HR, 20-03-2012, nr. S 11/03624
ECLI:NL:HR:2012:BV3455
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-03-2012
- Zaaknummer
S 11/03624
- LJN
BV3455
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV3455, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑03‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV3455
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2012/199
Uitspraak 20‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 423.4 Sv. Strafoplegging na terugwijzing door Hoge Raad. In HR LJN AN8240 is geoordeeld dat ingeval bij de uitspraak in hoogste feitelijke aanleg ter zake van meerdere feiten één hoofdstraf is opgelegd, het cassatieberoep tot één of meer van die feiten is beperkt en de Hoge Raad de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging vernietigt, de rechter naar wie de zaak wordt teruggewezen of verwezen - naar analogie van art. 423.4 Sv - de straf zal dienen te bepalen voor de feiten die niet aan het oordeel van de Hoge Raad waren onderworpen. Ingevolge art. 429 Sv kan het cassatieberoep worden ingesteld tegen een gedeelte van ‘s Hofs arrest. Die beperking van het beroep dient tot uitdrukking te worden gebracht in de cassatieakte en niet in de cassatieschriftuur. In aanmerking genomen dat de akte die is opgemaakt bij het instellen van cassatieberoep tegen het arrest van het Hof van 8 oktober 2008, generlei beperking van het beroep inhoudt, terwijl het arrest waarbij de zaak is teruggewezen naar het Hof ook niets inhoudt omtrent een beperkte uitleg die door de Hoge Raad is gegeven aan het ingestelde beroep, heeft het Hof, dat was gebonden aan de door de Hoge Raad gegeven beslissing, terecht art. 423.4 Sv niet - ook niet naar analogie - toegepast. Naar uit het vorenoverwogene volgt, doet daaraan niet af dat in de eerste cassatieschriftuur uitsluitend werd geklaagd over de beslissingen van het Hof t.a.v. het onder 3 tenlastegelegde.
20 maart 2012
Strafkamer
nr. S 11/03624
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 januari 2011, nummer 20/000083-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-Oost, locatie Roermond" te Roermond.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Procesgang
De procesgang is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt geweest.
(i) Aan de verdachte zijn bij inleidende dagvaarding vier feiten tenlastegelegd.
(ii) De Rechtbank te Roermond heeft de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. Voorts heeft zij de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd.
(iii) Tegen dat vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.
(iv) Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 8 oktober 2008 ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren.
(v) De verdachte heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
(vi) Bij arrest van 15 december 2009 heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch "opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan".
(vii) Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft de verdachte bij de bestreden uitspraak van 20 januari 2011 ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. Voorts heeft het Hof de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte geen (analogische) toepassing heeft gegeven aan art. 423, vierde lid, Sv.
3.2. Art. 423, vierde lid, Sv luidt:
"Indien bij samenloop van meerdere feiten ééne hoofdstraf is uitgesproken en het hooger beroep slechts ingesteld is ten aanzien van een of meer dier feiten, wordt, in geval van vernietiging ten aanzien van de straf, bij het arrest de straf voor het andere feit of de andere feiten bepaald."
3.3. In HR 27 januari 2004, LJN AN8240, NJ 2005/54 is geoordeeld dat ingeval bij de uitspraak in hoogste feitelijke aanleg ter zake van meerdere feiten één hoofdstraf is opgelegd, het cassatieberoep tot één of meer van die feiten is beperkt en de Hoge Raad de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging vernietigt, de rechter naar wie de zaak wordt teruggewezen of verwezen - naar analogie van art. 423, vierde lid, Sv - de straf zal dienen te bepalen voor de feiten die niet aan het oordeel van de Hoge Raad waren onderworpen.
3.4. Ingevolge art. 429 Sv kan het cassatieberoep worden ingesteld tegen een gedeelte van 's Hofs arrest. Die beperking van het beroep dient tot uitdrukking te worden gebracht in de cassatieakte en niet in de cassatieschriftuur.
3.5. In aanmerking genomen dat de akte die is opgemaakt bij het instellen van het cassatieberoep tegen het arrest van het Hof van 8 oktober 2008, generlei beperking van het beroep inhoudt, terwijl het arrest waarbij de zaak is teruggewezen naar het Hof ook niets inhoudt omtrent een beperkte uitleg die door de Hoge Raad is gegeven aan het ingestelde beroep, heeft het Hof, dat was gebonden aan de door de Hoge Raad gegeven beslissing, terecht art. 423, vierde lid, Sv niet - ook niet naar analogie - toegepast. Naar uit het vorenoverwogene volgt, doet daaraan niet af dat in de eerste cassatieschriftuur uitsluitend werd geklaagd over de beslissingen van het Hof ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.
3.6. De klacht faalt.
3.7. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 maart 2012.