Vlg. J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 321-322.
HR, 13-11-2018, nr. 17/00856
ECLI:NL:HR:2018:2094
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-11-2018
- Zaaknummer
17/00856
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2094, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑11‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1280
ECLI:NL:PHR:2018:1280, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑09‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2094
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑08‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0409 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 13‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Bedreiging door met bijl slaande bewegingen te maken naar ander, die n.a.v. eerder incident op ramen van woning verdachte heeft gebonkt, art. 285.1 Sr. Beroep op noodweer, art. 41.1 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:456 m.b.t. belang van consistente feitelijke vaststellingen bij beoordeling van beroep op noodweer en subsidiariteitseis. Hof heeft geoordeeld dat het gebonk op de ramen en het geschreeuw van A geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert (en ook geen reële dreiging daarvan), waartegen verdachte zich zou moeten verdedigen. Gelet op wat namens verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van de aanranding - waarvan Hof de juistheid deels in het midden heeft gelaten - is dit oordeel niet z.m. begrijpelijk. V.zv. Hof daarnaast aan de verwerping van het verweer ten grondslag heeft gelegd dat voor verdachte geen noodzaak tot verdediging bestond omdat verdachte ook een andere keuze had kunnen maken, bijv. de politie bellen, is dat oordeel niet toereikend gemotiveerd, nu Hof niet heeft doen blijken te hebben onderzocht of dit van verdachte ook kon worden gevergd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
13 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/00856
IV/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 16 februari 2017, nummer 21/005665-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. Schreudering, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt ten aanzien van feit 2 over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 22 september 2013 te Tiel [betrokkene 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [betrokkene 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je kapot" en/of: "Ik sla je hartstikke dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en heeft hij, verdachte, ten overstaan van en zichtbaar voor [betrokkene 1] een bijl getoond en heeft hij, verdachte, met een bijl in de hand slaande bewegingen gemaakt naar of in de richting van het lichaam van [betrokkene 1] en is hij, verdachte, met een bijl in zijn hand achter [betrokkene 1] aangerend."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover hier van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 4 en 5 van het proces-verbaal, genummerd PL0800 2013102131) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1] :
Tussen zondag 22 september 2013 te 15:00 uur en zondag 22 september 2013 te 15:10 uur werd op de locatie, zoals vermeld bij plaats delict, het in de aanhef vermelde feit gepleegd.
(...)
Mijn moeder woont op de [a-straat] 4 te Tiel. De woning van mijn moeder betreft een koopwoning. Rechts naast de woning, gezien vanaf de straat ligt een pad. Dit pad is van mijn moeder. Mijn moeder moet het recht van overpad verlenen aan een aantal genoemde percelen. Twee deuren verder, op huisnummer 8, woont [verdachte] . Huisnummer 8 is een van de genoemde percelen waarover mijn moeder recht van overpad moet verlenen. Sinds vorig jaar mei zijn er problemen met deze [verdachte] .
(...)
Mijn zus vertelde dat zij was gebeld door mijn moeder. Mijn moeder had haar gebeld dat [verdachte] bezig was om het hek uit onze tuin te slopen. Ook zou hij mijn moeder hebben bedreigd.
(...)
Daar aangekomen zag ik dat het hek in mijn moeders voortuin was gesloopt. Tevens zag ik dat mijn moeder erg overstuur was.
Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] vanuit zijn woning naar mij toe kwam rennen. Ik stond op dat moment voor de woning van mijn moeder op de stoep. Ik zag dat [verdachte] een bijl in zijn rechterhand omhoog geheven vasthield. Ik hoorde dat hij riep: "Ik maak je kapot!".
(...)
Ik hoorde dat hij schreeuwde dat hij mij hartstikke dood zou slaan. Ik heb vervolgens tegen hem gezegd dat hij dit dan maar moest doen. Nog geen vijf seconden hierna zag ik dat [verdachte] mij onderhands een klap met de bijl gaf. Ik voelde hiervan direct pijn. Ik zag dat dit met de scherpe kant van de bijl was. Ik voelde dat hij mij raakte op mijn linker elleboog. Door deze slag heb ik een snee op mijn elleboog. Vervolgens ben ik naar de voortuin van mijn moeder gelopen. Ik heb uit de voortuin een stuk hout van het gesloopte hekje gepakt.
(...)
Ik heb [verdachte] vervolgens een klap met het stuk hout gegeven.
(...)
Ik zag dat [verdachte] met de bijl achter mij aan kwam rennen. Ik ben vervolgens weggerend in de richting van de Bevrijdingslaan. Toen ik achterom keek, zag ik dat [verdachte] nog steeds achter mij aan kwam.
(...)
Ik ben hem vervolgens om de nek gevlogen.
(...)
[betrokkene 2] is vervolgens tussen [verdachte] en mij gekomen en riep dat we moesten stoppen. Ook heeft hij de bijl van [verdachte] afgepakt.
(...)
Ik was echt bang dat [verdachte] mij met de bijl mijn hoofd in wilde slaan.
(...)
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 10 en 11 van het proces-verbaal, genummerd PL0800 2013102131) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3] :
Op zondag 22 september 2013, omstreeks 14:30 uur, kwam [verdachte] , wonende aan de [a-straat] 8 te Tiel, bij mij aan de deur.
(...)
Nadat ik de voordeur van mijn woning dicht had gedaan, hoorde ik gerommel, dat afkomstig was van buiten. Ik hoorde dat er iets gebeurde buiten. Ik kon alleen niet zien wat. Ik zag dat er planken van mijn hekwerk kennelijk opzettelijk vernield waren en dat deze weer in mijn voortuin werden gegooid. Ik zag dat [verdachte] de planken van het hekwerk in mijn tuin gooide.
(...)
Ongeveer 10 minuten later kwam mijn zoon, genaamd [betrokkene 1] , bij mij aan de voordeur. Ik deed de deur open en vertelde wat er was gebeurd. Vervolgens keek ik naar rechts en zag ik [verdachte] met een bijl in zijn rechterhand staan. Ik zag dat [verdachte] de bijl ter hoogte van zijn schouderblad had. Ik zag dat de bijl met de scherpe zijde in onze richting wees.
(...)
Vervolgens hoorde ik [verdachte] zeggen dat hij mij af wilde maken, of woorden van gelijke strekking. Ik weet zeker dat dit voor ons beiden bedoeld was. Ik zag dat [verdachte] ons aankeek. Ik zag dat hij de bijl nog ter hoogte van zijn schouder had en deze in de richting van ons wees. Hierop pakte [betrokkene 1] een plank bij mij uit de tuin. Dit is de plank welke afkomstig is van het hek dat door [verdachte] vernield is. [betrokkene 1] liep naar [verdachte] om te zeggen: "Laten we het als mannen op straat uitvechten". Hierop volgend gaf [verdachte] de eerste klap met de bijl op de rechterarm van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] sloeg direct terug met de plank. [verdachte] werd toen geraakt op zijn schouderblad. Vervolgens is [betrokkene 1] weer weggerend en ging [verdachte] erachteraan.
(...)
Ik ben erg geschrokken van de bedreiging.
(...)
Ik zag dat [verdachte] een uitdrukking in zijn ogen had, die ik nog niet eerder had gezien. Ik voelde me zeer bedreigd.
5. De verklaring van [betrokkene 3] , afgelegd tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van de Rechtbank Gelderland op 19 maart 2014, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Vraag 30: heeft u gezien dat [verdachte] aangever [betrokkene 1] heeft geslagen met de bijl en/of slaande bewegingen heeft gemaakt?
Ja. Ik heb slaande bewegingen gezien, maar door het weglopen verdwenen ze uit beeld.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 14 en 15 van het proces-verbaal, genummerd PL0800 2013102131) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Afgelopen 22 september 2013 omstreeks 14.30 uur ben ik naar de buurvrouw van huisnummer 4 gestapt. Ik wilde haar vragen wanneer ze het hek weg ging halen. (...) Dit gesprek verliep niet op een normale manier.
(...)
Ik zag een zoon van die buurvrouw [betrokkene 3] voor mijn huis staan.
(...)
Ik heb toen in een flits een bijl vastgepakt.
(...)
Ik heb toen mijn voordeur opengedaan en hield die bijl in mijn rechterhand. Ik hield de bijl toen laag, dus naar beneden. Ik zei tegen hem: "sodemieter op." Toen hield ik de bijl omhoog, voor mij, op de hoogte van mijn buik. Ik deed dat uit voorzorg voor als hij wat zou doen. Ik heb hem mijn tuin uitgebonjourd.
(...)
Ik heb toen nog niks gedaan met die bijl. Direct daarna zag ik dat die zoon gelijk doorsloeg met die balk tegen mijn linker onderbeen aan. Ik voelde pijn aan mijn linkerbeen. (...) Tegelijkertijd heb ik waarschijnlijk met de bijl die balk hout uit zijn handen geslagen.
(...)
Ik heb hem toen verjaagd bij die balk vandaan. Ik zag dat hij ongeveer 10 meter weg rende. Ik rende direct achter hem aan en ik hield die bijl vast, gewoon laag. Vervolgens stopte hij opeens en ik knalde tegen hem op.
Dat was op de straat. Ik voelde dat hij mij om mijn nek vastpakte en dat hij mijn bijl vastpakte. (...) Toen kwam er een buurman, van de overkant, die ertussen dook om die bijl er tussenuit te krijgen.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 23 van het proces-verbaal, genummerd PL0800 2013102131) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2] :
Op zondag 22 september 2013 omstreeks 15.10 uur zag mijn vrouw dat er voor onze woning een ruzie op straat gaande was. Ik woon op de [a-straat] 11 te Tiel. Ik ben vervolgens buiten gaan kijken. Er was een hoop kabaal. Ik zag en hoorde dat twee mannen ruzie met elkaar hadden. Ik hoorde dat zij aan het schelden waren. Van een persoon weet ik dat hij de zoon is van de vrouw op de hoek. In het vervolg noem ik deze man 'man 1'. Ik ken de andere man ook, want hij is ook wonende in onze straat. Ik noem deze man in het vervolg 'man 2'.
(...)
Ik hoorde beiden roepen: "ik maak je kapot". In die trant ging het geschreeuw.
(...)
Ik zag dat man 1 naar de woning van man 2 liep. Ik zag dat ze beiden dreigend tegenover elkaar stonden. Ik zag dat man 2 ook wat in zijn handen had. Ik kon niet zien wat het was.
Op een gegeven moment zag ik dat man 1 mijn kant op gerend kwam. Ik zag dat hij uiteindelijk zijn plank tijdens het rennen weggooide. Ik zag dat man 2 achter hem aan gerend kwam met een bijl in zijn handen. Voor mijn woning zag ik dat man 1 zich omdraaide en man 2 vastpakte. Ik zag dat zij ten val kwamen en met elkaar begonnen te rollen. Ik kon toen de bijl afpakken van man 2."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"13. Verdediging doet een beroep op noodweer. Cliënt zegt de bijl pas te hebben getoond nadat achtereenvolgens; hard op de ramen werd gebeukt, zo hard dat "ze er bijna uitvlogen"; dreigende termen waren geuit door aangever jegens cliënt en aangever dreigend met een metalen voorwerp richting de deur van aangever ging. Hij is pas achter aangever aangelopen nadat hij door aangever met de zware balk geslagen is.
14. Deze omstandigheden creëren minst genomen een onmiddellijk dreigend gevaar van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf en zijn woning. Het gevaar voor zijn lijf is zelfs verwezenlijkt. Cliënt mocht verdedigen tegen deze aanhoudende, onmiddellijke dreiging en de daarop volgende aanranding. De dreiging was naar uiterlijke verschijningsvorm zodanig, dat aangever niet te stoppen leek. Er wordt door getuigen beschreven dat aangever dreigde, bleef schreeuwen; ontplofte.
15. Cliënt had onder die omstandigheden de verwachting dat hij hem te lijf zou gaan, en zelfs na de eerste keer tonen van de bijl, gebeurde dat ook. Aangezien aangever niet uit zichzelf ophield en de dreiging dat ramen ingeslagen zouden worden, en binnen blijven of op andere wijze vluchten geen optie was, was het handelen van cliënt geboden (subsidiair).
16. Cliënt wilde aangever laten stoppen en heeft om die reden gedreigd; in verhouding tot de dreiging van aangever en het daadwerkelijk gebruikte geweld, waardoor cliënt ernstig letsel heeft opgelopen, is de dreiging van cliënt noodzakelijk (proportioneel) geweest. Cliënt komt een geslaagd beroep op noodweer toe; ik verzoek u cliënt voor het onder twee tenlastegelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging."
2.2.4.
Het Hof heeft het aangevoerde als volgt verworpen:
"Voor aanvaarding van een beroep op noodweer is vereist dat een feit wordt begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachte en [betrokkene 1] beiden een aandeel hebben gehad in de aanleiding tot en de escalatie van het conflict. Verdachte is als eerste naar de moeder van [betrokkene 1] gegaan en heeft daar een hekje uit de grond gehaald. Pas daarna is [betrokkene 1] gearriveerd en is hij op de ramen van de woning van verdachte gaan bonken en naar verdachte gaan schreeuwen. Op dat moment heeft verdachte ervoor gekozen om met de bijl in zijn hand naar buiten te gaan en recht tegenover [betrokkene 1] te gaan staan. Hij had toen ook een andere keuze kunnen maken, bijvoorbeeld de politie bellen. Bovendien levert het gebonk op de ramen en het geschreeuw van [betrokkene 1] naar het oordeel van het hof geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op (en ook geen reële dreiging daarvan), waartegen verdachte zich zou moeten verdedigen. Het hof verwerpt daarom het beroep op noodweer."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.
Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces of putatieve noodweer is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan.
Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, waarbij de rechter de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen.
Indien de rechter het beroep verwerpt, dient hij duidelijk te maken of hij de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep niet kan doen slagen.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is "geboden door de noodzakelijke verdediging" worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Bij de verwerping van een beroep op noodweer kan dus niet worden volstaan met het enkele argument dat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen onttrekken. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.)
2.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat het gebonk op de ramen en het geschreeuw van [betrokkene 1] geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert (en ook geen reële dreiging daarvan), waartegen de verdachte zich zou moeten verdedigen. Gelet op wat namens de verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van de aanranding - waarvan het Hof de juistheid deels in het midden heeft gelaten - is dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Voor zover het Hof daarnaast aan de verwerping van het verweer ten grondslag heeft gelegd dat voor de verdachte geen noodzaak tot verdediging bestond omdat de verdachte ook een andere keuze had kunnen maken, bijvoorbeeld de politie bellen, is dat oordeel niet toereikend gemotiveerd, nu het Hof niet heeft doen blijken te hebben onderzocht of dit van de verdachte ook kon worden gevergd.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2018.
Conclusie 25‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Bedreiging door met bijl slaande bewegingen te maken naar ander, die n.a.v. eerder incident op ramen van woning verdachte heeft gebonkt, art. 285.1 Sr. Beroep op noodweer, art. 41.1 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:456 m.b.t. belang van consistente feitelijke vaststellingen bij beoordeling van beroep op noodweer en subsidiariteitseis. Hof heeft geoordeeld dat het gebonk op de ramen en het geschreeuw van A geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert (en ook geen reële dreiging daarvan), waartegen verdachte zich zou moeten verdedigen. Gelet op wat namens verdachte is aangevoerd ter onderbouwing van de aanranding - waarvan Hof de juistheid deels in het midden heeft gelaten - is dit oordeel niet z.m. begrijpelijk. V.zv. Hof daarnaast aan de verwerping van het verweer ten grondslag heeft gelegd dat voor verdachte geen noodzaak tot verdediging bestond omdat verdachte ook een andere keuze had kunnen maken, bijv. de politie bellen, is dat oordeel niet toereikend gemotiveerd, nu Hof niet heeft doen blijken te hebben onderzocht of dit van verdachte ook kon worden gevergd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 17/00856 Zitting: 25 september 2018 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 16 februari 2017 wegens het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde “mishandeling” en het onder 2. bewezen verklaarde “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
2. Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld en heeft mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel is gericht tegen de verwerping van het beroep op noodweer.
4. Ten laste van de verdachte is – voor zover relevant – bewezen verklaard dat:
“2. hij op 22 september 2013 te Tiel [betrokkene 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [betrokkene 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je kapot" en/of: "Ik sla je hartstikke dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en heeft hij, verdachte, ten overstaan van en zichtbaar voor [betrokkene 1] een bijl getoond en heeft hij, verdachte, met een bijl in de hand slaande bewegingen gemaakt naar of in de richting van het lichaam van [betrokkene 1] en is hij, verdachte, met een bijl in zijn hand achter [betrokkene 1] aangerend.”
5. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotitie is, voor zover relevant, namens de verdachte het volgende aangevoerd:
“Feit strafbaar
13. Verdediging doet een beroep op noodweer. Cliënt zegt de bijl pas te hebben getoond nadat achtereenvolgens; hard op de ramen werd gebeukt, zo hard dat “ze er bijna uitvlogen”; dreigende termen waren geuit door aangever jegens cliënt en aangever dreigend met een metalen voorwerpen richting de deur van aangever ging. Hij is pas achter aangever aangelopen nadat hij door aangever met de zware balk geslagen is.
14. Deze omstandigheden creëren minst genomen een onmiddellijk dreigend gevaar van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf en zijn woning. Het gevaar voor zijn lijf is zelfs verwezenlijkt. Cliënt mocht verdedigen tegen deze aanhoudende, onmiddellijke dreiging en de daarop volgende aanranding. De dreiging was naar uiterlijke verschijningsvorm zo danig, dat aangever niet te stoppen leek. Er wordt door getuigen beschreven dat aangever dreigde, bleef schreeuwen; ontplofte.
15. Cliënt had onder die omstandigheden de verwachting dat hij hem te lijf zou gaan, en zelfs na de eerste keer tonen van de bijl, gebeurde dat ook. Aangezien aangever niet uit zichzelf ophield en de dreiging dat ramen ingeslagen zouden worden, en binnen blijven of op andere wijze vluchten geen optie was, was het handelen van cliënt geboden (subsidiair).
16. Cliënt wilde aangever laten stoppen en heeft om die reden de gedreigd; in verhouding tot de dreiging van aangever en het daadwerkelijk gebruikte geweld, waardoor cliënt ernstig letsel heeft opgelopen, is de dreiging van cliënt noodzakelijk (proportioneel) geweest. Cliënt komt een geslaagd beroep op noodweer toe; ik verzoek u cliënt voor het onder twee tenlastegelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging.”
Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting blijkt voorts – voor zover relevant – het volgende:
“De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven — als volgt:
(…)
Ik had al twee keer de stadswachten op [betrokkene 3] afgestuurd. Dat had geen effect. Ik ben toen zelf op haar afgestapt. Ik ben niet binnen geweest. Ze begon tegen mij te schreeuwen. Ik heb het hekje uit de grond gehaald en in de tuin gegooid. De eerste stap was per ongeluk, want ik liep tegen het hekje aan. De doorgang werd geblokkeerd door het omgelopen hekje. Ik heb niet overwogen om het te repareren. Enkele minuten later kwam er een auto de straat in gescheurd.
Twee personen kwamen naar de achterkant van mijn huis en één persoon naar de voorkant. Ze riepen dat ze me wilden vermoorden. Ik zag een kans om naar buiten te vluchten, maar toen de voordeur open ging, stond [betrokkene 1] daar. Ik wilde eigenlijk vluchten met de auto. Ik had een hersenschudding, waardoor mijn geheugen een aantal maanden verstoord is geweest.. Ik heb tegen de vriendin gezegd dat [betrokkene 1] weg moest. Hij haalde een ijzeren voorwerp uit de auto en kwam op mij af met dat ding boven zijn hoofd. Ik hield tot dat moment de bijl achter mij en pakte die tevoorschijn. Ik nam een bijl mee, omdat er meerdere mensen om mijn huis liepen. [betrokkene 1] hield mij tegen toen ik wilde vluchten.
Over mijn verklaring bij de politie kan ik u zeggen dat ik mij de volgorde van de gebeurtenissen destijds niet goed kon herinneren. Nu gaat dat beter. Ik heb niet gezegd dat [betrokkene 1] moest opsodemieteren. [betrokkene 1] gooide het ijzeren ding weg. Hij liep naar de tuin van z’n moeder onder geschreeuw van familie en pakte een balk van het hekje. Hij haalde meteen uit en ik weerde af met mijn linkerarm. Daarbij werd de linkerkant van mijn hoofd geraakt. Ik heb niets met de bijl gedaan. Mijn lichaam was toen slap geworden. Ik ben een stukje kwijt en kon op dat moment even niets zien. [betrokkene 1] wachtte een seconde op het effect van de klap en rende daarna weg. Ik kon er toen achteraan gaan, omdat ik niet wilde dat hij nog eens achter mij aan kwam. Ik kwam weer een beetje bij m’n positieven. De klap in mijn teelballen heb ik niet gezien maar wel gevoeld. De controle was daarna weg. Ik ben een paar meter achter hem aan gelopen, voordat ik uit evenwicht werd gebracht. Toen werd ik bij mijn keel gegrepen en op de grond gewerkt.
Alle agressie was door toedoen van [betrokkene 1]. Ik heb niet geslagen met de bijl. De onderhandse klap heeft niet plaatsgevonden. [betrokkene 2] trok de bijl weg, waarbij mogelijk de arm van [betrokkene 1] is geraakt. De bijl hield ik de hele tijd bij me, omdat ik hem weg wilde jagen zodat hij niets anders kon pakken.
Vanwege de medicijnen was ik niet helder om goed te kunnen verklaren, ook al staat dat niet in de verklaring. De opgenomen verklaring is stopgezet. De balk is een dag later aan de politie overgedragen.
De raadsman deelt mede - zakelijk weergegeven:
Mijn cliënt heeft de balk na het incident van de buren gekregen. De foto’s daarvan heb ik aan uw hof doen toekomen, omdat het dossier op dat punt onduidelijk was.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
De foto’s zijn anderhalf tot twee jaar geleden gemaakt. Bij de rechtbank zijn ze niet getoond. Ik kreeg de indruk dat de rechtbank geen goed idee had bij de balk. Het hekje van [betrokkene 3] stond los in de grond met drie palen en het stond in de doorgang. Ik ben over het hekje gestruikeld en heb [betrokkene 3] gevraagd of ze het weg wilde halen. Ik heb het niet bewust omgetrapt. Het hekje was te hoog om overheen te stappen.
Het ijzeren voorwerp was ongeveer 50 centimeter groot en vierkant. Ik keek op dat moment tegen het zonlicht in. [betrokkene 1] pakte daarna de balk. Ik heb zelf veel gereedschap in huis liggen, omdat mijn auto is opengebroken.”
6. Het hof heeft omtrent de strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit 2 het volgende overwogen:
“Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Beroep op noodweer ter zake van het onder 2 tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde een beroep op noodweer toekomt. [betrokkene 1] is immers degene die het conflict heeft veroorzaakt door zo hard op de ramen te bonken dat verdachte dacht dat “zé er bijna uitvlogen”. Verschillende getuigen hebben verklaard dat [betrokkene 1] ontplofte. Volgens de raadsman was aldus sprake van een onmiddellijk dreigend - en zelfs deels verwezenlijkt - gevaar van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Standpunt van het openbaar ministerie
Volgens de advocaat-generaal komt verdachte geen beroep toe op noodweer ten aanzien van feit 2.
Oordeel van het hof
Voor aanvaarding van een beroep op noodweer is vereist dat een feit wordt begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachte en [betrokkene 1] beiden een aandeel hebben gehad in de aanleiding tot en de escalatie van het conflict. Verdachte is als eerste naar de moeder van [betrokkene 1] gegaan en heeft daar een hekje uit de grond gehaald. Pas daarna is [betrokkene 1] gearriveerd en is hij op de ramen van de woning van verdachte gaan bonken en naar verdachte gaan schreeuwen. Op dat moment heeft verdachte ervoor gekozen om met de bijl in zijn hand naar buiten te gaan en recht tegenover [betrokkene 1] te gaan staan. Hij had toen ook een andere keuze kunnen maken, bijvoorbeeld de politie bellen. Bovendien levert het gebonk op de ramen en het geschreeuw van [betrokkene 1] naar het oordeel van het hof geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op (en ook geen reële dreiging daarvan), waartegen verdachte zich zou moeten verdedigen. Het hof verwerpt daarom het beroep op noodweer.”
7. Uit de toelichting op het middel blijkt dat het zich richt tegen ‘s hofs verwerping van het beroep op noodweer wat betreft het tweede bewezen verklaarde feit. In het bijzonder wordt geklaagd dat het oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding niet begrijpelijk is, althans onvoldoende is gemotiveerd.
8. Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden vooropgesteld. Ingevolge art. 41, eerste lid, Sr is niet strafbaar hij die een feit begaat dat is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Noodweer impliceert verdedigend optreden.1.Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard indien de gedraging van degene die zich op deze rechtvaardigingsgrond beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdedigend’, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.2.Onder de in art. 41, eerste lid, Sr bedoelde rechtsgoederen lijf, eerbaarheid en goed is het enkele huisrecht niet begrepen.3.Voorts is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ‘ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding’. Daarbij is eveneens sprake bij de dreiging van zo een aanranding, hoewel de enkele vrees daarvoor onvoldoende is.4.
9. Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Bij verwerping van dat beroep dient de feitenrechter duidelijk te maken of hij de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep niet kan doen slagen.5.
10. Het hof heeft geoordeeld dat het gebonk op de ramen en het geschreeuw van het slachtoffer geen (dreiging van een) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding opleveren en heeft het beroep op noodweer verworpen. In dit oordeel ligt mijn inziens besloten dat het hof de gedragingen van de verdachte kennelijk niet als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend heeft aangemerkt.6.Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld dat het conflict is ontstaan doordat de verdachte het tuinhekje uit de tuin van de moeder van het slachtoffer [betrokkene 1] heeft gehaald, zoals ook de verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard, dat pas daarna het slachtoffer op de ruiten van de woning van de verdachte heeft geslagen en heeft geschreeuwd, en dat zowel het slachtoffer als de verdachte beiden een aandeel hadden in het conflict en de escalatie daarvan.7.De overweging dat de verdachte ook de politie had kunnen bellen moet mijn inziens worden geplaats in de context van het oordeel dat van een noodweersituatie geen sprake was en het gedrag van de verdachte naar de kern bezien niet als verdedigend kan worden gezien. In plaats daarvan heeft de verdachte ervoor gekozen de – mede door hem geprovoceerde situatie – verder te laten escaleren. Gelet hierop en hetgeen onder 8 is vooropgesteld, is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk, noch ontoereikend gemotiveerd. Dat het hof de (deels bekennende) verklaring van de verdachte voor de bewezenverklaring heeft gebezigd doet daaraan mijn inziens niet af.8.Ik merk tot slot op dat, voor zover de steller van het middel hierover heeft beoogd te klagen, het slaan van de verdachte door het slachtoffer [betrokkene 1] met een balk nadat de verdachte het slachtoffer is achterna gerend, niet ziet op de onder feit 2 bewezen verklaarde bedreiging. Mocht die situatie al als een noodweersituatie kunnen worden gekwalificeerd, hetgeen een feitelijke beoordeling vergt en zich derhalve niet leent voor toetsing in cassatie, dan kan daardoor niet met terugwerkende kracht de strafbaarheid komen te ontvallen van de bedreiging zoals die ten laste van de verdachte vóór het slaan met de balk door het slachtoffer is bewezen verklaard.
11. Het middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging worden afgedaan.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het bestreden beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑09‑2018
Ibid, met verwijzing naar (onder meer) HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788, zoals is herhaald in HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316 (overzichtsarrest noodweer(exces)).
HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1015, NJ 1998/662. Zie in dit verband kritisch De Hullu 2018, p. 323, hoewel hij concludeert dat dit in de regel geen probleem zal opleveren, omdat het wederrechtelijk binnendringen in een huis doorgaans gepaard gaat met onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding van lijf of goed.
HR 8 februari 1932, NJ 1932, p. 617 e.v. (Vrees-arrest).
Vlg. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316 (overzichtsarrest noodweer(exces)).
Vlg. HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788; HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:108, en meer recent HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1072, welk cassatieberoep werd afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging.
Ook overigens is het slachtoffer [betrokkene 1] naar aanleiding van deze situatie veroordeeld, zo leid ik af uit het requisitoir van de advocaat-generaal in hoger beroep.
Vlg. HR. 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2645.
Beroepschrift 21‑08‑2017
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S17/00856
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
van mr. R. Schreudering die verklaart door nagenoemde [verzoeker] ter zake bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd
in de zaak van:
[verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats], aan de [adres] ([postcode])
verzoeker tot cassatie van de te zijnen laste door het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem op 16 februari 2017 in de strafzaak onder ressortnummer 21-005665-15 gedane uitspraak.
Middel I.
1.
Schending en / of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 359 lid 2 Sv en / of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het verweer betreffende noodweer heeft verworpen en die beslissing onbegrijpelijk en / of ontoereikend heeft gemotiveerd.
Toelichting
2.
Ter zitting heeft raadsman van verzoeker betoogd dat hem een beroep op noodweer toekomt. Volgens het proces-verbaal van de zitting is er verweer gevoerd conform de daaraan gehechte pleitnota. In de punten 13 t/m 16 van die pleitnota is uiteengezet waarom volgens de verdediging sprake is geweest van noodweer.
3.
Naar oordeel van de verdediging was er minst genomen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en zijn goed, te weten de woning van verzoeker — daar is vanzelfsprekend inbegrepen de ruiten van die woning. Namens verzoeker is uiteengezet waar de (dreigende) aanranding uit heeft bestaan; kort samengevat betrof het uit dreigend schreeuwen en zeer hard bonken op de ruiten en het tonen van een metalen voorwerp.
4.
Zelf heeft verzoeker ter zitting onder meer verklaard dat hij wilde vluchten met de auto, dat aangever met een metalen voorwerp uit de auto kwam, dat er meerdere personen om zijn huis heen liepen en dat hij daarom de bijl pakte.
5.
Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen. Het hof oordeelt — kort samengevat — dat verzoeker in plaats van met de bijl naar buiten lopen, ook de politie had kunnen bellen. Bovendien levert het gebonk op de ramen en het geschreeuw van [betrokkene 1] geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op (en ook geen reële dreiging daarvan), waartegen verzoeker zich zou moeten verdedigen, aldus het hof.
6.
De verwerping van het verweer is naar oordeel van verzoeker om meerdere redenen onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd verworpen. Allereerst is het onduidelijk wat volgens het hof het belang is van de andere mogelijkheid die cliënt had; de mogelijkheid om de politie te bellen. Bedoelt het Hof daarmee tot uitdrukking te brengen dat de handeling van verzoeker niet proportioneel of subsidiair waren, of wordt enkel een theoretische en praktische mogelijkheid geschetst?
7.
Het verweer lijkt (voornamelijk) af te stuiten op het oordeel van het Hof dat er geen sprake was van een noodweersituatie, omdat het schreeuwen en slaan op de ruiten niet is aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of een dreiging daarvan. Ook dat is naar oordeel van verzoeker onbegrijpelijk; hard slaan op een ruit, waardoor deze dreigen te breken, levert een poging tot vernieling op en daarmee zonder meer een (dreigende) aanranding van zijn goed.
8.
Daarenboven heeft het Hof bij de bewezenverklaring van feit 2 verwezen naar de verklaring van de getuige [getuige 1], die heeft verklaard dat beide mannen riepen: ‘Ik maak je kapot.’ Als een dergelijke verklaring volgens de bewezenverklaring van het Hof een strafbare bedreiging oplevert, moet een dergelijke uitlating minst genomen als een dreigend gevaar voor een ogenblikkelijk wederrechtelijk gevaar opleveren. In het licht van die verklaring van getuige [getuige 1] en de bewezenverklaring van het Hof, is het oordeel dat er geen sprake was van een dreiging onbegrijpelijk en of onvoldoende gemotiveerd.
9.
Van belang is dat de dreiging volgens de tenlastelegging zowel heeft bestaan uit het toevoegen van schreeuwende woorden als (nadien) het maken van een slaande beweging en achter aangever aanrennen. De slaande beweging en het achterna rennen van aangever is volgens punt 13 in de pleitnota en de verklaring van verzoeker — die onder punt 6 van de aanvulling tot het bewijs is gebezigd — gebeurd nadat verzoeker door aangever met die balk is geslagen. Ook het slaan met de balk is zonder meer aan te merken als een wederrechtelijke aanranding van het lijf van cliënt; op dat punt is de motivering van het Hof eveneens onbegrijpelijk.
Conclusie
Verzoeker meent dat het Gerechtshof het beroep op noodweer onbegrijpelijk en of onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. Verzoeker verzoekt uw Hoge Raad het bestreden arrest te vernietigen en de zaak terug te wijzen aan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, althans te verwijzen naar een ander Hof, om met inachtneming van uw arrest opnieuw over de zaak te beslissen.
Utrecht, 21 augustus 2017
Bepaaldelijk gevolmachtigde,
mr. R. Schreudering