NJ 1929, p. 503
Beteekenis der gevorderde bijzondere redengeving voor de opgelegde straf of maatregel. Begrip „mishandeling".
HR 11-02-1929, ECLI:NL:HR:1929:351, m.nt. Prof. Mr. J.V. van Dijck
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11 februari 1929
- Magistraten
Mrs. Jhr. de Savornin Lohman, Savelberg, Jhr. Feith, Taverne, Van Dijck.
- Zaaknummer
[111929/NJ_1929,_p._503]
- Conclusie
Mr. Van Lier
- Noot
Prof. Mr. J.V. van Dijck
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS151509:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1929:351, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑02‑1929
- Wetingang
Essentie
Beteekenis der gevorderde bijzondere redengeving voor de opgelegde straf of maatregel. Begrip „mishandeling".
Samenvatting
De Politierechter, als de bijzondere redenen, welke de opgelegde straf hebben bepaald, opgevend den aard van het gepleegde feit en de persoonlijkheid van den verdachte, daarbij kenlijk doelend op dien aard en op die persoonlijkheid, gelijk deze te zijner terechtzitting naar voren waren gekomen, was niet verplicht bovendien nog op te geven, wat hem op zijn terechtzitting omtrent de persoonlijkheid van den verdachte was gebleken, m. a. w. waarom die bijzondere reden hem tot toepassing van de opgelegde straf heeft geleid.
De eisch van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.