Daarmee verschilt het middel van het middel dat zo werd uitgelegd dat daarin niet wordt geklaagd “dat het Hof in strijd met de in deze zaak door de Hoge Raad gegeven opdracht de straf ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde niet heeft opgelegd doch heeft ‘bepaald’, en evenmin dat de straf ontoereikend is gemotiveerd”, reden waarom de Hoge Raad niet casseerde in HR 15 mei 2018, ECLI:NL:2018:615, r.o. 5.1. Zie echter ook HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2979, NJ 2016/71 m.nt. B.F. Keulen, r.o. 3.4, waarbij ambtshalve werd gecasseerd.
HR, 06-04-2021, nr. 19/03918
ECLI:NL:HR:2021:497
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-04-2021
- Zaaknummer
19/03918
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:497, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑04‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:99
ECLI:NL:PHR:2021:99, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑02‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:497
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑11‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0087 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJB 2021/1240
RvdW 2021/456
NJ 2021/154
Uitspraak 06‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Omvang terugwijzingsopdracht na cassatie. Mishandeling (art. 300.1 Sr) en bedreiging (art. 285.1 Sr). Heeft hof terugwijzingsopdracht HR miskend door te oordelen dat het straf voor feit 1 kon ‘bepalen’ en niet gebonden was aan motiveringseisen van art. 358 en 359 Sv? Verdachte is bij eerder arrest door hof veroordeeld tot taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, voor feiten 1 en 2, waarna HR dit arrest (partieel) heeft vernietigd wat betreft beslissingen t.z.v. feit 2 en strafoplegging, met terugwijzing van zaak naar hof, “opdat zaak in zoverre op bestaand h.b. opnieuw wordt berecht en afgedaan”. Hof, dat na terugwijzing door HR heeft geoordeeld, heeft verdachte t.z.v. feit 2 ontslagen van alle rechtsvervolging en o.g.v. art. 423.4 Sv straf voor feit 1 bepaald op taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Rechter naar wie HR na (gedeeltelijke) vernietiging van uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, is gebonden aan beslissing die HR heeft gegeven (vgl. ECLI:NL:HR:1996:AD2500). Dit brengt mee dat hof (gelet op omvang van cassatieberoep tegen ’s hofs eerdere beslissing) o.g.v. beslissing van HR zaak opnieuw had moeten berechten en afdoen wat betreft feit 2 en strafoplegging. Door op de hiervoor weergegeven wijze te beslissen heeft hof terugwijzingsopdracht van HR miskend, v.zv. het straf voor feit 1 onder verwijzing naar art. 423.4 Sv heeft bepaald i.p.v. voor feit 1 straf op te leggen. Volgt partiële vernietiging (t.a.v. ‘strafbepaling’ t.z.v. feit 1) en terugwijzing. Vervolg op ECLI:NL:HR:2018:2094.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03918
Datum 6 april 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 augustus 2019, nummer 21-000180-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. Schreudering, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak ten einde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern dat het hof de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad heeft miskend door te oordelen dat het de straf voor het onder 1 bewezenverklaarde kon ‘bepalen’ en niet gebonden was aan de motiveringseisen van artikel 358 en artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
2.2.1
Het voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijnde proces-verloop is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5 tot en met 10. Daaruit blijkt dat:(i) de verdachte bij arrest van 16 februari 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde en hij beroep in cassatie heeft ingesteld;(ii) de Hoge Raad bij zijn arrest van 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2094, dit arrest van het hof heeft vernietigd maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het hof, “opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan”;(iii) het hof, dat na terugwijzing door de Hoge Raad heeft geoordeeld, de verdachte ter zake van feit 2 heeft ontslagen van alle rechtsvervolging en op grond van artikel 423 lid 4 Sv de straf voor het onder 1 bewezenverklaarde (hierna: feit 1) heeft bepaald op een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
2.2.2
Verder blijkt uit het onder 2.2.1 onder (ii) vermelde arrest van de Hoge Raad niet van enige voor de terugwijzingsrechter van belang zijnde beperking van het cassatieberoep.
2.3.1
De rechter naar wie de Hoge Raad na (gedeeltelijke) vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, is gebonden aan de beslissing die de Hoge Raad heeft gegeven (vgl. HR 27 februari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AD2500). Dit brengt mee dat het hof - gelet op de omvang van het cassatieberoep tegen de eerdere beslissing van het hof - op grond van de beslissing van de Hoge Raad de zaak opnieuw had moeten berechten en afdoen wat betreft het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging. Door op de hiervoor onder 2.2.1 onder (iii) weergegeven wijze te beslissen heeft het hof de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad miskend, voor zover het de straf voor feit 1 onder verwijzing naar artikel 423 lid 4 Sv heeft bepaald in plaats van voor feit 1 een straf op te leggen.
2.3.2
Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de ‘strafbepaling’ ter zake het onder 1 bewezenverklaarde;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat voor het onder 1 bewezenverklaarde alsnog een beslissing over de ‘strafoplegging’ wordt genomen;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2021.
Conclusie 16‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 423.4 Sv. Strafmotivering. Hof past na terugwijzing door de HR ten onrechte art. 423.4 Sv naar analogie toe. Strekt tot vernietiging van de strafoplegging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03918
Zitting 16 februari 2021 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft – na terugwijzing door de Hoge Raad – bij arrest van 6 augustus 2019, de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde, alsmede de straf bepaald voor het bij arrest van 16 februari 2017 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde op een werkstraf van veertig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door twintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte heeft mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over de strafmotivering. Aangevoerd wordt dat het hof niet is ingegaan op wat de verdediging ten aanzien van de strafoplegging als standpunt had ingenomen, en dat “het hof de motivering niet heeft mogen beperken tot welke straf er over zou blijven”.1.
4. De beoordeling van het middel vraagt enige achtergrond van de zaak die nu in cassatie aan de orde is. De eis die aan de strafmotivering wordt gesteld hangt samen met de inhoud van de terugwijzingsbeslissing van de Hoge Raad en daarvoor is het goed iets te weten over het door de Hoge Raad vernietigde arrest dat het hof eerder in deze zaak heeft gewezen.
5. Bij arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 16 februari 2017 was de verdachte wegens 1 subsidiair “mishandeling” en 2 “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.2.De Hoge Raad heeft deze uitspraak bij arrest van 13 november 2018 vernietigd, kort gezegd, omdat de verwerping door het hof van het beroep op noodweer dat was gedaan in verband met het onder 2 ten laste gelegde feit, niet zonder meer begrijpelijk is.3.
6. Het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2018 houdt het volgende in:
“De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.”
7. Vervolgens is de zaak aangebracht ter terechtzitting van het hof van 23 juli 2019 waar opnieuw een beroep op noodweer is gedaan. Het hof heeft dat beroep gehonoreerd en de verdachte daarom ten aanzien van feit 2 ontslagen van alle rechtsvervolging.4.
8. Voor de beoordeling van het middel is mede van belang wat ter terechtzitting van het hof is aangevoerd met betrekking tot de door het hof op te leggen straf. Ik begin met het proces-verbaal dat van de terechtzitting is opgemaakt, en geef daarna het relevante deel weer van de pleitnota waarnaar in het proces-verbaal wordt verwezen:
“De advocaat-generaal voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord:
[…]
Met betrekking tot de strafoplegging wil ik opmerken dat [betrokkene 1] de aanzet heeft gegeven tot het ontstaan van verdachtes reactie. De reacties waren fors en de consequenties ook; verdachte heeft een gebroken enkel opgelopen. Ik zal met een en ander rekening houden en uw hof vragen verdachte ten aanzien van feit 1 en feit 2 te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf.De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal zijn gehecht.
[…]
De advocaat-generaal voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord:
[…]
Ik wil mijn eis wijzigingen in dier voege dat bij oplegging van een voorwaardelijke taakstraf de proeftijd wordt beperkt tot één jaar.”
9. De ter terechtzitting overgelegde pleitnota houdt het volgende in:
“Strafoplegging
Door uw Hof is 80 uur werkstraf opgelegd. Gezien de OVAR voor de bedreiging en het tijdsverloop – bijna 6 jaar sinds tll feit is gepleegd – meent de verdediging dat zo’n straf met dit tijdsverloop geen recht meer doet.
Sterker: de verdediging meent dat geen (onvoorwaardelijke) straf meer passend is. Aangever heeft naar oordeel van de verdediging een groot aandeel gehad in deze kwestie. Hij is zowel verbaal als fysiek bijzonder agressief geweest.
Daarnaast heeft cliënt grote fysieke klachten van dit voorval overgehouden en heeft hij lang niet in zijn woning durven verblijven.
Primair verzoek ik uw Hof art. 9a Sr toe te passen.
Subsidiair verzoek ik uw Hof een taakstraf op te leggen, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.”
10. Met betrekking tot de op te leggen straf en/of maatregel is het volgende uit het arrest van belang:
“Bij arrest van 13 november 2018 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissingen 1 ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en de zaak teruggewezen naar dit hof. Thans zijn derhalve enkel nog het onder feit 2 tenlastegelegde en de strafoplegging ter zake de feiten 1 en 2 aan het oordeel van het hof onderworpen.
[…]
Oplegging van straf en/of maatregel voor feit 1 subsidiair
Oordeel van het hof
In het door de Hoge Raad gedeeltelijk vernietigde arrest van het hof is aan verdachte voor de feiten 1 subsidiair en 2 een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, opgelegd. Het hof moet thans op de voet van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepalen welk gedeelte van die straf geacht moet te zijn opgelegd ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde, welk feit buiten dit hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad is gebleven. Het hof bepaalt die op een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.”
11. Het hof heeft ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit, de straf “bepaald” als bedoeld in art. 423, vierde lid, Sv.5.In deze bepaling is voorgeschreven dat bij het arrest “de straf voor het andere feit of de andere feiten [wordt] bepaald” indien “bij samenloop van meerdere feiten ééne hoofdstraf is uitgesproken en het hooger beroep slechts ingesteld is ten aanzien van een of meer dier feiten”. Het hof is er kennelijk van uitgegaan dat art. 423, vierde lid, Sv naar analogie van toepassing is op de veroordeling van de verdachte door het hof in zijn eerdere arrest van 16 februari 2017 ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit.6.Dit geeft blijk van een onjuiste rechtsvatting. Ik licht dit toe.
12. In zijn arrest van 20 maart 2012 heeft de Hoge Raad overwogen dat de rechter naar wie de zaak door de Hoge Raad is teruggewezen, “naar analogie van art. 423, vierde lid, Sv – de straf zal dienen te bepalen voor de feiten die niet aan het oordeel van de Hoge Raad waren onderworpen” indien “bij uitspraak in hoogste feitelijke aanleg ter zake van meerdere feiten één hoofdstraf is opgelegd, het cassatieberoep tot één of meer van die feiten is beperkt en de Hoge Raad de bestreden uitspraak voor wat betreft de strafoplegging vernietigt.”7.In de onderhavige zaak is wél voldaan aan de voorwaarde dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak voor wat betreft de strafoplegging heeft vernietigd, maar niet aan de voorwaarde dat het cassatieberoep tot één of meer van de feiten is beperkt waarvoor het hof één hoofdstraf heeft opgelegd. De akte die is opgemaakt bij het instellen van het cassatieberoep bevat geen beperking van het beroep en ook het arrest van de Hoge Raad waarbij de zaak is teruggewezen naar het hof houdt niets in over een beperkte uitleg die door de Hoge Raad is gegeven aan het ingestelde beroep.8.
13. Bij deze stand van zaken, betekent de vernietiging van de “strafoplegging” door de Hoge Raad in zijn arrest van 13 november 2018 in de onderhavige zaak “in beginsel […] dat in deze vernietiging zijn begrepen alle in de bestreden uitspraak genomen beslissingen als bedoeld in art. 351 Sv met betrekking tot de oplegging van een straf en/of maatregel.”9.Het hof had de straf niet naar analogie van art. 423, vierde lid, Sv moeten bepalen op basis van een inschatting van het oordeel van de straf die het hof in zijn arrest van 13 november 2018 zou hebben opgelegd indien het hof de verdachte toen niet wegens beide feiten had veroordeeld, maar alleen wegens feit 1 subsidiair. In plaats daarvan had het hof alle voor de strafoplegging van belang zijnde omstandigheden in zijn oordeel dienen te betrekken.10.Zoals hierna zal blijken, heeft het hof dit niet gedaan, zodat niet gesteld kan worden dat de verwijzing naar art. 423, vierde lid, Sv slechts een misslag betreft.11.
14. De strafmotivering van het hof moet voldoen aan de eisen die volgen uit art. 358, tweede lid, Sv in verband met art. 359, tweede en vijfde lid, Sv.12.Aan de strafmotivering worden in cassatie “in zijn algemeenheid niet al te hoge eisen gesteld” waarbij de enkele verwijzing naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijkheid van de verdachte, kunnen gelden als een bijzondere redengeving voor de op te leggen straf.13.In de onderhavige zaak wordt zelfs de ondergrens niet gehaald, die in HR 11 februari 1929, NJ 1929/503 is verwoord als een “afzonderlijke, redengeving […] voor de in concreto gevolgde toepassing van straf of maatregel”.
15. Alleen al door het ontbreken van een afzonderlijke redengeving voor de in concreto gevolgde toepassing van de taakstraf, is deze “niet naar de eis der wet met redenen omkleed”. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is de opgelegde onvoorwaardelijke taakstraf niet zonder meer begrijpelijk nu niet alleen de raadsman van de verdachte (naast toepassing van art. 9a Sr) een voorwaardelijke taakstraf uitdrukkelijk heeft bepleit en onderbouwd, maar ook de advocaat-generaal ter terechtzitting heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld wegens feit 1 subsidiair en feit 2 “tot een geheel voorwaardelijke taakstraf” met een relatief korte proeftijd van één jaar waarna het hof de verdachte nota bene ten aanzien van feit 2 van alle rechtsvolging heeft ontslagen.
16. Het middel is terecht voorgesteld.
17. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak ten einde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑02‑2021
HR 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2094, NJ 2018/457.
De overwegingen van het hof die betrekking hebben op het beroep op noodweer geef ik hier weer omdat het arrest niet is gepubliceerd en gevallen waarin een beroep op noodweer wordt gehonoreerd, vermeldenswaard zijn waar nog bijkomt dat het is gewezen na vernietiging en terugwijzing door de HR:“De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op noodweer toekomt. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat door aangever zo stevig op de ramen van verdachte werd gebonkt dat ze er bijna uitvlogen en dat daarbij diverse bedreigingen zijn geuit, hetgeen wordt ondersteund door een aantal getuigen. Tegen deze aanhoudende dreiging mocht verdachte zich verdedigen. Het daartoe naar buiten lopen, een bijl vasthouden en enkele woorden toevoegen is noodzakelijk geweest. Ook is de verdediging subsidiair geweest want verdachte kon de woning niet zomaar achterlaten en de komst van de politie kon niet zonder meer worden afgewacht, aldus de raadsman.Het hof overweegt hieromtrent als volgt.Het hof is van oordeel dat de door verdachte geschetste feitelijke situatie voldoende aannemelijk is geworden en dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte en diens woning, waartegen verdachte zich diende te verdedigen. Onder deze omstandigheden kon bovendien niet van verdachte worden gevergd dat hij de komst van de politie zou afwachten, mede omdat de dreiging zodanig was dat het binnen in de woning ook niet veilig was.Het hof is daarnaast van oordeel dat het tonen van een bijl in casu proportioneel is geweest. Verdachte heeft ter zitting bij het hof verklaard dat hij aangever weg wilde hebben bij zijn huis en bij zichzelf en dat hij toen het eerste gereedschap heeft gepakt dat voorhanden was. Op grond van deze verklaring acht het hof voldoende aannemelijk dat verdachte de bijl heeft gepakt om mee te dreigen en aangever te verjagen en dat hij niet de intentie had om aangever daadwerkelijk letsel toe te brengen.Het hof acht het aldus voldoende aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, waardoor hij niet strafbaar is. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.”
Door de uitdrukkelijke verwijzing door het hof naar art. 423 lid 4 Sv kan de overweging van het hof dat het de straf “bepaalt” niet worden gelezen als “opleggen” van de straf, zoals wel werd gedaan in HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:615, r.o. 5.2.
Vgl. HR 27 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8240, NJ 2005/54, r.o. 4.4.2. Zie over deze kwestie de conclusie van mijn ambtgenoot Aben, ECLI:NL:PHR:2018:345, sub 57 e.v. voor HR 15 mei 2018, ECLI:NL:2018:615.
HR 12 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3455, r.o. 3.3 onder verwijzing naar HR 27 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8240, NJ 2005/54, waaraan ik toevoeg: r.o. 4.4.2.
Hier sluit ik aan bij de overwegingen in HR 12 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV33455, r.o. 3.5.
HR 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:232, NJ 2020/227 m.nt. N. Jörg, r.o. 2.5.1 en HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430, NJ 2014/42, r.o. 4.1.
Vgl. HR 3 januari 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB8242 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl), NJ 1989/670, r.o. 4.3.
Vgl. HR 11 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7682.
Vgl. het bepalen van de straf op de voet van art. 423, vierde lid, Sv waarop de motiveringsplicht niet van toepassing is, zie ECLI:NL:PHR:2018:648 sub 9 voor HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1757.
Schoep T&C Sv, art. 359 Sv, aant. 8b (actueel t/m 1 juli 2020) onder verwijzing naar HR 11 februari 1929, NJ 1929, p. 503.
Beroepschrift 05‑11‑2020
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S19/04902
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
van mr. R. Schreudering die verklaart door nagenoemde [verzoeker] ter zake bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd
in de zaak van:
De heer [verzoeker]
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres] te [woonplaats],
verzoeker tot cassatie van de te zijnen laste door het gerechtshof A rnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2019 in de strafzaak onder ressortnummer 21/000180-19 gedane uitspraak.
Middel I
1.
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht, in bijzonder van artikel 359 Sv en of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot oplegging is overgegaan van een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Toelichting
2.
Verzoeker is in eerste aanleg door de rechtbank Gelderland veroordeeld wegens mishandeling en bedreiging van aangever [betrokkene 1], tot een taakstraf van 160 uren, waarvan 40 voorwaardelijk. Tegen dat vonnis is verzoeker in beroep gegaan bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
3.
Het hof heeft verzoeker op 16 februari 2017 vervolgens veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, bij een bewezenverklaring van dezelfde feiten. Uw Hoge Raad heeft dat arrest vernietigd voor zover dat zag op de bewezenverklaarde bedreiging en de strafoplegging.
4.
Door de verdediging is na terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof, betoogd dat gezien tijdsverloop in deze zaak geen (onvoorwaardelijke) straf meer passend is; het feit was immers zes jaar daarvoor gepleegd. Bovendien heeft aangever zelf zijn aandeel in dit feit gehad; verzoeker had zelf vergaande gevolgen ervaren van het feit. Er is daarom verzocht om 9a Sr toe te passen of enkel een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
5.
Op 6 augustus 2019 heeft het hof ontslagen van alle rechtsvervolging voor de bewezenverklaarde bedreiging. Voor het overige diende het hof nog tot een beslissing te komen omtrent een straf. Het hof heeft dat als volgt gemotiveerd:
‘Het hof moet thans op de voet van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepalen welk gedeelte van die straf geacht moet te zijn opgelegd ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde, welk feit buiten dit hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad is gebleven. Het hof bepaalt die op een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.’
6.
Het hof heeft met deze strafmotivering en -oplegging afgeweken van hetgeen de verdediging als standpunt ter zake heeft ingenomen, zonder daarop in te gaan. Verzoeker meent dat het hof de motivering niet heeft mogen beperken tot welke straf er over zou blijven; ook op hetgeen door de verdediging te berde is gebracht ten aanzien van de strafoplegging was het hof gehouden te reageren. De strafoplegging is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed en/of onbegrijpelijk.
Met conclusie
7.
Verzoeker verzoekt uw Hoge Raad het arrest te vernietigen voor zover dat ziet op de strafoplegging en verzoekt derhalve de zaak terug te wijzen naar het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, zodat met inachtneming van uw arrest opnieuw recht kan worden gedaan.
Utrecht, 5 november 2020
Mr. R. Schreudering
Advocaat