Een nieuwe visie op de afstamming
Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/3.2:3.2 Embryowet
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/3.2
3.2 Embryowet
Documentgegevens:
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS394397:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Embryowet, Wet van 20 juni 2002, Stb. 2002, 338, in werking getreden op 1 september 2002, houdende regels inzake handelingen met geslachtscellen en embryo’s, laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 10 juli 2013, Stb. 2013, 306, in werking getreden op 27 september 2013, tot wijziging van de Embryowet in verband met de evaluatie van deze wet.
Van Beers 2009, Conclusie, p. 285.
Enders 2010, p. 4.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In art. 1 Embryowet staan de definities die ook in dit proefschrift zullen worden gebruikt.1
De geslachtscellen of gameten zijn de mannelijke zaadcellen of spermatozoa en de vrouwelijke eicellen of oöcyten.
Onder embryo verstaat deze wet ook de cel of samenhangend geheel van cellen die ontstaan is na de samensmelting van het spermatozoön en de oöcyt (de zygote). In het Duitse recht wordt nog een belangrijke betekenis toegekend aan de 2-PN-Zelle. Dit is de cel die ontstaat na de penetratie van het spermatozoön in de eicel. Op dat moment bevat deze cel de kernen (PN = ProNuclei) met elk het enkele aantal chromosomen van de twee geslachtscellen. Pas na de samensmelting van deze kernen ontstaat de zygote. Zowel de zygote als het door de celdelingen ontstane embryo hebben ‘het vermogen uit te groeien tot een mens’ en moeten derhalve als het begin van het menselijk leven beschouwd worden (Van Beers).2 Overigens moet hierbij wel worden opgemerkt dat dit vermogen en dus dit nieuwe leven alleen kan worden geëffectueerd onder geconditioneerde omstandigheden. De mate van toenemende beschermwaardigheid die ook in de Duitse rechtsleer wordt aangehouden, is in het kader van dit proefschrift irrelevant.3
In de definitie van de Embryowet wordt de foetus benoemd als het embryo in het menselijk lichaam. In het algemeen wordt pas van een foetus gesproken nadat het embryo autonoom via verschillende tussenvormen als de morula, blastula, gastrula en neurolatie overgaat tot de organogenese waarbij de orgaandifferentiatie optreedt. Hoewel medisch niet geheel correct, maakt het gebruik van het woord foet of foetus wel meteen duidelijk dat het hier een ingenesteld embryo betreft.
In art. 5 lid 1 Embryowet staat dat meerderjarigen hun geslachtscellen ter beschikking kunnen stellen ten behoeve van de zwangerschap van een ander. Lid 2 van dit artikel zegt dat deze terbeschikkingstelling slechts schriftelijk en om niet kan worden gedaan.
Art. 8 lid 2 Embryowet betreft de terbeschikkingstelling van de niet meer voor het tot stand brengen van een eigen zwangerschap nog aanwezige embryo’s, die ook schriftelijk en om niet moet plaatsvinden. Om niet betekent niet dat er voor de ontvangers geen kosten verbonden kunnen zijn aan deze terbeschikkingstelling. Art. 27 Embryowet verbiedt voor de verstrekking (lees: terbeschikkingstelling) aan anderen van geslachtscellen en embryo’s die op grond van de art. 5 en 8 Embryowet ter beschikking zijn gesteld, een vergoeding te vragen die meer bedraagt dan de kosten die een rechtstreeks gevolg zijn van de handelingen die met de geslachtscellen of embryo’s zijn verricht. Of anders gezegd: de donor krijgt niets, de acceptor moet aan de intermediair de kosten betalen die ‘rechtstreeks het gevolg zijn van de handelingen die met de geslachtscellen en embryo’s zijn verricht’. Gedacht kan worden aan bewaarkosten, kosten van optimaliseren of kosten van de noodzakelijke administratie.
Hoewel in deze wet nergens de term ‘gametendonor’ wordt gebruikt (de personen schenken niet, maar stellen om niet ter beschikking), is wel duidelijk dat het beschikkingsrecht van deze personen door de terbeschikkingstelling ingrijpend verandert.
In de tweede volzin van art. 5 lid 2 Embryowet staat: ‘De betrokkene kan voor zover de geslachtscellen nog niet zijn gebruikt, de terbeschikkingstelling te allen tijde, zonder opgaaf van redenen, herroepen’. Indien zijn geslachtscellen nog niet zijn gebruikt, wordt zijn beschikkingsrecht echter wel ingeperkt door art. 6 lid 2 Embryowet. De persoon die zijn geslachtscellen voor een bepaald doel (bijvoorbeeld ten behoeve van een zwangerschap van anderen) en voor een bepaalde termijn ter beschikking heeft gesteld, kan slechts het doel wijzigen en de termijn verlengen in samenspraak met de bewaarder van de geslachtscellen. Het enige wat deze persoon dan nog rest, is gebruik te maken van zijn recht uit art. 5 lid 2 Embryowet. Aan de andere kant verliest deze persoon niet altijd zijn volledige beschikkingsrecht nadat zijn geslachtscellen zijn gebruikt. In de schriftelijke terbeschikkingstelling om niet heeft de ‘schenker’ aangegeven voor welk doel deze gameten ter beschikking zijn gesteld. Degenen aan wie de gameten ter beschikking zijn gesteld, kunnen deze voor het doel gebruiken dat in de akte is vastgelegd. Bij het gebruikmaken van de nieuwe voortplantingstechnologie is het altijd mogelijk dat er meer embryo’s ontstaan dan voor de wensouders noodzakelijk zijn om hun kinderwens te vervullen. Deze overtollige embryo’s mogen zij voor zichzelf voor een latere hernieuwde zwangerschap bewaren. Indien zij deze embryo’s niet zelf willen gebruiken, mogen zij deze op grond van art. 8 lid 1, onder a, Embryowet aan anderen ter beschikking stellen. Volgens de geest van de wet zou de oorspronkelijke terbeschikkingsteller niet behoeven te worden ingelicht of om toestemming te worden gevraagd. Immers, het intussen met zijn gameet ontstane embryo beantwoordt aan het door hem beoogde doel: het mogelijk maken van een zwangerschap van een ander. Alleen in het geval dat het embryo gebruikt wordt voor de doelen, genoemd in art. 8 lid 1, onder b en c, Embryowet herleeft een (mede)beschikkingsrecht van de oorspronkelijke donor. Indien hij niet instemt met deze verandering in doel, vindt de terbeschikkingstelling van het embryo niet plaats en wordt de eventueel al gedane terbeschikkingstelling zonder opgaaf van redenen aan de nieuwe wensouders herroepen.
Hoewel de term ‘schenking’ een andere juridische betekenis heeft, kan men de ‘terbeschikkingstelling om niet’ de facto gelijkstellen met een geconditioneerde schenking. Volgens de heersende leer betekent ‘om niet’ in het kader van de schenking van art. 7:175 lid 1 BW ‘zonder tegenprestatie én uit vrijgevigheid’; het laatste woord is synoniem van liberaliteit, bevoordelingsbedoeling of ‘animus donandi’; zie ook art. 7:186 lid 1 jo. art. 7:175 lid 1 BW. En zoals eerder in dit proefschrift is gesteld en ook duidelijk in de Embryowet is beschreven, schenkt de gametendonor uit vrije wil en zonder tegenprestatie zijn gameten aan een ander om deze ander in het mogelijke genot van nakomelingschap te brengen. Het aan een ander ter beschikking stellen betekent niet meer, maar ook niet minder dan dat men zelf over deze geslachtscellen kan beschikken. Een ander bekend dilemma ontstaat dan bij de beantwoording van de bekende vraag: van wie zijn de geslachtscellen of aan wie behoren ze toe? Als zij aan de terbeschikkingsteller toebehoren en hij er vrijelijk over kan beschikken, mag men dan deze persoon niet de juridische eigenaar noemen van deze ‘res sui generis’? En is het dan niet redelijk dat men dan de begunstigde van deze terbeschikkingstelling de nieuwe juridische eigenaar noemt?
In dit proefschrift heeft de auteur ten aanzien van beide vragen Van der Steur, alsmede Börgers en Frister gevolgd en heeft hij voor wat betreft de geslachtscellen een positief antwoord gegeven.