Dat oordeel steunt namelijk tevens – onder meer - op de als bewijsmiddel 17 en 18 gebezigde verklaringen van de anonieme getuigen NN-14 en NN-16 en de als bewijsmiddel 21 gebezigde proces-verbaal van ARS-cameraregistratie van de Audi A3 van [betrokkene 1] .
HR, 31-10-2017, nr. 16/02993
ECLI:NL:HR:2017:2799, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31-10-2017
- Zaaknummer
16/02993
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2799, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑10‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2015:5261, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1191, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1191, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑09‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2799, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0442 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2018/25
Uitspraak 31‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging tot moord. Samenstel van medeplichtigheidsgedragingen. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316 m.b.t. gevallen waarin medeplegen niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering. Hof heeft vastgesteld dat verdachte in de periode voorafgaand aan de aanslag de plaats van de aanslag en de te gebruiken routes meermalen heeft verkend, in de omgeving van die plaats de persoon heeft opgehaald die een gestolen motorscooter had weggezet, welke kennelijk bestemd was voor gebruik bij de aanslag, en van A diens auto heeft geleend. Voorts heeft Hof vastgesteld dat verdachte op de dag van de aanslag met die auto zijn mededader in de directe omgeving van de plaats van het schietincident heeft gebracht, aldaar heeft gewacht en de mededader na het schietincident daar vandaan heeft weggebracht, terwijl verdachte kort daarna die auto heeft teruggebracht naar A. Oordeel Hof dat de bijdrage van verdachte aan het bewezenverklaarde delict van voldoende gewicht is en dat derhalve sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, gelet op hetgeen Hof heeft vastgesteld over de intensiteit van de samenwerking en de bijdrage van verdachte in de vorm van verscheidene gedragingen voorafgaand, tijdens en na het bewezenverklaarde feit, toereikend gemotiveerd. Samenhang met 17/00553.
Partij(en)
31 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/02993
CeH/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 december 2015, nummer 20/003640-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.G. van den Biezenbos, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over het bewezenverklaarde medeplegen.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 21 februari 2013 te Waalre ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer] (op een moment dat hij, [slachtoffer] , zijn auto bestuurde) en vervolgens met dat vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, onder het opschrift "bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" het volgende overwogen:
"Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de navolgende feiten en/of omstandigheden:
- Op 21 februari 2013 omstreeks 08.10 uur wordt de personenauto met als bestuurder [slachtoffer] opgewacht door een manspersoon met een zwarte (dames)fiets op de Vlasrootlaan te Waalre.
- Deze persoon vuurt op korte afstand met een vuurwapen gericht een kogel af op [slachtoffer] . De kogel gaat door het linker voorportierraam, de rugleuning van de stoel en verlaat de auto via het linker achterportierraam.
- Voornoemde [slachtoffer] die in de auto wegduikt, weet ongeschonden te ontkomen.
- Op de plaats van het schietincident wordt een huls aangetroffen.
- In de directe omgeving van het schietincident wordt kort daarna een damesfiets aangetroffen in het Meertjesven.
- De fiets blijkt de avond tevoren te zijn gestolen.
- Op de huls en de fiets worden bij technisch onderzoek specifiek gelijksoortige schotresten aangetroffen.
- Op de handvatten en het zadel van de fiets worden DNA sporen van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen.
- Op de aangetroffen huls worden DNA sporen aangetroffen die, zij het met mindere mate van zekerheid, kunnen worden herleid naar medeverdachte [medeverdachte] .
- Rond het tijdstip van het schietincident is in de directe omgeving van de plaats waar eerder genoemde fiets is aangetroffen door getuigen een grijze auto gesignaleerd, die met een persoon erin, met draaiende motor staat te wachten.
- Die auto heeft een bijzonder kenmerk, namelijk een gat in de voorbumper links onder de koplamp.
- Een van de desbetreffende getuigen noemt de letter J als eerste van de drie middelste letters van het kenteken.
- Op 5 maart 2013 wordt door de politie een auto gecontroleerd die voldoet aan genoemde kenmerken. De auto, een Audi A3, staat op naam van [betrokkene 1] . Er wordt een foto van de auto gemaakt waarop een niet afgeplakt gat in de voorbumper links is te zien.
- Die auto is door ARS, een kentekenregistratiesysteem, op 21 februari 2013 om 07.23 uur geregistreerd in Geldrop in zuidelijke richting, en om 07.33 uur op de Eindhovenseweg te Aalst in zuidelijke richting, om 08.38 uur op de Noord Brabantlaan te Veldhoven in noordoostelijke richting en om 08.40 uur op de Noord Brabantlaan te Eindhoven in noordoostelijke richting.
- De Eindhovenseweg te Aalst is de verbindingsweg tussen Eindhoven en Valkenswaard. De Vlasrootlaan komt uit op deze weg.
- Op de Noord Brabantlaan te Eindhoven komt de [a-straat] uit, aan welke weg de woning van genoemde [betrokkene 1] is gelegen.
- [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij zijn auto op 20 februari 2013 's avonds laat heeft uitgeleend aan verdachte [verdachte] en dat deze de volgende ochtend rond 09.00 uur de auto heeft teruggebracht. Verdachte [verdachte] heeft de auto van [betrokkene 1] geleend omdat er iets mis was met zijn auto, een rode Volkswagen Golf.
- Verdachte [verdachte] heeft een rode Volkswagen Golf in gebruik, waarmee hij op 20 februari 2013 's middags een ongeluk heeft gehad, waarbij dusdanige schade aan de auto is ontstaan dat er niet veilig meer mee kon worden gereden.
- Op 19 februari 2013 wordt op ongeveer 6 kilometer van de plaats van het schietincident, in de omgeving van een visvijver bij Riethoven door de politie een gestolen motorscooter ontdekt, die is weggezet in een bos. Met deze motorscooter was de plaats van het schietincident te bereiken in een tijd tussen de ongeveer zes en tien minuten.
- Een getuige ziet ter plaatse de persoon, die tevoren op de scooter reed, uit het bos komen lopen zonder de scooter, maar met een helm in zijn hand. Deze persoon stapt in een rode Volkswagen Golf, die van verdachte [verdachte] blijkt te zijn.
- Verdachte [verdachte] verklaart iemand aldaar te hebben opgehaald en dat deze persoon geen helm had.
- Tijdens een nadien afgeluisterd telefoongesprek zegt verdachte [verdachte] over de gebeurtenis met de motorscooter dat die scooter was gevat voor de kale, dat hij tegen de politie had gezegd dat hij een Pool moest ophalen en dat deze persoon geen helm bij zich had en dat hij zich er zo uit had gekletst.
- Medeverdachte [medeverdachte] wordt volgens een van zijn vrienden ook wel "kale" genoemd.
- De eerder genoemde Volkswagen Golf van verdachte [verdachte] is in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 maart 2013 slechts in het tijdsbestek van 28 januari 2013 tot en met 20 februari 2013 op 10 verschillende dagen geregistreerd in de omgeving Valkenswaard-Waalre, ook op de verbindingsweg tussen Eindhoven en Valkenswaard.
- In de periode van 4 februari tot en met 20 februari 2013 is zijn auto daar vijf keer geregistreerd op tijdstippen tussen 06.30 uur en 08.08 uur.
- Op 14 februari 2013 wordt de Volkswagen Golf geregistreerd om omstreeks twee uur 's nachts op de weg tussen Eersel en Westerhoven. Een zijstraat van deze weg leidt naar de visvijver bij Riethoven waar de motorscooter is gevonden.
- Uit een combinatie van de ARS-cameraregistraties en telefoonregistratie komt naar voren dat op 14 februari 2013 tijdens een verplaatsing van de Volkswagen Golf van verdachte [verdachte] , de telefoons van medeverdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] dezelfde mast aanstralen.
- Uit een afgeluisterd gesprek direct na een uitzending van "Bureau Brabant" en van "Opsporing verzocht" in september 2013, waarin aandacht wordt gevraagd voor een grijze auto met schade die mogelijk te maken kan hebben met het schietincident, blijkt dat verdachte [verdachte] wil weten waar de auto van [betrokkene 1] is gebleven.
- Medeverdachte [medeverdachte] beschikt niet over een rijbewijs.
Uit deze feiten en omstandigheden bezien in onderlinge samenhang en (tijds)verband, ook met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen blijkt, leidt het hof het volgende af:
- Gelet op de geregistreerde bewegingen van de Volkswagen Golf van verdachte [verdachte] voorafgaand aan 21 februari 2013 in en rondom het gebied waar het schietincident heeft plaatsgevonden, met name gelet op de periode waarin, de tijdstippen waarop en de frequentie waarmee die bewegingen hebben plaatsgevonden, is het verdachte [verdachte] geweest die de te gebruiken routes en de plaats van de aanslag, tevoren heeft verkend;
- Verdachte [verdachte] heeft de persoon die een gestolen motorscooter heeft weggezet in een bos in de omgeving van de visvijver bij Riethoven, ter plaatse opgehaald. Gelet op de plaats in het bos waar de scooter is weggezet, in relatie tot de afstand tot de plaats van het schietincident en de snelheid waarmee met die scooter kon worden gereden was deze scooter geschikt en kennelijk bedoeld als vervoermiddel ten behoeve van dat incident, maar kon door ontdekking daarvan op 19 februari 2013, niet als zodanig worden gebruikt, waarna op 20 februari 2013 een fiets werd gestolen die als vervoermiddel door de dader op 21 februari 2013 werd gebruikt. Vorenstaande vindt bevestiging in het afgeluisterde gesprek waarin verdachte [verdachte] aangeeft, sprekend over de bij de visvijver aangetroffen scooter, dat die scooter was gevat voor de kale. Het was kennelijk van belang dat de dader over een ander vervoermiddel dan een auto beschikte.
- Medeverdachte [medeverdachte] , die ook wel kale wordt genoemd, beschikt niet over een rijbewijs.
- Uit de omstandigheid dat verdachte [verdachte] rond het tijdstip van de aanslag in het bezit was van de door hem van [betrokkene 1] geleende Audi A3 en deze auto, zo stelt het hof vast op grond van de desbetreffende getuigenverklaringen in combinatie met de specifieke kenmerken van die auto en de ARS-cameraregistraties, rond het tijdstip van het schietincident is gesignaleerd in de directe omgeving van de plaats waar de damesfiets is aangetroffen, leidt het hof af dat het de verdachte [verdachte] is geweest die de dader op 21 februari 2013 in de directe omgeving van de plaats van het schietincident heeft gebracht, aldaar heeft gewacht en de dader na het incident daar weer vandaan heeft weggebracht. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de aandacht die verdachte [verdachte] heeft voor de auto van [betrokkene 1] nadat een soortgelijke auto is genoemd in relatie tot de aanslag in onder meer het televisieprogramma "Opsporing verzocht".
- Gelet op vorenstaande alsmede gelet op de omstandigheid dat de schotresten aangetroffen op de huls die is gevonden op de plaats van het schietincident en de schotresten aangetroffen op de kort na de aanslag in de buurt van dat incident aangetroffen zwarte damesfiets zeer specifiek overeenkomen, is het hof van oordeel dat het op die fiets en huls aangetroffen DNA-materiaal van verdachte in voldoende mate past bij medeverdachte [medeverdachte] , zodat vaststaat dat hij degene is die op [slachtoffer] heeft geschoten.
Kwalificatie van het gedrag van de verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte]
Er is op zodanig korte afstand en gericht met een vuurwapen op [slachtoffer] geschoten door medeverdachte [medeverdachte] dat dit minst genomen oplevert voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft [slachtoffer] daarbij opgewacht. De actie is gedurende langere tijd zorgvuldig voorbereid. Daarbij is gezorgd voor een vuurwapen en vluchtmiddelen, terwijl voorts de te gebruiken routes tevoren zijn afgelegd alsmede de plaats van de aanslag tevoren is verkend. Door het op deze wijze plegen van de aanslag is ook voldaan aan het vereiste van voorbedachte raad, zoals bewezen verklaard. Verdachte [verdachte] moet gelet op de aard en de intensiteit van zijn handelingen in dit geheel, te weten genoemde voorverkenningen, zijn betrokkenheid bij de motorscooter en het verkrijgen van de vluchtauto alsmede het bij de plaats van de aanslag brengen, wachten en daarvan wegbrengen van medeverdachte [medeverdachte] , precies hebben geweten wat medeverdachte [medeverdachte] ging doen en heeft hem mogelijk gemaakt om dat te doen. Het op deze wijze intensief samenwerken met een duidelijke taakverdeling levert naar het oordeel van het hof op het medeplegen zoals bewezen verklaard. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat nu eenmaal slechts één persoon de trekker van een vuurwapen over kan halen."
3.2.3.
In de aanvulling bewijsmiddelen heeft het Hof voorts het volgende overwogen:
"Op pagina 4 van het verkorte arrest is abusievelijk de navolgende overweging opgenomen:
"De kogel gaat door het linker voorportierraam, de rugleuning van de stoel en verlaat de auto via het linker achterportierraam."
Het hof vervangt deze overweging door de navolgende overweging:
"De kogel gaat door het linker voorportierraam, de rugleuning van de stoel en verlaat de auto via het rechter achterportierraam."
(...)
Op pagina 5 van het arrest is abusievelijk de navolgende overweging opgenomen:
"Verdachte [verdachte] verklaart iemand aldaar te hebben opgehaald en dat deze persoon geen helm had."
Het hof vervangt deze overweging door de navolgende overweging:
"Verdachte [verdachte] verklaart iemand aldaar te hebben opgehaald."
(...)
Op pagina 7 van het arrest is abusievelijk de navolgende overweging opgenomen:
"Gelet op vorenstaande alsmede gelet op de omstandigheid dat de schotresten aangetroffen op de huls die is gevonden op de plaats van het schietincident en de schotresten aangetroffen op de kort na de aanslag in de buurt van dat incident aangetroffen zwarte damesfiets zeer specifiek overeenkomen, is het hof van oordeel dat het op die fiets en huls aangetroffen DNA-materiaal van verdachte in voldoende mate past bij medeverdachte [medeverdachte] , zodat vaststaat dat hij degene is die op [slachtoffer] heeft geschoten."
Het hof vervangt deze zin door de navolgende zin:
"Gelet op vorenstaande alsmede gelet op de omstandigheid dat de schotresten aangetroffen op de huls die is gevonden op de plaats van het schietincident en de schotresten aangetroffen op de kort na de aanslag in de buurt van dat incident aangetroffen zwarte damesfiets zeer specifiek overeenkomen, is het hof van oordeel dat het op die fiets en huls aangetroffen DNA-materiaal in voldoende mate past bij medeverdachte [medeverdachte] , zodat vaststaat dat hij degene is die op [slachtoffer] heeft geschoten."
3.3.
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
3.4.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof onder meer het volgende vastgesteld. De verdachte heeft in de periode voor 21 februari 2013 de plaats van de aanslag en de te gebruiken routes meermalen verkend. Op 19 februari 2013 heeft de verdachte in de omgeving van die plaats de persoon opgehaald die een gestolen motorscooter had weggezet, welke kennelijk bestemd was voor gebruik bij de aanslag. Op 20 februari 2013 heeft hij van [betrokkene 1] diens auto geleend. Op 21 februari 2013 heeft de verdachte met die auto zijn mededader in de directe omgeving van de plaats van het schietincident gebracht, aldaar gewacht en de mededader na het schietincident daar vandaan weggebracht. Kort daarna heeft de verdachte die auto teruggebracht naar die [betrokkene 1] .
3.5.
Het oordeel van het Hof dat de bijdrage van de verdachte aan het bewezenverklaarde delict van voldoende gewicht is en dat derhalve sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, gelet op hetgeen het Hof heeft vastgesteld over de intensiteit van de samenwerking en de bijdrage van de verdachte in de vorm van verscheidene gedragingen voorafgaand, tijdens en na het bewezenverklaarde feit, toereikend gemotiveerd.
3.6.
Het middel faalt.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van negen jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze acht jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2017.
Conclusie 12‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging tot moord. Samenstel van medeplichtigheidsgedragingen. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316 m.b.t. gevallen waarin medeplegen niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering. Hof heeft vastgesteld dat verdachte in de periode voorafgaand aan de aanslag de plaats van de aanslag en de te gebruiken routes meermalen heeft verkend, in de omgeving van die plaats de persoon heeft opgehaald die een gestolen motorscooter had weggezet, welke kennelijk bestemd was voor gebruik bij de aanslag, en van A diens auto heeft geleend. Voorts heeft Hof vastgesteld dat verdachte op de dag van de aanslag met die auto zijn mededader in de directe omgeving van de plaats van het schietincident heeft gebracht, aldaar heeft gewacht en de mededader na het schietincident daar vandaan heeft weggebracht, terwijl verdachte kort daarna die auto heeft teruggebracht naar A. Oordeel Hof dat de bijdrage van verdachte aan het bewezenverklaarde delict van voldoende gewicht is en dat derhalve sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, gelet op hetgeen Hof heeft vastgesteld over de intensiteit van de samenwerking en de bijdrage van verdachte in de vorm van verscheidene gedragingen voorafgaand, tijdens en na het bewezenverklaarde feit, toereikend gemotiveerd. Samenhang met 17/00553.
Nr. 16/02993 Zitting: 12 september 2017 (bij vervroeging) | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 16 december 2015 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “poging tot medeplegen van moord”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest.
Er bestaat samenhang met de zaak 17/00553. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.G. van den Biezenbos, advocaat te Eindhoven, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat het hof de verklaring van getuige [betrokkene 2] “ten onrechte voor het bewijs heeft gebezigd, waardoor het hof de bewezenverklaring heeft gebaseerd op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen”. Blijkens de toelichting klaagt het middel in het bijzonder dat het hof de voor het bewijs gebruikte verklaring van [betrokkene 2] van 21 februari 2013 heeft gedenatureerd door deze verklaring los te zien van de later op 7 maart 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] .
4.2.
Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, met betrekking tot het verweer dat niet kan worden vastgesteld dat de Audi A3 met kenteken [AA-00-AA] op de plaats delict is geweest dan wel op enigerlei andere wijze een rol heeft gespeeld bij het ten laste gelegde feit het volgende in:
“De omstandigheid dat getuige [betrokkene 2] op 7 maart 2013, na het tonen van foto’s van de Audi A3 van [betrokkene 1] , bij de politie heeft verklaard dat de schade aan de bumper van deze auto zeker niet de schade betrof die hij eerder omschreven had, leidt naar het oordeel van het hof niet tot een ander oordeel. Het hof overweegt in dit verband -met de rechtbank- dat getuige [betrokkene 2] op de dag van het schietincident een zeer gedetailleerde verklaring heeft afgelegd over de auto die hij heeft gezien. Zijn verklaring van 21 februari 2013 is op diverse onderdelen, waaronder de schade aan de linker voorbumper van de auto, meer gedetailleerd dan zijn verklaring van 7 maart 2013. Om die reden hecht het hof meer waarde aan de verklaring die getuige [betrokkene 2] direct op de dag van het schietincident heeft afgelegd.”
4.3.
Door aldus te oordelen heeft het hof de verklaring van [betrokkene 2] niet gedenatureerd. Anders dan de steller van het middel meent, heeft het hof de “grenzen van de vrijheid tot selectie en waardering van het bewijsmateriaal” evenmin overschreden. Kennelijk heeft het hof de eerste door [betrokkene 2] afgelegde verklaring betrouwbaarder dan wel geloofwaardiger geacht dan zijn later afgelegde verklaring, welk oordeel is voorbehouden aan de feitenrechter. Het middel faalt derhalve.
4.4.
Ten overvloede merk ik op dat de verdachte geen belang zou hebben gehad bij het oordeel in cassatie dat het hof de verklaring van de getuige [betrokkene 2] (wel) heeft gedenatureerd. Het hof heeft zijn oordeel dat de (vlucht)auto die rondom het schietincident op de plaats delict is gezien de Audi A3 van [betrokkene 1] was, namelijk niet slechts gegrond op de betreffende verklaring van de getuige [betrokkene 2] .1.Met het wegvallen van die verklaring uit de gebezigde bewijsmiddelen blijft met andere woorden voldoende ander bewijs over dat tot dat oordeel kan leiden. Het middel kan ook daarom niet tot cassatie leiden.
4.5.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen ontoereikend is gemotiveerd. Het middel klaagt in het bijzonder dat de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden “niet anders te duiden zijn dan het verschaffen van inlichtingen, middelen respectievelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf”, dat wil zeggen gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht.
5.2.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij op 21 februari 2013 te Waalre ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer] (op een moment dat hij, [slachtoffer] , zijn auto bestuurde) en vervolgens met dat vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
5.3.
Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Kwalificatie van het gedrag van de verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte]
Er is op zodanig korte afstand en gericht met een vuurwapen op [slachtoffer] geschoten door medeverdachte [medeverdachte] dat dit minst genomen oplevert voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft [slachtoffer] daarbij opgewacht. De actie is gedurende langere tijd zorgvuldig voorbereid. Daarbij is gezorgd voor een vuurwapen en vluchtmiddelen, terwijl voorts de te gebruiken routes tevoren zijn afgelegd alsmede de plaats van de aanslag tevoren is verkend. Door het op deze wijze plegen van de aanslag is ook voldaan aan het vereiste van voorbedachte raad, zoals bewezen verklaard. Verdachte [verdachte] moet gelet op de aard en de intensiteit van zijn handelingen in dit geheel, te weten genoemde voorverkenningen, zijn betrokkenheid bij de motorscooter en het verkrijgen van de vluchtauto alsmede het bij de plaats van de aanslag brengen, wachten en daarvan wegbrengen van medeverdachte [medeverdachte] , precies hebben geweten wat medeverdachte [medeverdachte] ging doen en heeft hem mogelijk gemaakt om dat te doen. Het op deze wijze intensief samenwerken met een duidelijke taakverdeling levert naar het oordeel van het hof op het medeplegen zoals bewezen verklaard. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat nu eenmaal slechts één persoon de trekker van een vuurwapen over kan halen.”
5.4.
Voor de beoordeling van de motivering van het medeplegen is de gehele bewijsvoering van belang. Uit die bewijsvoering volgt dat de verdachte degene is geweest die de te gebruiken routes en de plaats van de aanslag tevoren heeft verkend. Voorts heeft hij een aantal dagen voor het plegen van het bewezenverklaarde feit de persoon die een gestolen motorscooter heeft weggezet in een bos in de omgeving van de plaats delict, ter plaats opgehaald.2.Verder heeft hij zijn mededader in de directe omgeving van de plaats van het schietincident gebracht, heeft aldaar gewacht en zijn mededader na het incident weggebracht.
5.5.
Met de steller van het middel meen ik dat de gedragingen van de verdachte, in ieder geval indien deze afzonderlijk worden bezien, in verband kunnen worden gebracht met medeplichtigheid. Zo heeft de Hoge Raad het met draaiende motor in de auto blijven wachten en een vrije vluchtweg (willen) creëren voor de medeverdachten aangeduid als gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht.3.Dat geldt eveneens voor het betrokken zijn bij een voorverkenning.4.
5.6.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern bestaat uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, dient de rechter zijn oordeel dat het medeplegen bewezen kan worden, nauwkeurig te motiveren.5.In een zaak waarin het hof had vastgesteld dat de verdachte beide hiervoor in paragraaf 5.5 genoemde gedragingen pleegde, oordeelde de Hoge Raad dat het hof zijn oordeel dat niet sprake was van medeplichtigheid maar van medeplegen, ontoereikend had gemotiveerd.6.De enkele omstandigheid dat een verdachte zowel in de voorfase als in de afhandeling van het delict gedragingen heeft verricht, brengt derhalve nog niet mee dat daarmee het oordeel dat sprake is van medeplegen en niet van medeplichtigheid voldoende is gemotiveerd.7.
5.7.
Het is de vraag of de onderhavige zaak dusdanig afwijkt van het bovengenoemde geval dat gezegd kan worden dat het hof zijn oordeel dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft medegepleegd, toereikend heeft gemotiveerd. De vraag die met andere woorden beantwoord moet worden is of het hof toereikend heeft gemotiveerd dat de verdachte met zijn handelen een dusdanig substantiële bijdrage aan de poging tot moord heeft geleverd, dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. Een geringe rol bij de uitvoering van het misdrijf, zoals in de onderhavige zaak, zal moeten worden gecompenseerd door bijvoorbeeld een grote(re) rol in de voorbereiding.8.
5.8.
Alles afwegende, kom ik tot de slotsom dat het hof, door te oordelen dat en waaruit blijkt dat “de actie gedurende langere tijd zorgvuldig is voorbereid” en zijn oordeel dat uit de gedragingen van de verdachte een “intensief samenwerken met een duidelijke taakverdeling” blijkt, zijn beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft medegepleegd, toereikend heeft gemotiveerd. Die taakverdeling bestond wat verdachtes aandeel betreft immers niet alleen uit het in zijn eentje – anders dan in de zaak HR 16 december 2014, NJ 2015/391 waarin het slechts ging om betrokkenheid bij de voorverkenning - voorafgaande aan het feit afleggen van de te gebruiken routes alsmede het verkennen van de plaats delict, maar tevens uit het ter plaatse ophalen van de persoon die de motorscooter had weggezet in een bos en het verkrijgen van de vluchtauto alsmede het bij de plaats van de aanslag brengen, het opwachten en het daar vandaan wegbrengen van zijn medeverdachte. In het oordeel van het hof ligt als zijn niet op een onjuiste rechtsopvatting berustende, dan wel onbegrijpelijke oordeel besloten dat de verdachte met zijn gedragingen een bijdrage van voldoende gewicht aan de poging tot moord heeft geleverd en dat uit die gedragingen voorts de intensieve ofwel nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte kan worden afgeleid.
5.9.
Anders dan de steller van het middel, meen ik dat de overweging van het hof dat “nu eenmaal slechts één persoon de trekker van een vuurwapen over kan halen” niet strijdig is met “de geldende opvatting over het onderscheid tussen medeplegen en medeplichtigheid”. Met die overweging heeft het hof immers tot uitdrukking gebracht dat de omstandigheid dat bij een delict als het onderhavige slechts één persoon de daadwerkelijke uitvoeringshandeling pleegt, niet wegneemt dat, gelet op een intensieve samenwerking met een duidelijke taakverdeling, ook anderen als dader – in de zin van medepleger - kunnen worden aangemerkt.9.
5.10.
Het middel faalt.
6. Het derde middel
6.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatie is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
6.2.
Namens de verdachte is op 18 december 2015 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens de daarop gezette stempel op 27 januari 2017 bij de Hoge Raad ingekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van zes maanden is overschreden. Ambtshalve wijs ik er op dat ook de zestienmaanden-termijn waarbinnen de zaak in cassatie dient worden afgedaan is overschreden, en wel op 18 april 2017.
6.3.
De redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is derhalve overschreden, hetgeen dient te leiden tot vermindering van aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
6.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
7. De eerste twee middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het derde middel is terecht voorgesteld.
8. Ambtshalve heb ik geen andere gronden dan de hiervoor onder 6.2 vermelde grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑09‑2017
Deze scooter was volgens het hof kennelijk als vervoermiddel ten behoeve van de aanslag bedoeld, maar kon door de ontdekking daarvan door de politie niet worden gebruikt.
Zie HR 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:928, NJ 2015/393 m.nt. Mevis, HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1094, NJ 2015/392 m.nt. Mevis, HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1307, NJ 2014/511 m.nt. Mevis, HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391 m.nt. Mevis en HR 7 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:371.
Zie HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391 m.nt. Mevis.
Zie de vooropstelling van de Hoge Raad over medeplegen in (bijvoorbeeld) HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis.
HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391 m.nt. Mevis.
Zie ook mijn ambtgenoot Bleichrodt in zijn conclusie van 21 juni 2016, ECLI:NL:PHR:2016:771, par. 12.
Zie de vooropstelling van de Hoge Raad over medeplegen in (bijvoorbeeld) HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis.
Zie bijvoorbeeld de vooropstelling van de Hoge Raad in HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis en ook reeds het klassieke geval van de Wormerveerse brandstichting (HR 29 oktober 1934, NJ 1934, p. 1673: “O. dat nu wel uit die verklaringen tevens blijkt, dat het aansteken van het hooi door L. is geschied, doch dit er niet toe behoeft te leiden, dat alleen L. zich aan brandstichting zou hebben schuldig gemaakt en aan requirant niet meer dan medeplichtigheid zou kunnen worden verweten; dat toch, ook in verband met de gemaakte afspraak om te zamen den brand te stichten, de samenwerking tusschen de beide personen zoo volledig en zoo nauw is geweest, dat het ten slotte min of meer toevallig was, dat L. de brandende lucifer bij het hooi heeft gebracht; dat dan ook de handelingen van requirant, zooals deze hiervoren zijn omschreven, niet het karakter van hulpverleening dragen, maar van een te zamen en in vereeniging voltooide brandstichting”.