Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/III.3.3.2.1
III.3.3.2.1 Servicer/originator insolvency
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS357593:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. o.a.: Moody’s Investors Service, International Structured Finance, Moody’s approach to rating consumer loan ABS transactions, July 2011, p. 12-13; Fitch Ratings, Structured Finance, Global rating criteria for trade receivables securitisations, October 2010, p. 10-11; Moody’s Investors Service, International Structured Finance, Cash commingling risk in EMEA ABS and RMBS transactions: Moody’s approach, November 2006 en Committee on bankruptcy 1995, p. 551-555.
Zie Moody’s Investors Service, International Structured Finance, Cash commingling risk in EMEA ABS and RMBS transactions: Moody’s approach, November 2006, p. 7 e.v. Vgl. bv. het Duitse recht: § 48 Insolvenzordnung (de “Ersatzaussonderung”).
Zie meer uitgebreid over de aanspraken van de cessionaris op de door de cedent geïnde gelden: § V.6.2.2.4.
Zie hiervoor: nr. 249 in verband met het ‘obligor concentration risk’.
Zie Moody’s Investors Service, International Structured Finance, Cash commingling risk in EMEA ABS and RMBS transactions: Moody’s approach, November 2006, p. 3 en p. 4.
Zie Moody’s Investors Service, International Structured Finance, Clawback risk in EMEA securitisation transactions, March 2005.
Zie voor het Nederlandse recht: art. 3:94 lid 1 BW.
Het bestuur over de stichting wordt over het algemeen gevoerd door een onafhankelijk trustkantoor. Het is mogelijk dat de stichting de rekeningsaldi verpandt aan het SPV dat de ABS uitgeeft en/of de security trustee.
Dit laatste hoeft de schuldenaar overigens niet te weten. De schuldenaar hoeft evenmin te worden medegedeeld dat de vordering op hem is overgedragen. Door alle klanten van de originator mede te delen dat zij voortaan moeten betalen op een ander rekeningnummer wordt voorzien in de mogelijkheid van toekomstige securitisationtransacties.
In de Nederlandse securitisationpraktijk wordt steeds meer gebruikgemaakt van ‘collection foundations’ om het cash-flowrisico te minimaliseren. Een van de redenen daarvoor is dat deze constructie minder kostbaar is dan de hierna te noemen vormen van credit enhancement, zoals ‘commingling reserves’ en garanties.
Overigens meen ik dat de conclusie voor een (stille) verpanding van vorderingen of een verkoop van vorderingen met uitgestelde levering (zie § II.7.4) – in welke gevallen de vorderingen wel tot de boedel behoren – niet anders zou luiden.
Het is goed verdedigbaar dat de curator niet bevoegd is om de betalingsinstructie te wijzigen. Blijkens de toelichting bij art. 3:94 lid 3 BW geldt in geval van een stille cessie dat de cedent voor de mededeling van cessie exclusief bevoegd is om de gecedeerde vordering ten behoeve van de cessionaris te blijven innen (zie nr. 489). Volgens de minister zou de inningsbevoegdheid van de cedent echter eindigen als gevolg van diens faillietverklaring (zie nr. 497). In dit onderzoek wordt verdedigd dat deze opvatting onjuist is en dat naar geldend recht moet worden aangenomen dat de inningsbevoegdheid van de cedent ook na diens faillietverklaring blijft voortbestaan. Wel zal het faillissement in de regel met zich brengen dat de cedent in zijn (contractuele) verhouding tot de cessionaris niet langer bevoegd is om de stil gecedeerde vordering te innen. Hetzelfde geldt dan voor de curator (zie nr. 498). In beide benaderingen is de curator niet bevoegd de aan het SPV overgedragen vorderingen te innen. Hij is dan evenmin bevoegd om maatregelen te nemen die tot inning van de vorderingen zouden kunnen leiden, zoals een wijziging van de betalingsinstructie voor zover deze betrekking heeft op de vorderingen die aan het SPV zijn overgedragen. Doet de curator dit wel, dan begaat hij qualitate qua een onrechtmatige daad.
Zie hierna onder (iii).
Opgemerkt zij dat als het beheer over de vorderingen niet door de originator wordt gevoerd, maar door een ‘third-party servicer’, en de betalingen binnenkomen op een rekening van de originator, de verplichting tot afdracht niet (alleen) op de servicer rust maar (ook) op de originator.
In geval van de securitisation van handelsvorderingen geldt vaak dat de originator niet bevoegd is om geïnde gelden onder zich te houden, maar verplicht is deze dagelijks af te dragen. Zie Fitch Ratings, Structured Finance, Global rating criteria for trade receivables securitisations, January 2008, p. 8.
Voor S&P is dit: AA-/A-1+; voor Moody’s: A1/Prime-1 en voor Fitch: A/F1. Hierbij zij opgemerkt dat (i) de periode gedurende welke de servicer/originator voor het SPV bestemde gelden onder zich mag houden en (ii) de ratingeisen die aan de servicer/originator worden gesteld, mede worden bepaald door de hoogte van de rating die voor de ABS wordt nagestreefd. Naarmate de beoogde rating voor de ABS lager is, zal de servicer/originator gelden langer onder zich mogen houden en zijn de ratingeisen die aan de servicer/originator worden gesteld minder stringent. Vgl. Fitch Ratings, Credit Policy, Commingling risk in structured finance transactions, June 2004, p. 2.
Meestal beneden ‘investment grade’ of iets daarboven.
Zie hierna onder (iii), alsmede Fitch Ratings, Credit Policy, Commingling risk in structured finance transactions, June 2004 en Standard & Poor’s, Structured Finance, Global CBO/CLO criteria, New York 1999, p. 88-89.
Vgl. Moody’s Investors Service, International Structured Finance, Cash commingling risk in EMEA ABS and RMBS transactions: Moody’s approach, November 2006, p. 3-4.
Het is mogelijk dat een originator/servicer niet in staat is om in geval van een downgrading beneden de ‘requisite rating’ de geïnde gelden binnen de kortere termijn van bijvoorbeeld 2 dagen (zie onder (i)) aan het SPV af te dragen, zodat toepassing van credit enhancement of de hierna te noemen bevoorschottingsconstructie noodzakelijk is. Zie voor het begrip ‘credit enhancement’ hierna: § III.4.2.
Zie noot 338.
In geval van Nederlandse RMBS een bedrag gelijk aan een maand rente en aflossing.
In Nederlandse RMBS heeft de servicer/originator over het algemeen de keuze uit een van beide mogelijkheden. Vgl. voorts: Fitch Ratings, Structured Finance, Global rating criteria for trade receivables securitisations, October 2010, p. 10-11 en Fitch Ratings, Structured Finance, Counterparty criteria for structured finance transactions, March 2011, p. 17 e.v.
Indien de servicer/originator een dochtermaatschappij is zonder rating, dan gelden de rating triggers voor de moeder en dienen de besproken maatregelen door de moeder te worden getroffen. Zie Fitch Ratings, Structured Finance, Counterparty criteria for structured finance transactions, March 2011, p. 4 en p. 27.
De oorzaak daarvan kan zijn gelegen in betalingsmoeilijkheden waarin schuldenaren verkeren of in betalingsverweren.
Niet-nakoming door de servicer/originator van een van de genoemde verplichtingen levert een ‘notification event’ op en geeft het SPV de bevoegdheid de overdracht van de vorderingen aan de schuldenaren mee te delen. Zie hierna onder (iii).
Zie Fitch Ratings, Structured Finance, The importance of liquidity support in ABCP conduits, August 2005, p. 4.
Zie Moody’s Investors Service, International Structured Finance, Cash commingling risk in EMEA ABS and RMBS transactions: Moody’s approach, November 2006, p. 4.
Zie § II.12.
‘Investment grade’ of iets daarboven, bijvoorbeeld S&P: A-; Moody’s: Baa1 en Fitch: A-.
Zie nr. 489.
Vgl. ook: Van Andel, Vermaire & Zetteler 2010, p. 7 e.v.
Vgl. HR 7 juni 1929, NJ 1929, p. 1285 e.v., m.nt. PS (De Staat/Buitenlandsche Bankvereeniging) en hierna: § IX.5.5.2.
Zie nr. 791.
De vordering van het SPV tot afdracht van het geïnde wordt dan niet alleen gesecureerd door gelden die toekomen aan het SPV, maar ook door de gelden die toekomen aan de servicer/originator.
Zie over cessieverboden: hoofdstuk VI.
Dit hoeft geen probleem te zijn, indien deze bankinstelling tevens de arranger van de transactie is of daarbij op een andere wijze is betrokken.
Vgl. art. 25 Algemene bankvoorwaarden.
De structuur vertoont een grote gelijkenis met de hiervoor besproken constructie met een ‘collection account SPV’ (zie nr. 269). In beide gevallen passeert de geldstroom die door de geëffectiseerde vorderingen wordt gegenereerd niet het vermogen van de originator.
Vgl. Schwarcz 1993a, p. 40 en Schwarcz 1991, p. 33.
Naar Nederlands recht is daarvoor een contractsoverneming nodig (art. 6:159 BW).
Vgl. in dit verband ook: Wibier 2007b, alsmede Wibier 2009b, p. 187 e.v.
Vgl. Moody’s Investors Service, International Structured Finance, Cash commingling risk in EMEA ABS and RMBS transactions: Moody’s approach, November 2006, p. 6.
Zie nader: Palache & Bell 1992, p. 110-111.
Verdrag van 1 juli 1985 inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en op de erkenning van trusts, Trb. 1985, 141.
Zie verder hierna: § VI.2.6.6 in verband met de vraag welke mogelijkheden het Haags Trustverdrag biedt voor de securitisation van vorderingen die niet overdraagbaar zijn vanwege een beding van niet-overdraagbaarheid.
267. Commingling risk. Afhankelijk van de wijze waarop de securitisationtransactie wordt gestructureerd en het toepasselijke recht, bestaat het risico dat schuldeisers van de servicer/originator verhaal kunnen nemen op de opbrengsten van de geëffectiseerde vorderingen doordat het geïnde gedurende een bepaalde periode deel gaat uitmaken van het verhaalsaansprakelijke vermogen van de servicer/originator, zonder dat het SPV of de security trustee daarop exclusieve rechten geldend kunnen maken. Dit aspect van het cash-flow risk wordt aangeduid als het commingling risk.1 Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor indien de schuldenaren hun schulden blijven betalen op een rekening die op naam staat van de seller/originator. Bij veel transacties zal dat het geval zijn, aangezien de schuldenaren niet in kennis worden gesteld van de overdracht van de vorderingen aan het SPV en de originator bovendien de vorderingen ten behoeve van het SPV blijft innen. Het toepasselijke recht kan dan met zich brengen dat de voor en tijdens het faillissement van de seller/originator ontvangen bedragen, voor zover ze ten tijde van de faillietverklaring nog niet aan het SPV zijn afgedragen, tot de failliete boedel behoren, zodat ze beschikbaar zijn voor verhaal door schuldeisers.
Of er een ‘commingling risk’ aanwezig is, hangt mede af van het toepasselijke recht. In sommige rechtsstelsels bestaat er bijzondere wetgeving (in sommige gevallen specifiek met het oog op securitisations) die met zich brengt dat geïnde gelden ter zake van vorderingen die aan een derde (het SPV) zijn overgedragen onder bepaalde voorwaarden afgezonderd blijven van het vermogen van de cedent (de servicer/originator) en zodoende geen verhaalsobject vormen voor diens schuldeisers, zowel in als buiten faillissement. Dit geldt bijvoorbeeld voor het Duitse, Italiaanse en Franse recht.2 Voor het Nederlands recht bestaat dergelijke wetgeving niet. Gelden die door de servicer/originator ter zake van de aan het SPV overgedragen vorderingen zijn geïnd, behoren tot diens verhaalsaansprakelijke vermogen en in geval van faillissement tot de failliete boedel. Het SPV heeft in beginsel slechts een niet-gesecureerde, concurrente (boedel)vordering tot afdracht van het geïnde op de servicer/originator.3
De omvang van het ‘commingling risk’ kan van transactie tot transactie verschillen en hangt af van diverse factoren, waaronder de mate van schuldenarenconcentratie in de portefeuille4 en de omloopsnelheid van de vorderingen. Met betrekking tot handelsvorderingen is het bijvoorbeeld mogelijk dat de servicer binnen een periode van 2 weken tot 40% van de onder de ABS uitstaande hoofdsom int, terwijl dit in geval van hypotheekvorderingen misschien minder dan 1% is. Daarnaast speelt een rol hoeveel tijd er nodig is om de servicer te vervangen en/of om mededeling van de overdracht te doen aan de schuldenaren en hen te instrueren op een andere rekening te betalen.5
268. Terugvordering van in verdachte periode aan het SPV betaalde gelden;art. 47 Fw. Verder zij opgemerkt dat in sommige rechtsstelsels de curator in het faillissement van de servicer onder bepaalde voorwaarden het recht heeft om betalingen die de servicer aan het SPV heeft gedaan in een bepaalde “verdachte” periode voorafgaand aan het faillissement, van het SPV terug te vorderen. Men spreekt wel van het ‘clawback risk’.6 Voor het Nederlandse recht kan in dit verband worden gewezen op de regeling van art. 47 Fw. De curator kan de door de servicer/originator verplicht verrichte betalingen van het SPV terugvorderen, indien (i) het SPV wist dat het faillissement van de servicer/originator reeds was aangevraagd of (ii) de betaling het gevolg was van overleg tussen de servicer en het SPV dat ten doel had het SPV boven andere schuldeisers te begunstigen.7
269. ‘Direct debit’ en Collection Account SPV. Evenals het ‘servicer risk’ vertaalt ook het ‘commingling risk’ zich in een zeker kredietrisico voor de investeerders in de ABS, waarvan de ernst mede wordt bepaald door de kredietwaardigheid (rating) van de servicer/originator. Het risico kan worden geneutraliseerd door ervoor te zorgen dat de betalingen van de schuldenaren niet in het verhaalsaansprakelijke vermogen van de servicer/ originator – of enige andere partij dan een SPV – vloeien. Daarvoor is nodig dat de schuldenaren rechtstreeks betalen op een rekening die op naam staat van het SPV dat de ABS uitgeeft of op een rekening van een separaat SPV, een zogeheten collection accountSPV (waarover hierna). Indien de vorderingen aan het SPV zijn overgedragen met mededeling daarvan aan de schuldenaren (openbare cessie),8 dan kan in deze mededeling tevens worden vermeld dat zij hun schulden voortaan op een rekening van het (collection account) SPV dienen te betalen. Over het algemeen zullen de vorderingen echter zonder mededeling worden overgedragen, aangezien de seller/originator meestal niet wenst dat de schuldenaren van de transactie op de hoogte worden gesteld.
In sommige gevallen – bv. bij hypotheekschulden – geschiedt de inning van de vorderingen door middel van een automatische incasso (‘direct debit’). Afhankelijk van de inhoud van de incassovolmacht is het wellicht mogelijk om de betalingsprocedures en de computersystemen aan te passen, zodat de verschuldigde bedragen rechtstreeks op een rekening van het SPV worden bijgeschreven. Dit kan echter op dusdanige technische en/of logistieke problemen stuiten, dat dit geen werkbare oplossing is.
In Nederlandse transacties is verschillende keren gebruikgemaakt van een zogeheten ‘Collection Account SPV’, i.e. een ‘bankruptcy remote’ SPV dat specifiek is bestemd om de door schuldenaren te verrichten betalingen te ontvangen en beheren. Daarbij gaat het meestal om een stichting (de ‘collection foundation’).9 De stichting houdt de rekeningen waarop de schuldenaren betalen en ontvangt daarop zowel betalingen van in de transactie opgenomen vorderingen, als van vorderingen die buiten de transactie blijven en die toebehoren aan de originator. Bij toepassing van deze constructie wordt de schuldenaren medegedeeld – bv. in (lening)documentatie die de schuldenaren ter hand wordt gesteld of bij afzonderlijke brief – dat zij moeten betalen op een rekening die op naam van de stichting staat.10 Na identificatie van de betalingen keert de stichting de bedragen vervolgens op grond van een ‘distribution agreement’ uit aan de originator en het securitisation-SPV overeenkomstig ieders gerechtigdheid. Het resultaat van deze constructie is dat de betalingen niet tot het vermogen van de servicer/originator gaan behoren en zodoende buiten diens eventuele faillissement blijven.11
De vraag of de structuur met een Collection Account SPV bestand is tegen het faillissement van de servicer/originator kan naar Nederlands (faillissements) recht bevestigend worden beantwoord. De structuur is niet in strijd met enige bepaling of beginsel van faillissementsrecht. De faillissementscurator kan de bedragen die door schuldenaren aan het Collection Account SPV zijn betaald en die moeten worden toegerekend op de vorderingen die door de originator aan het SPV zijn overgedragen, niet van het Collection Account SPV opvorderen. Het betreft immers geen vermogen dat kort voor of tijdens het faillissement op onoirbare wijze aan de boedel is onttrokken. De gelden zijn nooit in het vermogen van de servicer/originator gevloeid en hebben dus ook nooit onderdeel uitgemaakt van dat vermogen. De aanspraken die de servicer/originator met betrekking tot de betalingen geldend kan maken, worden uitsluitend bepaald door hetgeen daaromtrent in de ‘distribution agreement’ is overeengekomen. Dit geldt zowel buiten als binnen faillissement. De overeenkomst ondergaat als gevolg van het faillissement geen wijziging. De curator kan daarom niet meer rechten met betrekking tot het geïnde geldend maken dan de servicer/ originator voor het faillissement zelf kon. Daarbij moet worden bedacht dat het bedragen betreft ter zake van vorderingen die voor het faillissement rechtsgeldig zijn overgedragen en zodoende niet tot de failliete boedel behoren. De opbrengsten van deze vorderingen gaan de boedel niet aan.12
Wel zou de curator kunnen trachten de eerder aan de schuldenaren gegeven instructie om op de rekening van het Collection Account SPV te betalen, te wijzigen en hen kunnen opdragen te betalen op een faillissementsrekening.13 Met het oog hierop is het van belang dat de cessie zo snel mogelijk aan de schuldenaren wordt medegedeeld,14 tenzij met de curator tot overeenstemming kan worden gekomen over de inning van de aan het SPV overgedragen vorderingen.
Tot slot zij opgemerkt dat ook de schuldenaren hun betalingen niet van het Collection Account SPV kunnen terugvorderen. De betalingen aan het Collection Account SPV zijn bevrijdend geweest – de schuldenaren hebben betaald aan iemand die naast de servicer/originator bevoegd is om betalingen in ontvangst te nemen – en de betalingen zijn niet onverschuldigd verricht.
270. Overige methoden om het cash-flow risk te ondervangen. In andere dan de hiervoor genoemde gevallen, kan het cash-flow risk mogelijk op één van de volgende wijzen geheel of gedeeltelijk worden ondervangen:
(i) Rating triggers. Het risico wordt gemitigeerd doordat de servicer/originator gehouden is de opbrengsten binnen een bepaalde termijn af te dragen aan het SPV,15 die de bedragen vervolgens tot de eerstvolgende ‘payment date’ onder de ABS aanhoudt op een transactierekening of investeert in liquide beleggingen (‘eligible investments’).
In geval van de securitisation van vorderingen uit bedrijfs- en consumentenleningen, zoals hypothecaire vorderingen, geldt over het algemeen dat de servicer/originator bevoegd is om geïnde gelden gedurende een periode van 30 dagen onder zich te houden.16 Wel dient de servicer/originator over een voldoende hoge rating te beschikken.17 In de transactiedocumentatie kan vervolgens worden bepaald dat indien de rating daalt beneden de vereiste rating (de ‘requisite rating’), aan het SPV toekomende gelden binnen een veel kortere termijn door de servicer/ originator moeten worden afgedragen, bijvoorbeeld binnen 2 werkdagen of mogelijk zelfs dagelijks. Voor het geval de rating naar een nog lager niveau zakt,18 kan worden bepaald dat schuldenaren moet worden medegedeeld dat zij voortaan dienen te betalen op een rekening van het SPV of een andere entiteit met een voldoende hoge rating (bv. een ‘backup servicer’).19
Door middel van dergelijke getrapte rating triggers worden de investeerders in de ABS in enige mate beschermd tegen een verslechterende kredietwaardigheid van de servicer/originator.20
(ii) Credit enhancement. In plaats van, of naast, de genoemde rating triggers kan het cash-flow risk ook worden ondervangen met behulp van een vorm van credit enhancement.21 Het is mogelijk dat in geval van een ‘downgrading’ van de servicer/originator beneden een bepaald niveau (de ‘rating trigger’),22 de servicer/originator gehouden is zijn verplichting tot afdracht van geïnde gelden binnen een bepaalde termijn (bv. 30 dagen) te laten garanderen door een financiële instelling met een voldoende hoge rating. Meer gebruikelijk is dat in geval van een ‘downgrading’ van de servicer/originator het SPV binnen een bepaalde termijn (bv. 14 dagen) een ‘reserve fund’ gaat aanhouden (een zogeheten ‘commingling reserve’) waarin door de servicer/originator gelden worden gestort23 en waarmee het cash-flow risk wordt ondervangen.24 , 25
Ook is mogelijk dat de servicer/originator gehouden is – eventueel pas nadat een rating trigger is geactiveerd – om de (periodiek) onder de geëffectiseerde vorderingen verschuldigde bedragen te bevoorschotten. In een dergelijke structuur betaalt de servicer/originator aan het SPV periodiek een bedrag gelijk aan de bedragen die in de betreffende periode door de schuldenaren aan het SPV verschuldigd zijn. Mocht later, na identificatie van de werkelijk ontvangen betalingen, blijken dat de servicer/ originator meer heeft vooruitbetaald dan zij ter zake van geëffectiseerde vorderingen heeft ontvangen,26 dan is het SPV gehouden het verschil aan de servicer/originator terug te betalen.27
In sommige ABCP-programma’s biedt de in de transactie aanwezige liquidity facility bescherming tegen het cash-flow risk.28
(iii) Notification events. Het ‘commingling risk’ kan verder worden gemitigeerd door een zorgvuldige formulering in de ‘receivables purchase agreement’ van de notification events.29 Notification events zijn gebeurtenissen die met zich brengen dat de overdracht van de vorderingen aan het SPV aan de schuldenaren wordt medegedeeld.30 Het betreft gebeurtenissen die een indicatie (kunnen) zijn van een verslechterende kredietwaardigheid van de originator/servicer, zoals:
een tekortkoming van de originator in een (betalings)verplichting onder een van de transactiedocumenten, die niet binnen een bepaalde periode (bv. 2 werkdagen) wordt opgeheven;
maatregelen van de originator of derden die zijn gericht op de ontbinding en de vereffening van de originator, een juridische splitsing van de originator of een onderbewindstelling van activa van de originator;
een aanvraag van het faillissement van de originator of tot toepassing van de noodregeling;
een verlaging van de (lange termijn) rating van de originator beneden een bepaald niveau31 of intrekking van de rating, of, indien de originator geen rating heeft, het niet voldoen aan bepaalde solvabiliteitsratio’s.
In de mededeling van cessie worden de schuldenaren geïnstrueerd te betalen op een rekening van het SPV. Na de ontvangst van de mededeling van cessie kunnen schuldenaren in beginsel niet meer bevrijdend betalen aan de originator (zie art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW).32 Aldus wordt voorkomen dat de betalingen deel gaan uitmaken van het vermogen van de originator en in diens failliete boedel vallen.
(iv) Verpanding bankrekeningsaldi. De vorderingen van het SPV tot afdracht van door de servicer/originator geïnde gelden kunnen worden versterkt met een pandrecht op de saldi van de bankrekeningen waarop de betalingen van de schuldenaren worden (door)geboekt. De nadelige gevolgenvan een eventueel faillissement van de servicer/originator worden zo ondervangen.
Met betrekking tot de verpanding van bankrekeningsaldi verdient naar Nederlands recht een aantal punten nadere aandacht.33
Ten eerste zij opgemerkt dat een stille verpanding van bankrekeningsaldi enkel mogelijk is ten aanzien van het ten tijde van de verpanding al bestaande saldo. Crediteringen van de rekening die na de verpanding plaatsvinden, vallen niet onder het pandrecht. De vorderingen die voortvloeien uit deze crediteringen worden immers niet rechtstreeks verkregen uit een ten tijde van de verpanding reeds bestaande rechtsverhouding (zie art. 3:239 lid 1 BW).34 Deze beperking kan worden ondervangen doordat de servicer/originator het SPV en/of de security trustee een onherroepelijke volmacht verleent om periodiek (eventueel dagelijks) het saldo van de rekening aan zichzelf te verpanden. Voor een openbare verpanding van het saldo geldt de genoemde beperking niet.35 Wel geldt dat verhogingen van het saldo als gevolg van crediteringen van de rekening na de faillietverklaring van de servicer/originator, niet onder het pandrecht vallen (zie artt. 23 en 35 lid 2 Fw).
Met betrekking tot de betalingen die de servicer/originator tijdens zijn faillissement ter zake van geëffectiseerde vorderingen ontvangt, heeft het SPV in beginsel slechts een concurrente boedelvordering. Echter, ervan uitgaande dat (i) op de bankrekening ook gelden worden geboekt die toekomen aan de servicer/originator en dat (ii) het gehele ten tijde van de faillietverklaring bestaande saldo is verpand – en niet slechts het deel dat overeenstemt met de betalingen die de servicer ten behoeve van het SPV heeft ontvangen –, dan kan de boedelvordering niettemin voldoende door het pandrecht worden gesecureerd, indien en voor zover het ten tijde van de faillietverklaring aanwezige saldo tevens voor een voldoende groot deel bestaat uit gelden die bestemd zijn voor de servicer/ originator.36
Ten tweede is een geldige verpanding van bankrekeningsaldi slechts mogelijk, indien de verpandbaarheid daarvan niet krachtens de rekeningvoorwaarden is uitgesloten (vgl. art. 3:98 jo 83 lid 2 BW). Het wil nog wel eens voorkomen dat de rekeningvoorwaarden een cessie- en verpandingsverbod bevatten.37 In dat geval zal voor de verpanding de toestemming vereist zijn van de bankinstelling waarbij de rekening wordt aangehouden.38 Voor de effectiviteit van het pandrecht is voorts van belang dat de bank afstand doet van elk recht op verrekening (zie ook hierna).39
Ten derde zullen er in geval van een openbare verpanding (hetgeen het meest praktisch is) afspraken gemaakt moeten worden over de voorwaarden waaronder, en de mate waarin, de servicer/originator bevoegd blijft om over het saldo te beschikken.
Tot slot zij vermeld dat een verpanding van de rekeningsaldi niet mogelijk is in het geval de originator zelf een bank is en de van schuldenaren ontvangen betalingen administreert op een bij zichzelf aangehouden rekening. Dit doet zich vaak voor bij de securitisation van vorderingen uit hypotheekleningen en bedrijfskredieten. De rekening die de bank bij zichzelf aanhoudt, leidt niet tot het ontstaan van een voor verpanding vatbare vordering.
(v) Agency. Indien de originator (servicer) niet een voldoende hoge rating heeft en bovendien niet in staat is om gelden die aan het SPV toekomen binnen een (zeer) korte termijn – bv. dagelijks – te identificeren en af te dragen, dan is het een mogelijkheid om zowel de betalingen op de geëffectiseerde als de niet geëffectiseerde vorderingen te laten ontvangen door een derde als ‘agent’ ten behoeve van het SPV en de originator. Deze derde kan bijvoorbeeld een bank of factormaatschappij zijn.40 In dat verband kan worden overeengekomen dat het de ‘agent’ niet is toegestaan bedragen uit te keren aan de originator zonder schriftelijke opdracht of toestemming van het SPV. Een nadeel is wel dat de investeerders in de ABS zijn blootgesteld aan het insolventierisico van de ‘agent’. Dit risico kan echter worden beperkt door zekere ratingeisen te stellen aan de ‘agent’ en door ‘rating triggers’ te formuleren die, indien zij worden geactiveerd, met zich brengen dat de ‘agent’ zekerheid moet stellen of wordt vervangen door een andere ‘agent’.
(vi) Overneming bankrekeningen. Het is mogelijk dat onder bepaalde in de transactiedocumentatie vastgestelde omstandigheden, de bankrekeningen waarop schuldenaren betalen, op naam worden gesteld van het SPV. Deze omstandigheden houden voornamelijk verband met een verslechtering van de kredietwaardigheid van de originator/servicer (bv. verlaging rating, verslechtering solvabiliteitsratio’s).41 Dit vereist wel de medewerking van de bank waarbij de rekening wordt aangehouden.42
Een variant hierop is dat de bankrekening(en) van de originator/servicer mede op naam worden gesteld van het SPV. Op grond van een driepartijenovereenkomst tussen de bank waarbij de rekening wordt aangehouden, de originator en het SPV (en mogelijk ook de security trustee), wordt overeengekomen dat het SPV een rechtstreekse vordering zal hebben op de bank voor zover het saldo van de rekening bestaat uit gelden die bestemd zijn voor het SPV.43 Eventueel wordt bepaald dat het SPV deze rechtstreekse vordering eerst toekomt nadat zich bepaalde gebeurtenissen (‘triggers’) hebben voorgedaan die duiden op een verslechtering van de kredietwaardigheid van de originator (o.a. verlaging rating e.d.).
(vii) Declaration of trust. Naar common law kan de servicer/originator de op de geëffectiseerde gelden mogelijk houden als trustee voor het SPV en/of de investeerders in de ABS. In een declaration of trust verklaart de servicer/ originator dat hij de geïnde gelden als trustee zal houden.44 De opbrengsten van de vorderingen blijven aldus afgezonderd van het privévermogen van de servicer/trustee. Voorwaarde kan zijn dat er geen vermenging plaatsvindt met gelden die de servicer toebehoren. Het geïnde moet dan worden aangehouden (of doorgeboekt) op een afzonderlijke rekening, een zogenoemde ‘trust account’.45
Ook voor Nederlandse originators biedt een ‘declaration of trust’ naar bijvoorbeeld Engels recht in voorkomende gevallen mogelijk een oplossing voor het ‘commingling risk’. Uit de artikelen 11 en 13 van het Haags Trustverdrag46 volgt dat een overeenkomstig het verdrag aangewezen recht in het leven geroepen trust, dient te worden erkend, mits de kenmerkende elementen van de trust voldoende verbonden zijn met een land dat de figuur van de trust kent. In geval van een internationale (‘cross border’) securitisation is het, afhankelijk van de wijze waarop de transactie precies is gestructureerd, goed mogelijk dat aan deze voorwaarde voor de erkenning van de trust wordt voldaan.47