Einde inhoudsopgave
RvdW 2023/48
Meineed. ‘Onder ede’ in art. 207 Sr. Oordeel dat de verdachte in zijn tweede verhoor bij rechter-commissaris nog steeds onder ede stond is niet onjuist.
HR 13-12-2022, ECLI:NL:HR:2022:1824
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13 december 2022
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, C. Caminada, T. Kooijmans
- Zaaknummer
21/02139
- Conclusie
A-G mr. B.F. Keulen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:1824, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑12‑2022
ECLI:NL:PHR:2022:1170, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑11‑2022
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑01‑2022
- Wetingang
Art. 207 Sr
Essentie
Meineed. ‘Onder ede’ in art. 207 Sr. Het oordeel, mede gebaseerd op de gebruikte bewijsmiddelen, dat de verdachte na zijn eerste verhoor bij de rechter-commissaris, in zijn tweede verhoor een maand later nog steeds onder ede stond, getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Samenvatting
De opvatting dat de verdachte — na beëindiging van zijn eerste verhoor door de rechter-commissaris op 16 februari 2018 en het verstrijken van een maand — voorafgaand aan het verhoor op 16 maart 2018 opnieuw op de in de wet voorgeschreven wijze de eed of belofte had moeten afleggen door ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.