RvdW 2013/376
Wet Bopz. Verzoek tot voorlopige machtiging; hoorplicht art. 8 lid 1 Wet Bopz; ontbreken bereidheid gehoord te worden?; motiveringseisen.
HR 08-03-2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3590
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
8 maart 2013
- Magistraten
Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion, M.V. Polak
- Zaaknummer
12/05637
- Conclusie
A-G mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BZ3590
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Burgerlijk procesrecht / Cassatie
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2013:BZ3590, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑03‑2013
ECLI:NL:HR:2013:BZ3590, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑03‑2013
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑12‑2012
- Wetingang
Art. 8 Wet Bopz
Essentie
Wet Bopz. Verzoek tot voorlopige machtiging; hoorplicht art. 8 lid 1 Wet Bopz; ontbreken bereidheid gehoord te worden?; motiveringseisen.
Ingevolge art. 8 Wet Bopz dient de rechter, alvorens op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging te beslissen, degene ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, te horen, tenzij de rechter vaststelt dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen. Blijkens de bestreden beschikking heeft de rechtbank niet vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, doch heeft zij slechts overwogen dat betrokkene niet is gehoord ‘omdat hij ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.