Een faxcopie van het verzoekschrift is ingekomen ter griffie op 10 december 2012, op 14 december 2012 gevolgd door het ondertekende verzoekschrift.
HR, 08-03-2013, nr. 12/05637
ECLI:NL:HR:2013:BZ3590
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-03-2013
- Zaaknummer
12/05637
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BZ3590
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BZ3590, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ3590
ECLI:NL:HR:2013:BZ3590, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ3590
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑12‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
JVggz 2013/20
PFR-Updates.nl 2013-0049
Conclusie 08‑03‑2013
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
12/05637
Mr. F.F. Langemeijer
- 18.
januari 2013
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
tegen
Officier van Justitie te Haarlem
In deze Bopz-zaak is een voorlopige machtiging verleend zonder dat betrokkene persoonlijk is gehoord. Is, ook wat betreft het voorafgaande psychiatrisch onderzoek, aan alle vereisten voldaan?
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
Bij verzoekschrift d.d. 22 augustus 2012 heeft de officier van justitie in het arrondissement Haarlem aan de rechtbank aldaar verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis (art. 2 Wet Bopz). Bij dit verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, opgemaakt en op 16 augustus 2012 ondertekend door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [psychiater 1].
1.2.
Op 10 september 2012 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij was betrokkene zelf niet aanwezig. Wel aanwezig waren de advocaat van betrokkene, de behandelend psychiater en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden. Volgens de beschikking is betrokkene niet gehoord "omdat hij ondanks herhaald aanbellen de deur niet opende dan wel niet aanwezig was".
1.3.
Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld1.. Namens de officier van justitie is een verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Onderdeel 1 van het middel houdt in dat de rechtbank in strijd met art. 8 Wet Bopz de verzochte machtiging heeft verleend zonder dat betrokkene door de rechtbank is gehoord; hiermee heeft de rechtbank een fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging geschonden. In dit verband is opgemerkt dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat betrokkene niet gehoord wil worden. Onderdeel 2 sluit hierbij aan met de klacht dat uit de gedingstukken ook niet blijkt dat betrokkene naar behoren (art. 271 - 276 Rv) is opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat dit wel het geval is, klaagt het middel over onbegrijpelijkheid van dit oordeel. Deze klachten lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
2.2.
Voor het antwoord op de vraag wanneer de patiënt niet bereid is zich te doen horen, is in de rechtspraak het volgende criterium ontwikkeld2.:
"Art. 8 lid 1 Bopz bepaalt dat de rechter, alvorens op de vordering tot voorlopige machtiging te beschikken, degene ten aanzien van wie de machtiging is gevorderd, hoort, tenzij hij vaststelt dat de betrokkene niet bereid is zich te doen horen. Het gaat hier om meer dan alleen het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen eer de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat iemand niet van zijn vrijheid kan worden beroofd zonder dat hij, zo hij zulks wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld. Dit brengt mee dat de rechter die van oordeel is dat deze bereidheid ontbrak, dit met zoveel woorden in zijn beschikking dient vast te stellen en dat hij de gronden dient aan te geven waarop dat oordeel berust. Niet noodzakelijk is evenwel dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat zulks naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop hij zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene te zijnen huize te horen op de voet van art. 8 lid 1, tweede zin. Indien naar het feitelijk oordeel van de rechter deze gedragingen op zichzelf nog niet voldoende zijn om aan te nemen dat de voormelde bereidheid ontbreekt, maar daaruit wel mag worden afgeleid dat de betrokkene in staat is zich naar de rechtbank te begeven, is de rechter vrij om dit ontbreken af te leiden uit de omstandigheid dat de betrokkene vervolgens behoorlijk ter zitting is opgeroepen, maar daar niet is verschenen."3.
2.3.
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank zich naar het huisadres van betrokkene begeven (vgl. art. 802 Rv). De rechtbank heeft niet met zoveel woorden in haar beschikking opgenomen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. Zij heeft opgenomen dat betrokkene niet is gehoord omdat hij ondanks herhaald aanbellen de deur niet opende dan wel niet aanwezig was. Dit is niet voldoende om de gevolgtrekking te dragen dat betrokkene niet bereid was zich te laten horen. De beschreven gang van zaken laat immers de mogelijkheid open dat betrokkene wél bereid was zich te laten horen, maar eenvoudigweg op dat moment niet thuis was.
2.4.
Voor zover de rechtbank van oordeel is geweest dat het niet openen van de deur, dan wel het op het tijdstip van haar bezoek niet thuis zijn van betrokkene, is aan te merken als een gedraging van betrokkene waaruit volgt dat hij niet bereid is zich te doen horen, is dit oordeel niet toereikend gemotiveerd. Uit de bestreden beschikking valt niet af te leiden of, en, zo ja, op welke wijze, betrokkene voor de mondelinge behandeling door de rechtbank is opgeroepen. In het verweerschrift in cassatie wordt in dit verband gewezen op een oproeping d.d. 30 augustus 2012, waarop betrokkene per email aan de rechtbank d.d. 1 september 2012 zou hebben gereageerd4.. Volgens het proces-verbaal heeft de advocaat van betrokkene gezegd dat hij aan betrokkene een briefje heeft gestuurd dat hij aanwezig moet zijn, maar dat niet zeker is dat dit briefje betrokkene heeft bereikt; in dit verband vermeldde de advocaat dat de post eerst naar de bewindvoerder gaat. In de genoemde email valt te lezen: "Ik kan niet op de datum van 10 September aanwezig zijn in verband met afspraken die ik op deze dag heb". Die mededeling duidt niet onmiskenbaar erop dat betrokkene in het geheel niet bereid is zich te doen horen; in het vervolg van de email schrijft hij dat hij niet akkoord gaat met het verzoek van de officier van justitie. Nu de rechtbank niets heeft vastgesteld omtrent de oproeping van betrokkene en bekendheid van betrokkene met de komst van de rechter, kan het enkele gesloten blijven van de deur de beslissing niet dragen. Om deze redenen slaagt het eerste middelonderdeel en kan de bestreden beschikking niet in stand blijven. Het tweede onderdeel behoeft verder geen bespreking.
2.5.
Onderdeel 3 behoeft geen bespreking indien één van de voorgaande middelonderdelen slaagt. De klacht houdt in dat de rapporterende psychiater, in strijd met de wet, betrokkene niet persoonlijk heeft onderzocht. Hij heeft volgens de klacht niet alles gedaan wat er van hem verwacht mocht worden om tot een persoonlijk onderzoek van betrokkene te komen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte besloten tot vrijheidsontneming; de klacht verwijst naar het arrest Varbanov/Bulgarije5..
2.6.
Bij het inleidend verzoek moet een verklaring worden overgelegd van een niet bij de behandeling betrokken psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. In beginsel vereist dit een persoonlijk contact waarin de psychiater de betrokkene spreekt en observeert. Lukt dat niet, dan kan de psychiater proberen op een andere manier aan de benodigde informatie te komen, zoals informatie van eerdere behandelaars, familie of omgeving van de betrokkene. De psychiater dient dan in de geneeskundige verklaring aan te geven dat hij is uitgegaan van informatie van derden, welke informatie dat is en waarom hij de betrokkene niet of slechts in een beperkte mate heeft kunnen onderzoeken6.. Vervolgens behoort de rechtbank na te gaan of de psychiater heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht om het door de wet vereiste onderzoek te doen plaatsvinden en of, ondanks de beperkingen van het onderzoek, tot de conclusie kan worden gekomen dat betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens.
2.7.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting geoordeeld dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken. Tot de overgelegde stukken behoort de geneeskundige verklaring van de psychiater [psychiater 1]. Uit deze verklaring volgt dat de psychiater betrokkene niet persoonlijk heeft gesproken en geobserveerd. Hij geeft daarvoor als reden op (rubriek 4.c):
"Op 9 augustus 2012 is collega psychiater [psychiater 2] na schriftelijke aankondiging tevergeefs op huisbezoek gegaan. Daarna heeft onderzoeker onaangekondigd nog tweemaal tevergeefs een huisbezoek verricht op 15 en 16 augustus 2012 samen met de wijkagenten. Politie was overtuigd dat betrokkene op moment van bezoeken wel thuis was gezien zijn auto voor de deur stond. Onderzoeker heeft zich dus moeten baseren op informatie van derden verkregen, mutaties van politie, dossier van GGZ, verklaringen woningbouwvereniging. Tevens zijn er meldingen bij woningbouwvereniging en GGD".
Wellicht heeft de rechtbank zich rekenschap ervan gegeven dat zij behoorde te toetsen of de psychiater datgene heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht om tot een persoonlijk onderzoek van betrokkene te komen en of, ondanks deze beperking van het psychiatrisch onderzoek, de stoornis van de geestvermogens en het oorzakelijk verband met het gevaar voldoende uit dat onderzoek zijn gebleken, maar uit de motivering in de bestreden beschikking blijkt dat onvoldoende. Om deze reden slaagt ook onderdeel 3.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑03‑2013
HR 14 februari 1997 (LJN: ZC2283), NJ 1997/378 m.nt. J. de Boer.
Dit geldt inmiddels als vaste jurisprudentie. Zie onder meer: HR 20 juni 1997 (LJN: ZC2400), NJ 1997/625; HR 24 september 1999 (LJN: ZC2973), NJ 1999/752; HR 7 mei 2004 (LJN: AO6049), BJ 2004/25 m.nt. red.; HR 17 juni 2005 (LJN: AT4078), BJ 2005/24; HR 8 juli 2005 (LJN: AT8128), BJ 2005/25 m.nt. W. Dijkers.
Prod. 3 en 4 bij het verweerschrift in cassatie. Omdat deze stukken niet voorkomen in het door verzoekers advocaat overgelegde procesdossier, heb ik de griffie verzocht zekerheidshalve een afschrift aan verzoekers advocaat te doen toekomen.
EHRM 5 oktober 2000 (LJN: AS7846), BJ 2001/36 m.nt. W. Dijkers.
Onder meer: HR 19 december 2008 (LJN: BG5860), NJ 2009/25, BJ 2009/6 m.nt. red.
Uitspraak 08‑03‑2013
Inhoudsindicatie
BOPZ-zaak. Verzoek tot voorlopige machtiging; behandeling buiten aanwezigheid betrokkene. Verplichting betrokkene te horen; oproeping; vaststellen geen bereidheid gehoord te worden, art. 8 Wet BOPZ (vgl. HR 8 juli 2005, LJN AT8128).
8 maart 2013
Eerste Kamer
12/05637
TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT HAARLEM,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.M. van Asperen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 195440/FA RK 12-2895 van de rechtbank Haarlem van 10 september 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op 22 augustus 2012 verzocht op de voet van art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging te verlenen tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 10 september 2012. Daarbij was betrokkene niet aanwezig. Wel aanwezig waren de advocaat van betrokkene, de behandelend psychiater en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige.
3.2 De rechtbank heeft bij beschikking van 10 september 2012 de voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden. Uit de beschikking is af te leiden dat de rechter zich heeft begeven naar het huisadres van betrokkene. Blijkens de beschikking is betrokkene niet gehoord "omdat hij ondanks herhaald aanbellen de deur niet opende dan wel niet aanwezig was".
3.3 Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank in strijd met art. 8 Wet Bopz de verzochte machtiging heeft verleend zonder dat betrokkene door de rechtbank is gehoord. Het onderdeel voert aan dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat betrokkene niet gehoord wilde worden. Onderdeel 2 klaagt dat uit de gedingstukken niet blijkt dat betrokkene naar behoren is opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
3.4 De klachten, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, slagen.
Ingevolge art. 8 Wet Bopz dient de rechter, alvorens op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging te beslissen, degene ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, te horen, tenzij de rechter vaststelt dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen. Blijkens de bestreden beschikking heeft de rechtbank niet vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, doch heeft zij slechts overwogen dat betrokkene niet is gehoord "omdat hij ondanks herhaald aanbellen de deur niet opende dan wel niet aanwezig was". Deze overweging kan echter niet de conclusie dragen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen.
Voor zover de rechtbank van oordeel was dat het niet openen van de deur dan wel het niet thuis zijn van betrokkene op het moment waarop de rechter zich naar het huisadres van betrokkene had begeven, kan worden aangemerkt als een gedraging waaruit kan worden afgeleid dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, is het oordeel niet toereikend gemotiveerd. Nu de rechtbank niets heeft vastgesteld omtrent de oproeping van betrokkene noch omtrent bekendheid van betrokkene met de komst van de rechter, kan het enkele gesloten blijven van de deur niet het oordeel dragen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen (vgl. HR 8 juli 2005, LJN AT8128).
Het hiervoor overwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat de overige klachten van het middel geen behandeling behoeven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Haarlem van 10 september 2012;
verwijst het geding naar de rechtbank Noord-Holland ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 maart 2013.
Beroepschrift 10‑12‑2012
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[verzoeker], wonende te [woonplaats], te dezer zake te 's‑Gravenhage woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoeker als zodanig wordt aangewezen om voor hem in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoeker ondertekent en indient en daartoe door verzoeker bepaaldelijk is gemachtigd;
- 1)
Bij beschikking van 10 september 2012 onder zaak-/rekestnummer 195440/FA RK 12-2895 heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem, een voorlopige machtiging zonder inbewaringstelling om hem te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis. Die beschikking met de geneeskundige verklaring van 16 augustus 2012, begeleidende brief van 19 juni 2012 en het handgeschreven proces-verbaal van 10 september 2012 en de brief aan de Griffier van de Rechtbank te Haarlem van 4 december 2012 legt verzoeker hierbij over. De overige stukken zijn tot op heden niet verkregen.
- 2)
Verzoeker kan zich met de onderhavige beschikking niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de arrondissementsrechtbank te Haarlem ten aanzien van het verzoek om een voorlopige machtiging heeft overwogen, als in de beschikking staat vermeld en heeft beslist als in de beschikking staat omschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende redenen.
I
Naar uit de bestreden beschikking blijkt heeft de Rechtbank het verzoek voorlopige machtiging toegewezen zonder dat verzoeker gehoord is. In de beschikking wordt vermeld:
‘…Betrokkene zelf is niet door de rechtbank gehoord, omdat, hij ondanks herhaald aanbellen de deur niet opende, danwel niet aanwezig was…’.
Zoals Uw Hoge Raad al meermalen heeft uitgemaakt is het een fundamenteel beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voor dat de Rechtbank beslist. Ook dient zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat iemand niet van zijn vrijheid beroofd wordt zonder dat hij, indien hij zulks wenst, zelf door de rechter wordt gehoord.1.
Volgens artikel 8 lid 1 van de wet Bopz hoort de Rechtbank alvorens op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging te beschikken degeen ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, tenzij de rechter vast stelt dat de betrokkene niet bereid is zich te doen horen.
Uit de beschikking blijkt dat de Rechtbank verzoeker niet gehoord heeft.
Uit de beschikking blijkt ook dat de Rechtbank niet heeft vast gesteld dat verzoeker niet gehoord wenste te worden.
Dusdoende heeft de Rechtbank een fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging geschonden en beslist tot een vrijheidsberoving voor de duur van zes maanden zonder verzoeker te horen en zonder vast te stellen dat hij niet gehoord wenste te worden.
Waarom de Rechtbank aldus heeft gehandeld blijkt uit de beschikking niet.
II
Uit de stukken van de procedure blijkt niet dat verzoeker door de Rechtbank is opgeroepen voor deze zitting of, indien er wel een oproep zou zijn uitgegaan, vastgesteld is of verzoeker die oproep heeft ontvangen.
Aldus doende heeft de Rechtbank in strijd met de wettelijke bepalingen met betrekking tot de oproeping, artikel 271 –276 Rv, gehandeld.
Wat de reden is dat de Rechtbank aldus heeft gehandeld, blijkt niet uit de beschikking.
Kennelijk heeft de advocaat een briefje gestuurd waarvan niet zeker is of verzoeker dat heeft ontvangen vanwege het feit dat de post naar de bewindvoerder gaat.
Een en ander ontslaat de Rechtbank niet van de verplichting verzoeker op te roepen voor de behandeling van het verzoek dat heeft geleid tot de beslissing dat verzoeker voor zes maanden van zijn vrijheid beroofd kan worden.
Waarom de Rechtbank aldus heeft gehandeld blijkt nergens uit. De beschikking zegt er niets over.
De Rechtbank heeft dus gehandeld in strijd met de wet, althans is het onbegrijpelijk dat de Rechtbank aldus heeft gehandeld althans heeft de Rechtbank in het geheel geen inzicht gegeven in de achtergronden van deze wijze van handelen en dus ontoereikend gemotiveerd.
III
Naar uit de beslissing blijkt heeft de Rechtbank de beslissing gebaseerd op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. Tot de overgelegde stukken behoort de geneeskundige verklaring van de psychiater [psychiater 1] van 16 augustus 2012. Uit die geneeskundige verklaring blijkt dat de psychiater in strijd met de wet verzoeker niet persoonlijk heeft onderzocht alvorens hij de geneeskundige verklaring heeft uitgeschreven. In de geneeskundige verklaring sub 4.c vermeldt de psychiater het volgende:
‘…Op 9 augustus 2012 is collega psychiater [psychiater 2] na schriftelijke aankondiging tevergeefs op huisbezoek gegaan. Daarna heeft onderzoeker onaangekondig nog tweemaal tevergeefs een huisbezoek verricht op 15 en 16 augustus 2012 samen met de wijkagenten. Politie was overtuigd dat betrokkene op moment van bezoeken wel thuis was gezien zijn augustus voor de deur stond. Onderzoeker heeft zich dus moeten baseren op informatie van derden verkregen, mutaties van politie, dossier van GGZ, verklaringen woningbouwvereniging. Tevens zijn er meldingen bij woningbouwvereniging en GGD…’.
Uw Hoge Raad heeft onder andere in de beslissing van 19 december 2008 BJ 2009 no.6 overwogen dat van de onafhankelijke psychiater die een verklaring als bedoeld in artikel 5 lid 1 wet Bopz afgeeft mag worden verwacht in verband met de op hem rustende verplichting om datgene te doen wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht om het door de wet vereiste onderzoek te doen plaatsvinden, dat hij aan de persoon op wie de verklaring betrekking heeft zelf kenbaar maakt dat hij voornemens is hem te onderzoeken en dat hij, indien hij daarin niet slaagt, in zijn verklaring de redenen daarvan uiteen zet. Vervolgens moet de psychiater in een zodanig geval in zijn verklaring uiteen zetten op welke gronden hij mede aan de hand van, van derden verkregen informatie, niettemin tot de slotsom is gekomen dat betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens.
Van de Rechtbank mag vervolgens verwacht worden dat onderzocht wordt of de onafhankelijke psychiater aan deze vereisten heeft voldaan.
Uit voormelde geneeskundige verklaring blijkt dat de psychiater [psychiater 2] kennelijk tevergeefs op huisbezoek is gegaan. Hij zou dat schriftelijk hebben aangekondigd. Wanneer hij dat gedaan heeft en hoe, is niet bekend.
In hoeverre verzoeker die schriftelijke aankondiging heeft gekregen is niet bekend.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt bovendien dat de post voor verzoeker kennelijk bij de bewindvoerder terecht komt.
In hoeverre dan ook aan verzoeker duidelijk was c.q. kon zijn dat een psychiater hem kwam bezoeken en waarom, is niet bekend.
Van voormelde psychiater bevinden zich geen stukken in het dossier.
De onafhankelijk psychiater heeft [psychiater 1] heeft volgens de geneeskundige verklaring tweemaal onaangekondigd geprobeerd een huisbezoek te verrichten op 15 en 16 augustus 2012. Het feit dat de wijkagenten er van overtuigd zijn dat verzoeker thuis is omdat zijn auto voor de deur staat betekent niet dat verzoeker ook werkelijk thuis is.
Niet blijkt dat deze onafhankelijk psychiater zijn bezoek heeft aangekondigd en aan verzoeker heeft duidelijk gemaakt waarom hij voornemens was hem te onderzoeken.
Niet blijkt dus dat de onafhankelijk psychiater gedaan heeft wat van hem mag worden verwacht. Waarom hij vervolgens desalniettemin tot de slotsom komt blijkens de verklaring, kennelijk op basis van informatie van de huisarts , wijkagenten en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige dat er bij verzoeker sprake is van een stoornis van de geestvermogens, is de vraag.
Uit de beschikking blijkt vervolgens ook niet dat de Rechtbank heeft vastgesteld of het onderzoek aan de voormelde vereisten heeft voldaan.
Er is dus geen verklaring van een medical expert (Varbanov arrest) die op basis van eigen onderzoek (artikel 5 lid 1 wet BOPZ) een geneeskundige verklaring heeft uitgeschreven.
Dat de Rechtbank desalniettemin mede op basis van onder meer de verklaring van voormelde psychiater beslist heeft tot een vrijheidsberoving van verzoeker is onjuist althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
Zie ook uw Hoge Raad 2 oktober 2009 BJ 2009 no. 46.
Dat verzoeker zich het recht voorbehoudt dit verzoek nader aan te vullen indien stukken komen van de Rechtbank te Haarlem;
Dat verzoeker onder toevoeging procedeert nummer 3HN5708 van 3 december 2012 zoals blijkt uit bijgaand afschrift;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de arrondissementsrechtbank te Haarlem d.d. 10 september 2012 met zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren.
's‑Gravenhage, 10 december 2012
mr. G.E.M. Later
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 10‑12‑2012
HR 14 februari 1997 NJ 1997-387, mn JdB