Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/13.2
13.2 Gevolgen van vernietiging
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS377891:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 8 oktober 1976, NJ 1977, 485(Maring/De Staat).
BenGH 14 april 1983, NJ 1983, 615(NV v/h Edgard Vanschoonbeek-Limbuterm/P.VB.A. Gebroeders Vanschoonbeek), m.nt. Heemskerk.
De uitspraak van het BenGH was in overeenstemming met de voorafgaande conclusie van A-G Krings in deze zaak; volgens de A-G veronderstelt het bepaalde in art. 3 van de Eenvormige Wet dat de titel van de veroordeling moet bestaan en blijven bestaan, wil de dwangsom verschuldigd zijn en blijven. Als die titel teniet wordt gedaan met terugwerkende kracht, dan verdwijnt daarmee ook de titel van de dwangsom.
Zie voor wat betreft heft Belgisch recht Luik 24 oktober 1997,JLMB 1998, 322.
Over het algemeen heeft men in de literatuur, ook onder de oude dwangsomregeling, steeds aangenomen dat vernietiging van de uitspraak waarbij de dwangsom werd opgelegd, de hiervoor beschreven terugwerkende kracht heeft, ook waar het de verschuldigdheid van dwangsommen betreft. De jurisprudentie laat inmiddels voor een andere interpretatie geen ruimte.
In de eerste plaats moet dit worden afgeleid uit het arrest van de Hoge Raad uit 1976, in welk arrest impliciet de terugwerkende kracht van vernietiging in dit verband werd aangenomen1 Het oordeel van ons nationale hoogste rechtscollege is hier richtinggevend, nu de gevolgen van vernietiging naar nationaal recht moeten worden beoordeeld.
Desalniettemin heeft ook het Benelux-Gerechtshof zich, in 1983, over de gevolgen van vernietiging van de met dwangsom versterkte veroordeling uitgesproken.2 Vraag en beantwoording moesten in de procedure voor het Benelux-Gerechtshof beperkt blijven tot de uitleg van de Beneluxregeling, in het bijzonder de uitleg van - het met art. 611c Rv overeenkomende - art. 3 van de Eenvormige Wet. In de casus die aan het Benelux-Gerechtshof ter beoordeling werd voorgelegd, was NV v/h Edgard Vanschoonbeek-Limbuterm in eerste aanleg op straffe van een dwangsom verboden om de naam Vanschoonbeek te gebruiken; de NV overtrad dit verbod. De tenuitvoerlegging van in verband daarmee verbeurde dwangsommen was nog niet voltrokken toen het verbod vervolgens in hoger beroep werd vernietigd. Aan het Benelux-Gerechtshof werd de vraag voorgelegd of het een kenmerk van de dwangsom was dat de eenmaal verbeurde dwangsommen nog voor voortgezette tenuitvoerlegging vatbaar waren, alhoewel de rechterlijke uitspraak, waarbij de dwangsomveroordeling was uitgesproken, intussen teniet was gegaan. Het antwoord van het Benelux-Gerechtshof op deze vraag luidde ontkennend. Uit art. 3 van de Eenvormige Wet (art. 611c Rv) volgt naar het oordeel van het Benelux-Gerechtshof dat de verschuldigdheid van de dwangsom haar grondslag vindt in de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd, en (...) dat deze zonder nieuwe rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd. Uit deze of de overige bepalingen van de Eenvormige Wet blijkt naar het oordeel van het Benelux-Gerechtshof echter niet dat wanneer de uitspraak waarbij de dwangsom is vastgesteld naderhand teniet is gedaan op grond van een tegen de uitspraak ingesteld rechtsmiddel, er enige reden is om wat de tenuitvoerlegging betreft ten aanzien van de verbeurde dwangsommen anders te oordelen dan ten aanzien van andere rechtsgevolgen van een tenietgedane rechterlijke uitspraak. 3 Aan deze overweging voegde het Benelux-Gerechtshof toe dat de rechtsgevolgen van vernietiging in beginsel door het desbetreffende nationale recht worden bepaald.4