Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/5.2.1
5.2.1 Aantasting van de persoon
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Van Dale 1995 vermeldt het woord aantasting overigens niet.
Van dat woord vermeldt Van Dale wel enkele betekenissen, zoals 'aanvatten', 'krachtig aanvallen', 'aandoen' en 'als bederf, beschadiging enz. optreden of die teweegbrengen bij'.
Ook de Hoge Raad lijkt van een zekere drempel uit te gaan. Vgl. voor 'geestelijk letsel' HR 4 februari 1983, NJ 1984, 631 (Franke/Van den Boom es.); HR 27 januari 1987, NJ 1987, 584 (Van der Peijl/Erasmus College); HR 13 januari 1995, NJ 1997, 366 m.nt. CJHB (Ontvanger/Bos) en HR 21 februari 1997, RvdW 1997,54 (Wrongful birth). Vgl. voor schendingen van de privacy HR 30 oktober 1987, nj 1988,270 (Naturistengids) en HR 1 november 1991, nj 1992,58 (K/Staat), waarin de Hoge Raad steeds spreekt van een ernstige aantasting van de privacy.
Daarmee is overigens niet gezegd dat het causaal verband tussen een normschending en het geestelijk letsel steeds gegeven is.
Aldus ook MvT, Kamerstukken 11, 21 202, nr. 3, p. 17.
Men spreekt hier ook wel van de affectieve waarde van zaken.
Aldus ev I, PG Bk 6, p. 389.
Zie nader hierna.
Zie bijv. HR 2 november 1979, NJ 1980, 77 m.nt. GJS (Vader Versluis). Zie voor psychische schade i.v.m. 7A:1638x (oud) HR 30 januari 1998, NJ 1998, 476 (Chubb Ups/Jansen).
In deze zin bijv. HR 23 januari 1987, NJ 1987, 555 m.nt. G (Eillert/De Groot).
In deze zin bijv. HR 13 januari 1995, Nj 1997, 366 m.nt. CJHB (Ontvanger/Bos), waarin de aanwezigheid van geestelijk letsel aannemelijk was, maar een aantasting van de persoon niet werd aangenomen.
Vgl. Ktg. Utrecht 30 oktober 1996, Prg. 1997, 4720, waarin een discriminerende uitlating van een rij-instructeur over allochtonen niet onrechtmatig werd geacht jegens de cursiste in wier bijzijn de uitlating werd gedaan.
Zie voor een geval waarin uitlatingen door de Staat in een publiek debat in verband werden gebracht met psychische schade van burgers en aldus werden aangegrepen voor 'private' vorderingen HR 22 januari 1993, nj 1994, 734 m.nt. CJHB (Pensioen Rost van Tonningen). Brunner merkt in zijn noot op dat aspecten van het algemeen belang niet mogen worden geprivatiseerd via tot psychische schade verheven ongenoegen en meent dat het in dergelijke gevallen het meest voor de hand ligt de relativiteit van de onrechtmatige daad te hulp te roepen.
Binnen het begrip persoonsaantasting zijn twee elementen te onderscheiden: de aantasting en de persoon.
Het begrip aantasting1 heeft op zijn beurt verschillende kanten. Men kan daarbij zowel het oog richten op de gewraakte gedraging of gebeurtenis, 'het aantasten',2 als op het resultaat daarvan; de wijze waarop en de mate waarin het aantasten zich bij de getroffen persoon manifesteert. Beide aspecten bieden bruikbare aanknopingspunten bij de invulling van het begrip persoonsaantasting in artikel 6:106. De aard van de gedraging zal met name relevant zijn bij de schending van persoonlijkheidsbelangen die zich niet of weinig concreet manifesteert in verdere gevolgen, zoals bij de schending van eer en goede naam. De wijze waarop de aantasting zich manifesteert speelt vooral een rol in gevallen waarin schade intreedt in de vorm van lichamelijk of geestelijk letsel, of meer in het algemeen 'ziekte'.
Als algemeen uitgangspunt moet daarbij worden aangenomen dat niet alle leed, niet elke normschending en niet alles wat de persoon kan 'raken' steeds een aantasting van de persoon oplevert in de zin van artikel 6:106; een zekere ernst is vereist. Dat uitgangspunt vloeit - hoewel artikel 6:106 niet met zoveel woorden spreekt over een dergelijke 'drempel' - voort uit de keuze voor een gesloten stelsel en de hiervoor geschetste terughoudendheid.3 Ter bepaling van een dergelijke drempel kan de blik zowel worden gericht op de aard van de gedraging waarop de aansprakelijkheid berust als op de ernst van de gevolgen.
Het feit dat het moet gaan om een aantasting van de persoon brengt mee dat er voldoende verband moet bestaan tussen de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust en de persoon van de getroffene. Dat is doorgaans evident in gevallen van ziekte, omdat die zich nu eenmaal in de persoon manifesteert.4 Bij aantastingen die zich niet in concrete nadere gevolgen manifesteren zal het verband tussen de schending en de persoon moeten worden afgeleid uit de aard van de gedraging, met name aan de hand van de vraag of de gedraging op de persoon(lijkheid) was gericht. In dat licht is bijvoorbeeld verklaarbaar dat in de memorie van toelichting bij de Wet milieugevaarlijke stoffen de vergoeding van immateriële schade als gevolg van milieuvervuiling in het algemeen van de hand wordt gewezen. Weliswaar zullen verschillende personen als gevolg van onherstelbare achteruitgang van het milieu verdriet en andere negatieve gevoelens ondervinden, maar de aantasting van de leefomgeving houdt in het algemeen onvoldoende (objectief) verband met personen die daarin leven. Dat sluit evenwel niet uit dat letsel als gevolg van milieuverontreiniging weer wel een grond oplevert voor de vergoeding van immateriële schade.5 In dat geval wordt de band met de persoon als het ware aangetrokken door de aard en ernst van de gevolgen die zich in zijn persoon manifesteren. Eenzelfde gedachte kan verklaren dat in beginsel bij de aantasting van zaken waaraan een persoon een bijzondere emotionele waarde hecht6 niet kan worden gesproken van een aantasting van de persoon.7
Naast de hier genoemde aspecten van het begrip persoonsaantasting spelen doorgaans vragen van relativiteit en causaal verband die daarvan soms niet goed te scheiden zijn. Niettemin verdient het maken van onderscheid hier wel de voorkeur. Zo is bijvoorbeeld denkbaar dat, in een geval waarin sprake is van ernstige gezondheidsschade en waarin om die reden gesproken kan worden van een persoonsaantasting in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b,8 niettemin een recht op schadevergoeding wordt ontzegd, ofwel omdat wordt aangenomen dat de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen deze persoon of deze schade,9 danwel omdat de aldus ontstane schade niet aan de schadeveroorzakende gebeurtenis kan worden toegerekend.10 In een dergelijk geval is het niet zuiver om een vordering tot schadevergoeding af te wijzen door de aanwezigheid van een persoonsaantasting te ontkennen.11 Moeilijker is dat onderscheid te maken in gevallen waarin de aanwezigheid van een persoonsaantasting vooral moet worden afgeleid uit de aard van de schendende gedraging. Men denke bijvoorbeeld aan schending van eer en goede naam of van de persoonlijke levenssfeer. In die gevallen is denkbaar dat een gedraging die gezien haar aard zou kunnen worden gekwalificeerd als aantasting van persoon A niet wordt aangemerkt als aantasting van persoon B, omdat zij niet op die persoon gericht was.12 Men kan dan dikwijls evengoed zeggen dat jegens B niet onrechtmatig is gehandeld, als dat B niet in zijn persoon is aangetast.13