Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht
Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/8.3.2.2:8.3.2.2 Proceshouding
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/8.3.2.2
8.3.2.2 Proceshouding
Documentgegevens:
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Interview advocaat C.
Interview advocaat G.
Interview advocaat I.
Vgl. HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4269, NJ 2013, 127.
Interview advocaat G.
Interview advocaat C.
Interview advocaat G.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Een belangrijk onderdeel van de verdedigingsstrategie betreft de proceshouding van de verdachte: gaat de verdachte bekennen, ontkennen of zwijgen? Tijdens de consultatie voorafgaand aan het eerste politieverhoor bespreekt de advocaat dit met zijn cliënt en geeft hem advies. Verschillende advocaten geven tijdens de interviews aan dat dit advies sterk afhankelijk is van de persoon van de cliënt en van hetgeen de cliënt hen tijdens de consultatie vertelt. Hierbij wordt door meerdere geïnterviewde advocaten opgemerkt dat minderjarige cliënten tijdens de consultatie lang niet altijd openheid van zaken geven tegen de advocaat. Sommige advocaten vinden het ook niet nodig om te weten of hun cliënt het wel of niet ‘heeft gedaan’, terwijl andere advocaten dit wel willen weten met het oog op de verdedigingsstrategie. Zo stelt een advocaat tijdens een interview:
“Ik heb liever dat je het mij vertelt, want dan weet ik wat ik niet en wel kan vragen of naar voren kan brengen. Als ik heel leuk ga zeggen [tegen de politie, YB]: ‘ga de telefoon maar uitlezen’, terwijl die [cliënt] zegt: ‘ik heb er net zestien berichtjes en weet ik wat over gestuurd’, dat is toch stom. Dus ik heb liever dat ik het altijd weet. Daar denken advocaten verschillend over, maar ik zou het wel fijn vinden.”1
Tijdens de interviews wordt door verschillende advocaten naar voren gebracht dat de zwakke informatiepositie van de verdediging in de fase van de politieverhoren en de voorgeleiding bij de rechter-commissaris van invloed is op het advies dat zij hun cliënten geven over de proceshouding in deze vroege voorfase van het strafproces. Zo stelt een geïnterviewde advocaat dat hij zijn cliënten welhaast standaard adviseert om zich in elk geval in de fase van de politieverhoren – en, indien nodig, ook nog bij de rechter-commissaris – op hun zwijgrecht te beroepen, om eerst te kunnen inventariseren wat er aan belastend materiaal in het dossier zit. Op basis daarvan kan vervolgens in overleg met de cliënt worden bepaald of zwijgen de verdedigingsstrategie blijft of dat hij toch openheid van zaken wil geven. Hiermee wil deze advocaat voorkomen dat zijn cliënt reeds bij de eerste politieverhoren of bij de voorgeleiding een bekentenis aflegt, terwijl achteraf zou blijken dat het dossier zo weinig belastend materiaal bevat dat het zonder die bekentenis nooit tot een veroordeling zou komen (“bekennen is de politie verwennen, dat gaan we niet doen”). De betreffende advocaat wijst er wel op dat in gevallen waarin zijn cliënt reeds tijdens de consultatie aangeeft onschuldig te zijn en een overtuigend verhaal heeft, hij zijn cliënt adviseert om juist wel direct openheid van zaken te geven tegenover de politie en de rechter-commissaris.
“Kijk, als het heel duidelijk is dat ze alles ontkennen en ze vertellen mij een verhaal waarvan ik denk: als jij er zo overtuigd in staat en het klinkt mij redelijk plausibel, dan moet je ook direct met jouw verhaal komen en niet zeggen ‘zwijgrecht, zwijgrecht’, want dan krijg je hem later om je oren want ‘waarom ben je dan niet gelijk met dit verhaal gekomen?’ Dus als hij daar zelf heel overtuigd is, dan zeg ik: ‘of je houdt dit verhaal en daar blijf je natuurlijk bij of je houdt voorlopig even je mond, dan ga je dat verhoor in, want dan kan je aan de hand van het verhoor wel een beetje peilen wat ze wel en niet tegen je hebben’. Dan gaan we het tweede gesprek in en dan weet ik ook wel meer. Maar ik zeg altijd wel: ‘zwijgen, want bekennen is de politie verwennen, dat gaan we niet doen’. Ik zeg: ‘bij de voorgeleiding kan je altijd nog openheid van zaken geven, kan je altijd nog met een verklaring komen’.”2
Een andere geïnterviewde advocaat sluit zich hierbij aan. Hierbij benadrukt hij dat hij zijn cliënt nooit zou adviseren om te liegen. Tijdens de consultatie voorafgaand aan het eerste politieverhoor en het gesprek voorafgaand aan de voorgeleiding legt hij zijn minderjarige cliënt altijd voor dat er twee opties zijn: de waarheid spreken of zwijgen.
“Ik geef hem wel adviezen, maar ik ga niet zeggen: ‘nee, je moet zeggen dat het links was, ook al was het rechts’. Dat zou ik hem niet adviseren. Ik leg hem ook wel duidelijk het verschil uit tussen liegen en zwijgen. Dat ze eigenlijk de keuze hebben tussen de waarheid spreken of niks zeggen. En liegen dat dat niet goed is. Bij heel sommige als ze echt wat intelligenter overkomen dan leg ik uit dat het gaat om strafrechtelijke waarheid. Maar goed, dat gaat negen van de tien keer te ver. Dus dan zeg ik gewoon: ‘dan moet je maar even je mond houden’.”3
Tijdens de interviews wordt er door twee advocaten op gewezen dat als hun cliënt zich op zijn zwijgrecht wil beroepen, zij hem adviseren om ook tegen de raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming niets los te laten over het strafbare feit, omdat deze informatie in het rapport van de Raad en dus ook bij de rechters terecht komt en uiteindelijk zelfs als bewijs kan fungeren in de strafzaak als de raadsonderzoeker als getuige zou worden opgeroepen.4 In dit verband geeft één van de geïnterviewde advocaten aan dat hij zijn cliënt in die gevallen adviseert om jegens de raadsonderzoeker wel openheid te geven over zijn persoonlijke omstandigheden, omdat deze informatie belangrijk is voor het schorsingsadvies van de Raad en de kans van slagen van het schorsingsverzoek van de advocaat kan vergroten.
Verschillende advocaten geven tijdens de interviews aan dat zij een beroep op het zwijgrecht geen effectieve verdedigingsstrategie vinden in gevallen waarin er zodanig veel belastend materiaal jegens hun cliënt in het dossier zit, dat zijn betrokkenheid bij het strafbare feit evident is. Er wordt tijdens de interviews meermaals op gewezen dat in die gevallen een volledige bekentenis met spijtbetuiging effectiever kan zijn, omdat de rechter dan eerder geneigd zal zijn om de minderjarige een kans te geven en de voorlopige hechtenis te schorsen.
“Ik had deze week een diefstal met geweld, drie getuigenverklaringen, een aangifte plus, beelden waarop je alles ziet. Tja, dan kan je niet meer… [zwijgen, YB]. Ik zeg: ‘dat moet je niet doen, dan moet je gewoon even vol bekennen en ook zeggen dat je er spijt van hebt’. Dan zeg ik dat wel, omdat ik weet dat als minderjarigen dat niet doen, dan krijg je zo’n rechter natuurlijk tegen je en dan wordt ook je kans op een schorsing natuurlijk veel kleiner. Dus als ik denk van ‘joh, dit wordt gewoon een inbewaringstelling, want die zou ik ook geven als rechter ’, dan zou ik echt vol gaan voor een hele mooie houding om die kans op die schorsing er door te krijgen.5
Het “tegen de klippen op” ontkennen of zwijgen kan volgens deze advocaten in die gevallen juist averechts werken, omdat de rechter-commissaris en raadkamer dan minder geneigd zullen zijn om tot schorsing van de voorlopige hechtenis te besluiten, terwijl de ontkennende of zwijgende proceshouding voor de uiteindelijke uitkomst van de strafzaak ook niets zal opleveren voor de cliënt, daar er zodanig veel belastend materiaal in het dossier zit dat een bekentenis niet nodig zal zijn om tot een veroordeling te komen. Een geïnterviewde advocaat geeft aan dat hij dit uitlegt aan zijn cliënt, maar dat dit in de praktijk niet betekent dat al zijn cliënten het advies om te bekennen ook opvolgen:
“Je hebt gewoon de vaste cliënten die gewoon zeggen: ‘nee, it wasn’t me en ik zal het nooit zijn, dus nu ook niet’. En die ontkennen tegen de klippen op. Dan zeg ik: ‘Dat gaat waarschijnlijk niet goed komen, want kinderrechters-commissarissen zijn meer geneigd te schorsen als je wel iets zegt, terwijl er voldoende bewijs is, dan niet. Dat is gewoon de ervaring. Dan heb je ook een grotere kans dat je geschorst gaat worden, omdat je zelf inzicht geeft in je handelen, dat je schuldig bent, dat je dit nooit had moeten doen, dat het zomaar spontaan een hartstikke verkeerd idee is geweest.’ Nou dan zijn sommigen nog wel geneigd: ‘oké, als u het zegt, dan doe ik het maar ’. Een aantal is absoluut niet geneigd om dat te doen. Nou ja, dan is vaak de consequentie dat ze niet geschorst worden.”6
Een andere advocaat geeft tijdens een interview aan dat hij het adviseren van een minderjarige cliënt over de proceshouding bij de voorgeleiding vaak een lastige afweging vindt. Vanwege de beperkte informatie en het korte tijdsbestek voorafgaand aan de voorgeleiding is het voor de advocaat lastig inschatten of de cliënt zichzelf bewijstechnisch in de vingers snijdt door een bekentenis af te leggen. Tegelijkertijd moet de advocaat ook het belang van een (snelle) schorsing van de voorlopige hechtenis voor ogen houden, waartoe de rechter – in de ervaring van deze en andere geïnterviewde advocaten – eerder geneigd zal zijn als de minderjarige verdachte een bekentenis aflegt.7
Gedurende het observatieonderzoek passeerden uiteenlopende proceshoudingen de revue (zie hoofdstuk 6, tabel 6.3). Tijdens veel voorgeleidingen en raadkamerzittingen was het voor de overige aanwezigen onduidelijk of de verdachte zijn proceshouding aannam op advies van zijn advocaat of uit eigen beweging. Bij een beroep op het zwijgrecht, werd door sommige verdachten (of door hun advocaat) wel expliciet aangegeven dat dit op advies van de advocaat geschiedde, bijvoorbeeld omdat de advocaat meer tijd wilde hebben om het dossier te bestuderen en door te spreken.