De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/13.3.3:13.3.3 Het oordeel van A-G Ten Kate
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/13.3.3
13.3.3 Het oordeel van A-G Ten Kate
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS377885:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Onder verwijzing naar HR 10 augustus 1983, NJ 1984, 182(Habets/Mijnwerkersfonds), m.nt. PA. Stein; zie conclusie A-G, nr. 12 e.v.
Ten Kate verwijst naar HR 22 april 1983, NJ 1984, 145(Ritzen/Hoekstra), m.nt. Heemskerk.
Ten Kate verwijst in dit verband naar Van Nispen 1978, p. 445 e.v. en Drion 1969, p. 105.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
A-G Ten Kate had met betrekking tot de ontvankelijkheid van de Staat in zijn incidentele vordering van eenzelfde opvatting blijk gegeven. Omdat van een tenuitvoerlegging geen sprake zou kunnen zijn, kon naar het oordeel van de A-G geen uitvoerbaarheid bij voorraad aan dit arrest worden verbonden. Anders dan de Hoge Raad oordeelde de A-G echter dat het vonnis van de president ondanks de vernietiging in hoger beroep nog werking had, nu dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Door het tijdig ingestelde beroep tot cassatie had de vernietiging volgens de A-G geen gewijsde verkregen. De A-G vond in dit verband de omstandigheid relevant, dat, indien in cassatie vernietiging van het arrest van het hof zou volgen, wederom op het appel beslist zou moeten worden, zodat deze instantie zijns inziens onvoltooid was en voortduurde.1 Naar het oordeel van de A-G had de Staat, voor het geval het kortgedingvonnis in appel vernietigd zou worden, in appel als provisionele voorziening een - uitvoerbaar bij voorraad - verbod kunnen vorderen om het vonnis van de President ten uitvoer te leggen. Ook had een dergelijke vordering in kort geding ingesteld kunnen worden, met als nieuwe omstandigheden de vernietiging en het inmiddels ingestelde cassatieberoep .2 Ten overvloede betoogde de A-G dat in casu geen sprake was van een verandering van in de voor de veroordeling maatgevende omstandigheden, zodat deze van rechtswege zou zijn vervallen, hetgeen zijns inziens ook niet spoedig zou kunnen worden aangenomen.3