vergeleken met sporen die aanwezig zijn op een in de Audi aangetroffen patroon. De conclusie luidt dat de patroon zeer waarschijnlijk is doorgeladen in het Glock pistool.(91)
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden met betrekking tot het verloop van de opeenvolgende en in een relatief kort tijdsbestek gepleegde feiten en de daarbij op de vluchtroute aangetroffen sporen, heeft het hof - één en ander in onderling verband en samenhang beschouwd - de overtuiging bekomen dat de verdachte de overval op het postagentschap te De Goorn tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. En voorts, dat de verdachte nadat hij met zijn mededaders uit de Audi is gestapt, met zijn mededaders heeft geprobeerd de Volkswagen van [betrokkene 5] te stelen en toen de mededaders in de buurt van de Alexanderbrug uiteen zijn gegaan, hij, verdachte, op [verbalisant 6] heeft geschoten en de Citroën en de Seat, met geweld en/of bedreiging met geweld heeft gestolen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in strafzaak A onder 5, 6 primair, 7 subsidiair, 9, 10 primair, 11, 12 en 14 bewezen verklaarde:
Het hof is van oordeel dat de door de raadsvrouw bij de behandeling ter terechtzitting bepleite vrijspraak voor de aan de verdachte in strafzaak A onder 5, 6, 7 subsidiair, 9, 10, 11, 12 en 14 ten laste gelegde feiten, nu diens betrokkenheid daarbij niet zou zijn gebleken, wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals die hierboven zijn opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof ziet evenwel aanleiding om in het bijzonder op het volgende te reageren.
DNA-sporen:
De raadsvrouw heeft - naar het oordeel van het hof met recht - betoogd dat de enkele aanwezigheid van DNA-sporen van de verdachte op kleding niet hoeft te betekenen dat deze kleding ook (op die dag en ten tijde van de ten laste gelegde feiten) door de verdachte is gedragen. Zij heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid dat kleding door verschillende personen wordt gedragen en dat uit het dossier ook valt af te leiden dat dit in de vriendenkring van de verdachte gebruikelijk was.
Wat daar van zij, het hof heeft moeten constateren dat de verdachte over de aanwezigheid op de vluchtroute van een aantal kledingstukken waarin DNA-sporen zijn aangetroffen die met de zijne matchen, ook ter terechtzitting in hoger beroep geen nadere verklaring heeft willen afleggen en zich - op advies van zijn raadsvrouw - heeft beroepen op zijn zwijgrecht.
Het privilege tegen zelfbeschuldiging dat is begrepen in artikel 6 van het EVRM - zo heeft het hof de verdachte ter terechtzitting ook voorgehouden - kan niet verhinderen dat stilzwijgen van de verdachte in een situatie die vraagt om een (nadere) verklaring van de verdachte - zoals over de vragen hoe DNA-sporen die met de zijne matchen op die kleding terecht kunnen zijn gekomen of hoe zijn kleding in verkeerde handen is geraakt - meeweegt bij de beoordeling van de overtuigingskracht van het door het openbaar ministerie bijeengebrachte bewijs.
Hoewel de raadsvrouw - evenzeer met recht - heeft gesteld dat de verdachte door geen van de getuigen is herkend als zijnde één van de daders, heeft het hof gelet op de aangetroffen motorkraag (een voorwerp dat herkenning bemoeilijkt omdat het een gedeelte van het gezicht bedekt), de jas, de handschoenen en het T-shirt met DNA afkomstig van de verdachte, waarvan het hof heeft vastgesteld dat de plekken waar die zijn aangetroffen op de route ligt waarlangs de verdachte en zijn mededaders zijn gevlucht, de overtuiging bekomen dat de verdachte op die dag de aangetroffen motorkraag, de jas, de handschoenen en het T-shirt heeft gedragen.
Dit zelfde geldt - mutatis mutandis - met betrekking tot het onderzoek naar glasresten. In het algemeen kan er van worden uitgegaan dat een willekeurig burger geen glasresten in zijn kleding draagt en - geconfronteerd met het aantreffen van specifieke glasresten - daarvoor waarschijnlijk wel een verklaring zal kunnen geven. Het hof stuit op stilzwijgen met betrekking tot het - tegen de achtergrond van het hiervoor vastgestelde - toch wonderlijke toeval dat in kleding die aan de verdachte kan worden toegeschreven ook glasresten worden aangetroffen die overeenkomsten ("veel waarschijnlijker" en "iets waarschijnlijker") vertonen met glasresten van de in De Goorn vernielde ruit. Dit stilzwijgen weegt mee bij de beoordeling van de overtuigingskracht van het door het openbaar ministerie op dit punt bijeengebrachte bewijs.
Betrokkenheid van de verdachte bij de op de vlucht gepleegde feiten:
Zoals hiervoor overwogen, heeft het hof de overtuiging bekomen dat de verdachte de overval op het postagentschap te De Goorn tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd en dat hij en zijn mededaders daarna in een gereedstaande Audi zijn gevlucht. Het hof acht ook bewezen dat de verdachte zich tezamen met zijn mededaders heeft schuldig gemaakt aan de strafbare feiten die zijn gepleegd tijdens de vlucht."
8. Het eerste middel komt op tegen de bewijsvoering van het Hof ter zake van het in strafzaak A onder 4, 5, 6 primair, 7 subsidiair, 9, 10 primiar, 11, 12 en 14 bewezenverklaarde.
9. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de door het Hof voor het bewijs gebezigde NFI-rapporten alsmede de bewijsoverwegingen van het Hof de met de bewezenverklaringen onverenigbare mogelijkheid open laten dat de verdachte de betreffende kledingstukken weliswaar heeft gedragen, maar niet op het moment van de bewezenverklaarde feiten.
10. Bij de bespreking van het middel dient te worden vooropgesteld dat hier geen sprake is van zogenaamde Meer en Vaart-situaties. 4. Van de zijde van de verdachte worden immers geen concrete andere toedrachten van het feitelijk gebeuren naar voren gebracht die niet verenigbaar zijn met de bewezenverklaringen,5. maar wordt in de kern van de zaak niet meer aangevoerd dan dat de omstandigheid dat de op de kledingstukken aangetroffen biologische contactsporen matchen met het DNA-profiel van de verdachte nog niet wil zeggen dat het bijna niet anders kan dan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten. Daarbij wordt een beroep gedaan op een aantal feiten en omstandigheden die er op neer komen dat binnen de vriendenkring van de verdachte kledingstukken worden uitgewisseld. De omstandigheid dat de verweren niet hun weerlegging vinden in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen leidt er dus niet toe dat de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen is omkleed.
11. In de toelichting op het middel wordt, ten aanzien van het in strafzaak A onder 4 bewezenverklaarde, voorts opgekomen tegen de verwerping door het Hof van het standpunt dat de door de getuige [slachtoffer 4] genoemde dader 1 niet heeft gezeten op de motor met kenteken [CC-00-DD], maar op de motor met kenteken [AA-00-BB].
12. Het bestreden arrest houdt hieromtrent het volgende in:
"De redenering van de raadsvrouw die leidt tot haar conclusie dat de verdachte niet kan hebben gezeten op de motor met het kenteken [CC-00-DD] volgt het hof niet, nog daargelaten de gevolgtrekking die de raadsvrouw aan die conclusie ontleent.
De door de aangever [slachtoffer 4] gedane waarnemingen van de daders, die hij dader 1, dader 2 en dader 3 noemt, hoeven geenszins te corresponderen met de aanduidingen van dader 1 tot en met dader 4 bij de camerabeelden in en rond Burger King.
13. De stellers van het middel achten deze verwerping onvoldoende, nu ter terechtzitting in hoger beroep gemotiveerd is betoogd dat de combinatie van de verklaring van de getuige [slachtoffer 4] en de camerabeelden tot de conclusie moet leiden dat de door de getuige [slachtoffer 4] genoemde dader 1, de door de politie genoemde verdachte 2 is, en dat deze persoon is weggereden met een motor die een andere vluchtroute heeft afgelegd dan de route waarlangs de handschoenen en de bivakmuts gevonden zijn.
14. Zoals uit de hierboven opgenomen bewijsconstructie van het Hof blijkt, heeft het Hof in zijn overwegingen de termen 'verdachte 2' en 'dader 1' in het geheel niet gebruikt, laat staan dat het Hof beide heeft gelijkgesteld. Daarmee ontvalt de feitelijke grondslag aan deze klacht.
15. Ten aanzien van het in strafzaak A onder 4 bewezenverklaarde blijft dan over de vraag of het Hof uit de vastgestelde feiten en omstandigheden niet-onbegrijpelijk heeft kunnen afleiden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld in vereniging gepleegd. Dat lijkt mij zeer zeker het geval.
16. De in het eerste middel vervatte klachten met betrekking tot het in strafzaak A onder 5, 6 primair, 7 subsidiair, 9, 10 primair, 11, 12 en 14 bewezenverklaarde, met uitzondering van de hiervoor onder 10 besproken klacht, komen, gelet op de verwevenheid daarmee, aan de orde bij de bespreking van het tweede middel.
17. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof in het bijzonder art. 6 EVRM heeft geschonden door bij de bewijsvoering te betrekken dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor redengevende feiten en omstandigheden, maar zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
18. Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat de omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te legen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs kan bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.6.
19. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de omstandigheid dat op de langs de vluchtroute aangetroffen kledingstukken biologische contactsporen zijn aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van de verdachte geen omstandigheid is die redengevend moet worden geacht voor het bewijs. Dit zou niet het geval zijn, omdat de aanwezigheid van degelijke sporen de mogelijkheid open laten dat deze sporen niet delictgerelateerd zijn. Nu geen sprake is van een voor het bewijs redengevende omstandigheid, had het Hof de afwezigheid van een verklaring van de verdachte hieromtrent niet in de bewijsoverwegingen mogen betrekken.
20. De stellers van het middel gaan kennelijk uit van de veronderstelling dat een voor het bewijs van het tenlastegelegde redengevende omstandigheid, slechts dan redengevend is indien die redengevendheid ontegenzeggelijk en 100% zeker vast staat. De stellers van het middel gaan daarbij uit van een onjuiste rechtsopvatting. Immers, uitgaande van de juistheid van de veronderstelling van de stellers van het middel, kan een verdachte in dat geval geen redelijke die redengevenheid ontzenuwende verklaring geven. Het kan niet anders gaan dan om een mate van waarschijnlijkheid die indien niet juist verklaring behoeft.
21. Het feit dat er op de langs de vluchtroute aantroffen kledingstukken biologische contactsporen die matchen met het DNA-profiel van de verdachte zijn aangetroffen, betreft bij uitstek een voor het bewijs van het tenlastegelegde redengevende omstandigheid, die vraagt om een (nadere) verklaring van de verdachte. Dat ter terechtzitting in hoger beroep is betoogd dat het dossier aanwijzingen bevat dat de kleding door meer dan één van de in het dossier figurerende personen wordt gedragen7. maakt dat niet anders. Zeker niet in een geval als het onderhavige waarbij er niet op één langs de vluchtroute aangetroffen kledingstuk biologische contactsporen die matchen met het DNA-profiel van de verdachte zijn aangetroffen, maar op alle langs die vluchtroute aangetroffen kledingstukken, te weten op de motorkraag, de handschoenen, de jas en het t-shirt.
Overigens komt het mij voor dat het gegeven dat op alle langs de vluchtroute gevonden kledingstukken biologische contactsporen die matchen met het DNA-profiel van de verdachte zijn aangetroffen maakt dat de door de verdediging geopperde mogelijkheid dat een ander dan de verdachte al die kleding ten tijde van de bewezenverklaarde feiten heeft gedragen zo onwaarschijnlijk is, dat deze geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.8.
22. Ook hier blijft met betrekking tot het in strafzaak A onder 5, 6 primair, 7 subsidiair, 9, 10 primair, 11, 12 en 14 bewezenverklaarde de vraag over of het Hof uit de vastgestelde feiten en omstandigheden niet-onbegrijpelijk heeft kunnen afleiden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan die feiten. Ook hier lijkt mij dat zeer zeker het geval.
23. Het derde middel komt op tegen de verwerping van het verweer dat geen gebruik mocht worden gemaakt van de inhoud van het verslag van informant A-1852.
24. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:9.
"Stelselmatig inwinnen van informatie:
De raadsvrouw heeft bezwaar gemaakt tegen gebruik van de inhoud van het verslag van de informant A-1852 in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 2] omdat - kort samengevat - niet is voldaan aan de formele vereisten voor inzet van een buitenlandse informant en bovendien de uitvoering van het bevel heeft geleid tot een situatie die vergelijkbaar is met een verhoor. Ten slotte is niet voldaan aan de verbaliseringsplicht van artikel 153 van het wetboek van Strafvordering (verder: Sv).
Het hof stelt vast dat ten behoeve van het opsporingsonderzoek op 19 februari 2009 een buitenlandse opsporingsambtenaar, aangeduid als A-1852, als informant is ingezet. De informant werd op die dag viermaal in de ophoudkamer van het cellencomplex bij [medeverdachte 2] geplaatst en is vervolgens meegegaan met diens transport naar het huis van bewaring. Hij heeft hiervan telkens verslag gedaan, te weten om 10:15, 13:15, 15:45, 17:15 en 20:45 uur, aan zijn Nederlandse begeleider, die daarvan proces-verbaal heeft opgemaakt.
Door de officier van justitie is op 19 januari 2009 een bevel tot stelselmatig inwinnen van informatie als bedoeld in artikel 126qa Sv gegeven.(92) Het bevel is overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van genoemd artikel gegeven aan een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141, onder b, Sv, te weten een Nederlandse opsporingsambtenaar.
Ingevolge artikel 126qa, vierde lid, Sv, kan het bevel ook gegeven worden aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat, als die informant voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat de officier van justitie van deze specifieke bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Nu op grond van genoemd bevel niet een Nederlandse, maar een buitenlandse politieman is ingezet kan het hof niet anders concluderen dan dat op basis van een onjuist bevel is gewerkt. Dit verzuim is niet meer te herstellen en het hof zal - overeenkomstig het bepaalde in artikel 359a Sv - moeten bezien welke rechtsgevolgen aan dit verzuim moeten worden verbonden. Het hof zal daarbij rekening houden met het belang dat met het geschonden voorschrift werd beoogd te beschermen, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.
Het hof stelt allereerst vast dat inzet van de bevoegdheid plaats had in het kader van een opsporingsonderzoek naar gewapende overvallen waarbij met (vuur)wapens was gedreigd of waarbij op de politie was geschoten, waarbij het vermoeden bestond dat deze in georganiseerd verband waren gepleegd. Een aantal personen, onder wie de verdachte, was op verdenking van betrokkenheid bij één of meer van die overvallen aangehouden. Deze verdachten beriepen zich op hun zwijgrecht.
A-1852 is ingezet na advies van de teamleider van het Team Operationele Ondersteuning van de Unit Werken onder Dekmantel(93) als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden (hierna: Samenwerkingsbesluit).
Uit het advies en de verklaring als getuige van A-1852 bij de rechter-commissaris(94) blijkt dat A-1852 in het land van herkomst beschikte over de bevoegdheid tot opsporing van strafbare feiten en dat hij beschikte over de kennis en vaardigheden benodigd voor de uitvoering van het bevel.
Daarmee voldeed A-1852 aan de criteria, gesteld in artikel 5, lid 1 onder a en b, van het Samenwerkingsbesluit.
Ingevolge artikel 6 van het Samenwerkingsbesluit is de inzet van een buitenlandse informant toegestaan indien deze zich vooraf heeft verbonden aan de in dat artikel geformuleerde voorwaarden. Voorts wordt de buitenlandse informant ingevolge het tweede lid bij de uitvoering van een bevel tot infiltratie begeleid door een begeleider van een infiltratieteam.
Hoewel het hof, net zo min als de rechtbank in het strafdossier een stuk heeft aangetroffen waaruit blijkt dat A-1852 zich vooraf heeft verbonden aan de voorwaarden van artikel 6 van het Samenwerkingsbesluit, blijkt uit het proces-verbaal 'Advies inzet buitenlandse infiltrant' dat getoetst is of A-1852 aan bedoelde voorwaarden voldeed en dat die toetsing positief is uitgevallen. Tevens is gebleken dat er sprake was van begeleiding.
Daarmee staat vast dat is voldaan aan de eisen die artikel 126qa, lid 4, Sv, stelt en is naar het oordeel van het hof voldoende recht gedaan aan de belangen die artikel 126qa Sv beoogt te beschermen.
Nu gelet hierop het gebruik van een onjuist bevel eerder lijkt op een slordigheid - hoe afkeurenswaardig ook - dan van een ernstige tekortkoming en verder niet gebleken is van nadeel, zal het hof volstaan met te constateren dat sprake is van een vormverzuim.
Het hof is van oordeel dat de inzet van A-1852 niet onrechtmatig is geweest."
25. Volgens de stellers van het middel is bovenstaande motivering innerlijk tegenstrijdig, althans onbegrijpelijk, nu het Hof enerzijds vaststelt dat sprake is geweest van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv, terwijl het anderzijds oordeelt dat de inzet van A-1852 niet onrechtmatig is geweest.
26. Het Hof heeft in diens motivering duidelijk en niet onbegrijpelijk uiteengezet dat er weliswaar sprake is geweest van een gebruik van een onjuist bevel, en derhalve van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv, maar dat met de enkele constatering van dit verzuim kan worden volstaan. Het Hof heeft daarbij gemotiveerd gelet op het belang dat met het geschonden voorschrift werd beoogd te beschermen, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.10. Uitsluitend de laatste zin van de overweging is ongelukkig, omdat schending van een vormvoorschrift in het vooronderzoek nu juist wel onrechtmatig is. Die ongelukkige laatste zin kan worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving die overigens in het geheel niet afdoet aan de conclusie van het Hof om aan het vormverzuim geen rechtsgevolg te verbinden. Het middel slaagt daarmee dus niet.
27. Het vierde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
28. Namens de verdachte is op 2 maart 2011 beroep in cassatie ingesteld. Volgens een op de begeleidende brief van 17 april 2012 geplaatst stempel zijn de stukken bij de Hoge Raad ingekomen op 19 april 2012. De inzendtermijn van zes maanden11. is derhalve overschreden met meer dan zeven maanden.
Voorts merk ik ambtshalve op dat de Hoge Raad in deze zaak uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden12. zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Het bovenstaande brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
29. Het eerste, tweede en derde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het vierde middel is terecht voorgesteld. Andere gronden dan de hiervoor onder 28 weergegeven grond waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
30. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑12‑2012
De inhoud van de voetnoten is niet opgenomen.
De inhoud van de voetnoten is niet opgenomen.
Zie HR 1 februari 1972, NJ 1974/450, m.nt. ThWvV. Zie tevens Corsten/Borgers, zevende druk, p. 751-752 en Keulen/Knigge, twaalfde druk, p. 513 e.v.
Daar gaat het om bij een Meer en Vaart-verweer: J.F. Nijboer, Strafrechtelijk bewijsrecht, vijfde druk, p. 156 e.v. en Keulen/Knigge, twaalfde druk, p. 514.
Vaste jurisprudentie: HR 3 juni 1997, LJN ZD0733, NJ 1997/584 en bv. HR 15 juni 2004, LJN AO9639, NJ 2004/464 en HR 5 juni 2012, LJN BW7372, NJ 2012/369. Zie tevens de conclusie van mijn ambtsgenoot Jörg voor HR 16 maart 2010, LJN BL0762, waarin hij ingaat op het zwijgen van een verdachte en het EHRM-arrest in de zaak Murray (EHRM 8 februari 1996, 18731/91, NJ 1996/725). Zie voorts Corstens/Borgers, zevende druk, p. 690-691, Keulen/Knigge, twaalfde druk, p. 516 e.v. en Melai/ Groenhuijsen, aant. 17 bij art. 29 Sv.
Pleitnota in hoger beroep, p. 6.
Uit de zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindende kopie van het NFI-rapport van 20 januari 2009, nummer 2008.12.09.158 (aanvraag 5), dossierpagina. F 0637 blijkt dat op het t-shirt zelfs enkel DNA-kenmerken die matchen met het DNA-profiel van de verdachte zijn aangetroffen. Aanwijzingen dat het t-shirt door een ander dan de verdachte is gedragen zijn er dan ook niet.
De inhoud van de voetnoten is niet opgenomen.
Zie HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004/376.
De verdachte zat ten tijde van het instellen van het beroep in cassatie preventief gedetineerd voor de onderhavige zaak.
De verdachte zat ten tijde van de betekening van de aanzegging preventief gedetineerd voor de onderhavige zaak.