Kamerstukken II, 2009/10, 32399, nr. 3, p. 11-12.
HR, 08-04-2022, nr. 21/05192
ECLI:NL:HR:2022:559
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-04-2022
- Zaaknummer
21/05192
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:559, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑04‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:167, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2022:167, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:559, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑12‑2021
- Vindplaatsen
JGz 2022/21 met annotatie van Redactie
Uitspraak 08‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Wvggz. Is alcoholverslaving van betrokkene een psychische stoornis?
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/05192
Datum 8 april 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.A.M. Wagemakers,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE VAN HET
ARRONDISSEMENTSPARKET OOST-NEDERLAND,VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/08/272380/FA RK 21-2574 van de rechtbank Overijssel van 5 november 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Overijssel van 5 november 2021 en tot terugwijzing.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In deze zaak heeft de officier van justitie verzocht een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene te verlenen voor de duur van zes maanden.
2.2
Bij het verzoekschrift was een medische verklaring gevoegd als bedoeld in art. 5:8 Wvggz. In die verklaring heeft de psychiater als (vermoedelijke) diagnose vermeld:
“Chronische stoornis in alcoholgebruik, deels in remissie (14 dagen), een recidiverende pancreatitis en een insuline afhankelijke DM-type I.”
De medische verklaring houdt voorts in dat uit het gedrag van betrokkene als gevolg van de psychische stoornis ernstig nadeel voortvloeit, met als toelichting:
“Door veelvuldig alcohol gebruik is zijn pancreas er slecht aan toe. Met enige regelmaat heeft hij hier last van. Tevens heeft hij een DM-type I insuline afhankelijk, dit vergt zorgvuldig omgaan met. Wanneer hij onder invloed is spelen de somatische problemen weer in alle hevigheid op met alle gevolgen van dien en wel zodanig dat dit de dood tot gevolg kan hebben.”
2.3
Bij mondelinge beschikking van 5 november 2021, schriftelijk vastgelegd op 8 november 2021, heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor de door de officier van justitie verzochte vormen van verplichte zorg tot en met uiterlijk 5 mei 2022. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van middelgerelateerde en verslavingsstoornissen, te weten een chronische stoornis in alcoholgebruik, een recidiverende pancreatitis en een insulineafhankelijke DM-type I. (rov. 2.1)
De stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in: levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige financiële schade, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. Door veelvuldig alcoholgebruik is de pancreas van betrokkene er slecht aan toe. Daarnaast heeft hij last van vermoeidheidsklachten en is hij insulineafhankelijk. Betrokkene is in het verleden teruggevallen in excessief alcoholgebruik waardoor maatschappelijke teloorgang ontstaat. Wanneer betrokkene onder invloed is spelen de somatische problemen weer in alle hevigheid op met alle gevolgen van dien, en wel zodanig dat dit de dood tot gevolg kan hebben. (rov. 2.2)
3. Beoordeling van het middel
3.1.1
Onderdeel 1 van het middel betoogt dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met het, onder meer in art. 19 lid 1 Rv tot uitdrukking gebrachte, beginsel van hoor en wederhoor. Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat er een brief in het dossier zat waarover (de advocaat van) betrokkene niet beschikte en waarover deze zich niet heeft kunnen uitlaten, aldus de klacht.
3.1.2
Deze klacht mist feitelijke grondslag omdat noch uit het proces-verbaal van de zitting, noch uit de overige stukken blijkt dat de rechtbank beschikte over andere stukken dan die bij het verzoekschrift waren gevoegd en die door de advocaat van betrokkene aan de rechtbank zijn gestuurd.
3.2.1
Onderdeel 2 klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip ‘psychische stoornis’ als bedoeld in de Wvggz, althans dat het oordeel onbegrijpelijk is. Weliswaar is sprake van een alcoholverslaving, maar dit is onvoldoende om een psychische stoornis in de zin van de Wvggz te kunnen aannemen. Ook volgt uit de overwegingen van de rechtbank niet dat de alcoholverslaving gepaard gaat met psychische stoornissen van zodanige ernst dat de stoornis de gevaarvolle daden van betrokkene overwegend beheerst, aldus de klacht.
3.2.2
3.2.3
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever met betrekking tot verslaving aan middelen als alcohol en drugs niet beoogd heeft het toepassingsbereik van de Wvggz uit te breiden ten opzichte van dat van de op 31 december 2019 vervallen Wet Bopz.1.Daarom moet worden aangenomen dat verslaving aan middelen als alcohol en drugs op zichzelf niet tot toepassing van de Wvggz kan leiden. Er moet om tot toepassing van de Wvggz te komen sprake zijn van een psychische stoornis van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. Deze psychische stoornis kan voortvloeien uit of samenhangen met de verslaving aan middelen. Het kan ook gaan om een van de verslaving losstaande psychische stoornis van andere aard (‘comorbiditeit’).2.
3.2.4
Het onderdeel klaagt terecht dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat de alcoholverslaving van betrokkene het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen zo ingrijpend beïnvloedt dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend. Uit de door de rechtbank genoemde lichamelijke klachten van betrokkene en de omstandigheid dat het betrokkene nog niet is gelukt langdurig te stoppen met het gebruik van alcohol, volgt niet dat betrokkene een psychische stoornis heeft in de zin van de Wvggz. De inhoud van de medische verklaring is evenmin toereikend om dat oordeel te rechtvaardigen. Mede gelet op de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, is zonder toelichting niet duidelijk waarop de rechtbank in rov. 2.1 doelt met de verwijzing naar de mondelinge behandeling, zodat ook daaruit niet volgt dat betrokkene een psychische stoornis heeft in de zin van de Wvggz.
3.3
Omdat het slagen van onderdeel 2 van het middel leidt tot vernietiging van de beschikking, behoeven de overige onderdelen van het middel geen behandeling. De daarin genoemde kwesties kunnen zo nodig na terugwijzing aan de orde komen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- -
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 5 november 2021;
- -
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, C.H. Sieburgh en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 8 april 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑04‑2022
Vgl. HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:461, rov. 3.3.2 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1936, rov. 3.3.2.
Conclusie 18‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Wvggz. Kwalificeert alcoholverslaving als psychische stoornis?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05192
Zitting 18 februari 2022
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene] ,verzoeker tot cassatie,advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers,
Tegen
Officier van Justitie arrondissementsparket Oost-Nederland,verweerder in cassatie,niet verschenen.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als betrokkene respectievelijk de officier van justitie
1. Inleiding en samenvatting
1.1
In deze Wvggz-zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van middelgerelateerde en verslavingsstoornissen. Het middel klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat louter lichamelijke/somatische gevolgen van het gebruik van alcohol onvoldoende zijn om te oordelen dat sprake is van een psychische stoornis in de zin van de Wvggz. Ook zou de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor hebben geschonden doordat ter zitting is vastgesteld dat de geneesheer-directeur in het dossier een andere brief had zitten dan waarover de advocaat van betrokkene beschikte. De overige klachten betreffen het plan van aanpak, het zorgplan, de grondslag van het verzoek en schending van het VN Gehandicaptenverdrag.
2. Feiten en procesverloop
2.1
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank Overijssel ingekomen op 19 oktober 2021, heeft de officier van justitie verzocht een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene te verlenen voor de duur van zes maanden. Bij dat verzoekschrift is onder meer een medische verklaring overgelegd die op 7 oktober 2021 is ondertekend door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. De officier van justitie heeft voorgesteld – voor de gehele looptijd van de te verlenen machtiging – daarin de volgende vormen van verplichte zorg op te nemen:- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis ter behandeling van een somatische aandoening;- beperken van de bewegingsvrijheid;- insluiten;- uitoefenen van toezicht op betrokkene;- onderzoek aan kleding of lichaam;- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;- beperken van het recht op het ontvangen van bezoek;- opnemen in een accommodatie.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 5 november 2021. Gehoord zijn: betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat; de zorgverantwoordelijke; [betrokkene 1] , werkzaam bij Tactus en de geneesheer-directeur werkzaam bij Tactus.
2.3
Ter zitting heeft de advocaat van betrokkene aangevoerd dat in strijd is gehandeld met art. 5:4 lid 2, sub c, Wvggz doordat de geneesheer-directeur in de mededeling over het voorbereiden van een zorgmachtiging niet heeft opgenomen dat betrokkene de mogelijkheid heeft om een plan van aanpak op te stellen. De geneesheer-directeur heeft over die brief het volgende opgemerkt:
“Zoals wij de wet begrijpen moet het plan van aanpak gemaakt zijn voordat de onafhankelijk psychiater komt en die beoordeelt het plan van aanpak. Toen de onafhankelijk psychiater langskwam was er geen plan van aanpak. Ik zie dat wij een andere brief in het dossier hebben dan wat u bij uw brief heeft gevoegd. Er is ontzettend veel verwarring. Ik kan alleen stukken zien die wij sturen. Meneer zei ook dat hij een handtekening niet had gezet. Wij hebben contact gehad met Post NL. Wij hebben alles in werking gesteld om te kijken of wij in gebreke zijn gebleven. Ik denk dat we dat niet zijn, maar we hebben wel zorg om meneer. We zien in het kader echt verzet tegen deze maatregel maar zien ook dat hij in beweging komt. Dat is nodig voor zijn herstel. Dan kunnen we het hebben over of het wel of niet in de brief staat, maar hetgeen we wilden bereiken is bereikt. Er is vooruitgang.”
2.4
Bij (mondelinge) beschikking van 5 november 20211.heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor de door de officier van justitie verzochte vormen van verplichte zorg tot en met uiterlijk 5 mei 2022. De rechtbank heeft daartoe in rov. 2.1 overwogen dat: “betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van middelgerelateerde en verslavingsstoornissen, te weten een chronische stoornis in alcoholgebruik, een recidiverende pancreatitis en een insuline afhankelijke DM-type I.” Naar het oordeel van de rechtbank leidt de stoornis tot ernstig nadeel, gelegen in: levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige financiële schade, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang( rov. 2.2). Hoewel betrokkene zeer recent een plan van aanpak2.heeft opgesteld is de rechtbank van oordeel dat gelet op de kwetsbare gezondheidstoestand van betrokkene verplichte zorg nog wel nodig is (rov. 2.4).
2.5
Namens betrokkene is – tijdig3.– beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bevat zes onderdelen. Onderdeel 1 ziet op het beginsel van hoor en wederhoor. Onderdeel 2 klaagt dat het oordeel van de rechtbank getuigt van een onjuiste rechtsopvatting van het begrip psychische stoornis in de zin van de Wvggz. Onderdeel 3 betoogt dat de geneesheer-directeur niet gewezen heeft op de mogelijkheid om tijdig een plan van aanpak op te stellen. Onderdeel 4 voert aan dat het zorgplan niet meer actueel was, zodat de rechter op basis van dit plan niet kon oordelen over de actueel noodzakelijk zorg. De rechter heeft een onvoorwaardelijke zorgmachtiging verleend tot opname in een accommodatie en heeft daarmee niet beslist op hetgeen de officier van justitie aan zijn verzoek ten gronde heeft gelegd (onderdeel 5). Onderdeel 6 klaagt dat de rechter art. 14 lid 1 sub b van het VN Gehandicaptenverdrag heeft geschonden aangezien de vrijheidsbeneming niet in overeenstemming is met de wet.
3.2
Onderdeel 1 betoogt dat de beschikking in strijd met art. 19 lid 1 Rv, art. 6 lid 1 EVRM en het beginsel van behoorlijke rechtspleging tot stand is gekomen. Volgens het onderdeel is ter zitting vastgesteld dat er een andere brief in het dossier zat dan die de advocaat bij haar brief aan de rechtbank heeft gevoegd. Het onderdeel stelt dat de rechter betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om van die brief in het dossier kennis te nemen en om zich daarover uit te laten alvorens over de zorgmachtiging te beslissen. Ook of althans is de beslissing onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd omdat ter zitting is gebleken dat partijen over verschillende stukken beschikten, daarover verwarring bestond en niet duidelijk was over welke of welke versie van stukken de rechter beschikte. Daarmee is onnavolgbaar op basis van welk stuk of plan van aanpak de rechter zijn beslissing heeft gebaseerd.
3.3
Het recht om gehoord te worden is neergelegd in art. 19 Rv. Het eerste lid van dit artikel luidt als volgt:
“De rechter stelt partijen over en weer in de gelegenheid hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij zijn beslissing baseert de rechter zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten.”
3.4
Met betrekking tot het recht op hoor en wederhoor heeft de Hoge Raad in een uitspraak uit 20124.het volgende overwogen:
“Het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op hoor en wederhoor, zoals ook neergelegd in art. 19 Rv, omvat het recht van partijen om kennis te nemen van, en zich te kunnen uitlaten over, alle gegevens en bescheiden die in het geding zijn gebracht en zijn bedoeld om in de oordeelsvorming van de rechter te worden betrokken. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM is de grondslag van dit recht mede het vertrouwen dat rechtzoekenden dienen te kunnen stellen in het goed functioneren van de rechtspraak (vgl. onder meer EHRM 26 juli 2011, no. 58222/09 (Juricic), § 75, en EHRM 18 februari 1997, no. 18990/91, LJN AD2686, NJ 1997/590, § 29).
Hieruit volgt dat het voor de beantwoording van de hier aan de orde zijnde vraag in beginsel niet van belang is of – en zo ja, in welke mate – gegevens en bescheiden waarvan partijen geen kennis hebben genomen, al dan niet nieuwe feiten of argumenten behelzen dan wel daadwerkelijk van invloed zijn (geweest) op de beslissing van de rechter. Gelet op voormeld uitgangspunt is het immers niet aan de rechter, maar aan partijen om te beoordelen of de desbetreffende gegevens of bescheiden nopen tot een reactie. Dit is anders indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan in redelijkheid niet kan worden gezegd dat zij van enig belang kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak, maar van dit laatste is in het onderhavige geval geen sprake.”
3.5
De rechter dient er – ook ambtshalve – op te letten dat aan de eis van hoor en wederhoor is voldaan.5.
3.6
Het beginsel van hoor en wederhoor geldt niet onverkort.6.Art. 19 Rv maakt in de eerste plaats het voorbehoud dat er gevallen zijn waarin de wet op goede gronden anders bepaalt.7.Daarnaast kan een partij afstand doen van de in het beginsel van hoor en wederhoor gelegen bescherming.8.Daarbij valt te denken aan een geval waarin een partij ermee instemt dat de rechter uitspraak doet met inachtneming van een nog aan die rechter door de andere partij toe te zenden stuk, zonder dat aan partijen nog de gelegenheid wordt geboden zich over dat stuk uit te laten.9.Ook is het mogelijk dat er geen belang is bij hoor en wederhoor over een bepaald stuk.10.
3.7
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank in rov. 1.2 de stukken opgesomd die als bijlage bij het verzoekschrift zijn meegestuurd. Hieronder vallen:- de medische verklaring van 7 oktober 2021;- het zorgplan van 7 oktober 2021;- de zorgkaart van 6 oktober 2021;- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 13 oktober 2021;- een uittreksel uit het curatele- en bewindregister;- de justitiële gegevens van betrokkene; en- de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) en de Wvggz.
3.8
Ter zitting heeft de advocaat van betrokkene opgemerkt dat zij een dag voor de zitting ten behoeve van de mondelinge behandeling een brief met bijlagen heeft gestuurd. Bij de bijlage zat een brief van de geneesheer-directeur van 23 september 2021 die aan betrokkene is gestuurd. De geneesheer-directeur heeft ter zitting opgemerkt dat de brief die zij in het dossier heeft zitten anders is dan de brief die de advocaat van betrokkene aan de rechtbank heeft gestuurd. Ter zitting is daarover het volgende gezegd:
[advocaat]: Vanuit de kant van de hulpverlening wordt positief op het plan van aanpak gereageerd. Het plan van aanpak is een formeel punt in deze procedure. Dat staat ook in mijn brief van gisteren aan de rechtbank. De formele mededeling ontbrak. U ziet in medische verklaring dat hij een plan van aanpak wil maken en dat heeft hij gemaakt. Via [betrokkene 1] is dat beland bij [de geneesheer-directeur]. Hoe beoordeelt u dan dat plan van aanpak?
[De geneesheer-directeur]: Zoals wij de wet begrijpen moet het plan van aanpak gemaakt zijn voordat de onafhankelijk psychiater komt en die beoordeelt het plan van aanpak. Toen de onafhankelijk psychiater langskwam was er geen plan van aanpak. Ik zie dat wij een andere brief in het dossier hebben dan wat u bij uw brief heeft gevoegd. Er is ontzettend veel verwarring. Ik kan alleen stukken zien die wij sturen. Meneer zei ook dat hij een handtekening niet had gezet. Wij hebben contact gehad met Post NL. Wij hebben alles in werking gesteld om te kijken of wij in gebreke zijn gebleven. Ik denk dat we dat niet zijn, maar we hebben wel zorg om meneer. We zien in het kader echt verzet tegen deze maatregel maar zien ook dat hij in beweging komt. Dat is nodig voor zijn herstel. Dan kunnen we het hebben over of het wel of niet in de brief staat, maar hetgeen we wilden bereiken is bereikt.
Er is vooruitgang.
[advocaat]: Ik schrik ervan als ik hoor dat er een brief in het dossier zit en dat er iets ontbreekt en dat de geneesheer-directeur zegt dat het er wel in staat. Wat is daar dan gebeurd? (…)”
3.9
In de beschikking wordt onder het procesverloop niets vermeld over de brief met bijlage die de advocaat voor de zitting heeft toegestuurd. In rov. 2.4 merkt de rechtbank echter wel het volgende op: “Het door betrokkene zeer onlangs opgestelde zorgplan maakt dat niet anders.” Kennelijk doelt de rechtbank daarmee op het plan van aanpak dat betrokkene heeft opgesteld. Dit plan van aanpak was als bijlage bij de brief van de advocaat gevoegd.
3.10
Dat de rechtbank naast de stukken die bij het verzoekschrift en door de advocaat zijn toegestuurd nog over andere stukken beschikte, is niet gebleken. Dat betekent dat betrokkene en zijn advocaat zich hebben kunnen uitlaten over alle gegevens en bescheiden die in het geding zijn gebracht en zijn bedoeld om in de oordeelsvorming van de rechter te worden betrokken. Dat in het dossier bij Tactus kennelijk een andere brief zit die niet bij betrokkene bekend is, doet daar niets aan af. Het onderdeel faalt.
3.11
Onderdeel 2 klaagt dat het oordeel van de rechtbank blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip ‘psychische stoornis’ als bedoeld in de Wvggz, althans dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is. Het middel voert aan dat weliswaar sprake is van een alcoholverslaving, maar dat dit onvoldoende is om een psychische stoornis in de zin van de Wvggz te kunnen aannemen. Ook volgt uit de beslissing niet dat de alcoholverslaving gepaard gaat met psychische stoornissen van zodanige ernst dat de stoornis de gevaarvolle daden van betrokkene overwegend beheerst.
3.12
Art. 6:4 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter een zorgmachtiging verleent, indien naar zijn oordeel aan de criteria voor verplichte zorg als bedoeld in art. 3:3 Wvggz en het doel van de verplichte zorg als bedoeld in art. 3:4 onder b tot en met e Wvggz is voldaan. Art. 3:3 Wvggz geeft als basisregel dat wanneer als gevolg van de psychische stoornis van een persoon diens gedrag leidt tot ernstig nadeel, bij wijze van uiterste middel verplichte zorg kan worden verleend. Bij een psychische stoornis gaat het om een aandoening van de geestvermogens, waarbij moet worden gedacht aan de vermogens tot denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen. Een stoornis behoeft niet het functioneren van de geestvermogens in alle opzichten of op elk ogenblik te betreffen, maar er moet volgens art. 3:3 Wvggz in ieder geval een oorzakelijk verband zijn tussen de psychische stoornis en het ernstig nadeel.
3.13
Ook onder de Wet Bopz is verschillende keren de vraag opgeworpen of een verslaving aan middelen zoals alcohol en drugs voldoende is om een opname te rechtvaardigen.11.De Hoge Raad heeft in een uitspraak van 12 oktober 201812.overwogen dat:
“(…) verslaving aan middelen als alcohol en drugs niet tot toepassing van de Wet Bopz kan leiden, tenzij de verslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst (zie onder meer ook HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2630). Hiermee heeft de Hoge Raad het volgende tot uitdrukking gebracht. Verslaving aan middelen als alcohol en drugs kan op zichzelf niet tot toepassing van de Wet Bopz leiden, ook niet indien wordt aangenomen dat deze verslaving een psychiatrische ziekte is. Er moet om tot toepassing van de Wet Bopz te komen sprake zijn van een psychische stoornis van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst.”
3.14
In de lagere rechtspraak is aangenomen dat de jurisprudentie onder de Wet Bopz zijn betekenis heeft behouden.13.In de parlementaire geschiedenis14.van de Wvggz zijn daarvoor ook aanknopingspunten te vinden:
“Onder het bereik van het wetsvoorstel vallen personen met een psychische stoornis die aan het criterium voor verplichte zorg voldoen. Met de term «psychische stoornis» is aansluiting gezocht bij de classificatie van zogeheten Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV), het handboek dat onder verantwoordelijkheid van de American Psychiatric Association tot stand is gekomen. Dit handboek biedt een praktische leidraad voor hulpverleners die te maken hebben met psychische problematiek en wordt algemeen gezien als een standaardwerk. Uit de DSM-IV vloeit voort dat ook een verstandelijke beperking, een persoonlijkheidsstoornis, verslaving, dementie of een psychische stoornis bij kinderen en jeugdigen als «psychische stoornis» kunnen worden aangemerkt.
Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat de kwalificatie van een classificatie als «DSM IV» op zichzelf genomen niet zonder meer aanleiding kan geven voor toepassing van het wetsvoorstel. Als voorwaarde voor het verlenen van verplichte geestelijke gezondheidszorg geldt, dat de psychische stoornis dermate ernstige vormen aanneemt dat zij betrokkene zodanig in zijn greep heeft, dat er ernstige schade voor hem of zijn omgeving ontstaat of dreigt te ontstaan. Hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel formuleert de criteria voor verplichte zorg aan personen met een psychische stoornis.
Aansluiting is ook gezocht bij de ontwikkeling in de tijd van het «stoornis begrip» in de Wet bopz. «De stoornis moet de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheersen», aldus de wetgever in 1979 (Kamer stukken II, 1979/80, 11 270). De gedachte van de wetgever was dat betrokkene als het ware willoos werktuig in handen van de stoornis zou moeten zijn, waarbij de toerekenbaarheid voor het gevaar is vervallen, wil er sprake kunnen zijn van een geestesstoornis (zie ook de uitgebreide toelichting op het stoornisbegrip in R.H. Zuijderhoudt, Stoornis en de Wet bopz, praktijkreeks Bopz, nr. 8). Deze gedachte bracht mee dat gevaar dat voortvloeide uit middelenafhankelijkheid (verslaving) of een persoonlijkheidsstoornis niet als een geestesstoornis kon worden gekwalificeerd, tenzij de stoornis «de gevaarvolle daden overwegend zou beheersen». Aangezien tegenwoordig verslaving als een ziekte wordt opgevat en ook meer geneeskundige verklaringen voor persoonlijkheidsstoornissen worden uitgeschreven, is het oorspronkelijke onderscheid dat de wetgever aanbracht tussen «echte» psychiatrische ziektebeelden zoals psychotische aandoeningen en andere stoornissen vervaagd. Dit hangt ook samen met het ruimere arsenaal aan interventies op het terrein van de zorg die op grond van het wetsvoorstel mogelijk zijn.”
3.15
Ook hieruit volgt dat een verslaving aan middelen alleen niet voldoende is om een zorgmachtiging te rechtvaardigen.
3.16
In de uitspraak van de Hoge Raad van 17 maart 201715.had de psychiater de diagnose “alcoholafhankelijkheid en een sterk vermoeden van de ziekte van Korsakov”, gerubriceerd in de categorie: stoornissen door gebruik van middelen. De psychiater had in de geneeskundige verklaring opgenomen: “Betrokkene heeft meerdere gedwongen opnames middels IBS of RM meegemaakt in verband met ernstige alcoholafhankelijkheid. Ten gevolge hiervan heeft zij een zenuwaandoening, een evenwichtsaandoening (...) en een slecht functionerende lever opgelopen, toch blijft zij hulp voor haar verslaving afwijzen, waardoor haar aandoeningen verslechteren. Dit betekent mijns inziens dat de verslaving betrokkene in haar macht heeft.” De voormalig plv. P-G. Langemeijer concludeerde dat de bevinding van de psychiater “dat de verslaving betrokkene in haar macht heeft” duidt op een situatie waarin de stoornis van de geestvermogens door gebruik van middelen een zodanige mate van ernst heeft bereikt dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend. Onder 2.8 schrijft hij:
“De rechtbank vermeldt – en vindt daarvoor grondslag in de geneeskundige verklaring – dat de alcoholafhankelijkheid bij betrokkene reeds tot letsel heeft geleid (te weten een zenuwaandoening, een evenwichtsaandoening en een slecht functionerende lever). Op zich is juist, dat lichamelijke aandoeningen in aanmerking komen voor somatische behandeling en dat een aantasting van de hersenfunctie uit de geneeskundige verklaring niet blijkt: dat laatste moet nog worden onderzocht. Dit neemt niet weg dat de rechtbank kennelijk in het voetspoor van de onderzoekende psychiater van oordeel is dat het hier niet gaat om een persoon die vrij heeft gekozen voor een bestaan als alcoholafhankelijke en dit soort lichamelijke aandoeningen op de koop toe neemt, doch om een persoon wier denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen door de alcoholafhankelijkheid zo ingrijpend worden beïnvloed dat betrokkene het veroorzaakte gevaar – zoals door de rechtbank omschreven – niet kan worden toegerekend.”
3.17
De Hoge Raad oordeelde dat de verklaringen niet meer inhouden dan dat bij betrokkene sprake is van lichamelijke schade. De Hoge Raad overwoog vervolgens dat de enkele passage in de geneeskundige verklaring “dat de verslaving betrokkene in haar macht heeft” in het licht van de overige inhoud van de geneeskundige verklaring en van de verklaring van de psychiater ter zitting niet toereikend is om het oordeel te rechtvaardigen dat sprake is van een psychische stoornis.
3.18
Het onderdeel stelt de vraag of in de onderhavige zaak sprake is van een psychische stoornis van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst.
3.19
In de medische verklaring is door de onafhankelijke psychiater in rubriek 4a als (vermoedelijke) diagnose gesteld: Chronische stoornis in alcoholgebruik, deels in remissie (14 dagen), een recidiverende pancreatitis en een insuline afhankelijke DM-type I. Volgens de medische verklaring vloeit uit het gedrag van betrokkene als gevolg van de psychische stoornis ernstig nadeel voort. Onder rubriek 6b is dat als volgt toegelicht:
“Door veelvuldig alcohol gebruik is zijn pancreas er slecht aan toe. Met enige regelmaat heeft hij hier last van. Tevens heeft hij een DM-type I insuline afhankelijk, dit vergt zorgvuldig omgaan met. Wanneer hij onder invloed is spelen de somatische problemen weer in alle hevigheid op met alle gevolgen van dien en wel zodanig dat dit de dood tot gevolg kan hebben.”
3.20
De rechtbank heeft in de beschikking onder rov. 2.1 de diagnose uit de medische verklaring overgenomen. Ten aanzien van het ernstig nadeel heeft de rechtbank nog overwogen:
“Door veelvuldig alcoholgebruik is de pancreas van betrokkene er slecht aan toe. Betrokkene heeft daar met regelmaat last van. Daarnaast heeft hij last van vermoeidheidsklachten en is hij insuline afhankelijk en daar dient hij zorgvuldig mee om te gaan. Betrokkene is in het verleden teruggevallen in excessief alcoholgebruik waardoor maatschappelijke teloorgang ontstaat. Wanneer betrokkene onder invloed is spelen de somatische problemen weer in alle hevigheid op met alle gevolgen van dien, en wel zodanig dat dit de dood tot gevolg kan hebben. Het is betrokkene in het verleden nog niet gelukt om langdurig te stoppen met alcohol nuttigen. Bij moeilijke dagen ziet betrokkene het leven niet meer zitten en heeft hij een suïcide wens. Betrokkene heeft nauwelijks nog vrienden en familie om hem heen. Betrokkene heeft verteld dat het de afgelopen tijd minder met hem is gegaan, met name omdat zijn moeder en zijn hond onlangs zijn overleden.”
3.21
Zoals het onderdeel terecht opmerkt volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 17 maart 2017 (hiervoor genoemd) dat het hebben van enkel lichamelijke en somatische klachten onvoldoende is om te spreken van een psychische stoornis in de zin van de Wvggz. Het onderdeel wijst er m.i. dan ook terecht op dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat de alcoholverslaving van betrokkene het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen zo ingrijpend beïnvloedt dat de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend. De rechtbank wijst immers enkel op de lichamelijke ongemakken van betrokkene. Ook het feit dat het betrokkene in het verleden nog niet gelukt is om langdurig te stoppen met alcohol is onvoldoende om het oordeel te rechtvaardigen dat sprake is van een psychische stoornis in de zin van de Wvggz.16.Het onderdeel slaagt dan ook.
3.22
Met het slagen van dit onderdeel kan de bestreden beschikking niet in stand blijven en behoeven de overige onderdelen geen bespreking meer.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Overijssel van 5 november 2021 en tot terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑02‑2022
De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 8 november 2021.
In de overweging is per abuis opgenomen dat betrokkene zeer recent een ‘zorgplan’ heeft opgesteld in plaats van een ‘plan van aanpak’.
De procesinleiding is op 16 december 2021 bij de Hoge Raad ingediend.
HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5882, NJ 2012/637, rov. 3.2.3. Zie ook Th.B. ten Kate en E.M. Wesseling-van Gent, Herroeping, verbetering en aanvulling van burgerrechtelijke uitspraken, Deventer: Kluwer 2013, blz. 188.
HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF1210, NJ 2004/172 m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.5.2.
Zie hierover Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, art. 19 Rv, aant. 3 (Tjong Tjin Tai) en Tekst en Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, 2020, art. 19, aant. 3 en 4 (Van Mierlo).
Zie onder meer HR 12 mei 1989, ECLI:NL:HR:1989:AC2494, NJ 1989/647, rov. 3.3; HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4039, NJ 2007/140 m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.3; en HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:774, NJ 2019/393 m.nt. A.I.M. van Mierlo, rov. 3.3.3.
Tekst en Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, 2020, art. 19, aant. 4 (Van Mierlo).
Tjong Tjin Tai (Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, art. 19 Rv, aant. 3) noemt als voorbeeld HR 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:15. In deze insolventieprocedure was een verzoek aan de rechter gericht en de rechter-commissaris had hierop gereageerd bij brief aan de rechter. In die brief had de rechter-commissaris zich voor wat betreft de ontvankelijkheid van verzoeker gerefereerd aan het oordeel van de rechter. Gelet hierop was het niet problematisch dat de rechter deze brief niet eerst aan verzoeker richtte, maar direct op het verzoek besliste.
Zie o.a. HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2007/230
HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1936, NJ 2018/413.
Zie Rb 24 februari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1839, JGZ 2020/36 m.nt. B.J. Berton; Rb 18 februari 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:847, JGZ 2021/29 m.nt. R.H. Zuijderhoudt.
Kamerstukken II, 2009/2010, 32 399, nr. 3, p. 11-12.
ECLI:NL:HR:2017:461, Jvggz 2017/16 m.nt. W.J.A.M. Dijkers.
In mijn conclusie van 26 november 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1110 kwam ik tot een andere slotsom. Ook daar was betrokkene alcoholverslaafd hetgeen veel lichamelijke ongemakken tot gevolg had. In die zaak was er volgens de psychiater echter reden om aan te nemen dat sprake was van een cognitieve stoornis. Deze stoornis kon niet met zekerheid worden vastgesteld omdat betrokkene altijd onder invloed van alcohol was. Ook viel uit de stukken af te leiden dat betrokkene zijn leven wel anders in wilde richten, maar daartoe niet in staat was door zijn verslaving. De Hoge Raad heeft in de uitspraak van 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:58 de klacht over de psychische stoornis met 81 RO afgedaan. In de onderhavige zaak is echter veel minder gesteld waaruit blijkt dat de verslaving kan worden gezien als een psychische stoornis die het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen zo ingrijpend beïnvloedt dat de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend.
Beroepschrift 16‑12‑2021
Procesinleiding in cassatie
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen,
De heer [betrokkene] (‘Betrokkene’), wonende aan de [adres], [postcode] [woonplaats], die voor deze zaak woonplaats heeft gekozen aan het Louis Couperusplein 2 (2514 HP) Den Haag ten kantore van mr. M.A.M. Wagemakers, advocaat bij de Hoge Raad die door Betrokkene is aangewezen om hem als zodanig te vertegenwoordigen en die deze procesinleiding voor hem indient.
Bij indiening van deze procesinleiding wordt overgelegd:
- —
De uitspraak van de Rechtbank Overijssel d.d. 5 november 2021;
- —
De aanbiedingsbrief; en
- —
De recente adresgegevens van de in vorige aanleg verschenen personen te weten:
Mr. E.S. Fikkert, advocaat
Stationsweg 42a
7448 RR Haarle
En
De Officier van Justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland (verweerder in cassatie)
Eusebiusbinnensingel 28
6811 BX Arnhem
Betrokkene fourneert ter griffie het procesdossier, bestaande uit:
- 1.
Verzoekschrift Zorgmachtiging d.d. 19 oktober 2021 met daarbij:
- ○
Bevindingen zorgmachtiging door [geneesheer-directeur 1], geneesheer-directeur d.d. 13 oktober 2021;
- ○
Medische verklaring door [psychiater 1], psychiater d.d. 7 oktober 2021;
- ○
Zorgplan/behandelplan [psychiater 2] d.d. 7 oktober 2021;
- ○
Historisch overzicht d.d. 19 oktober 2021;
- ○
Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 16 september 2021
- ○
Zorgkaart 6 oktober 2021, niet ondertekend.
- 2.
Email mr. E. Fikkert aan de Rechtbank Overijssel d.d. 4 november 2021, met daarbij
- ○
haar brief d.d. 4 november 2021 aan de rechtbank Overijssel (FW:FW: zitting 5/11 dhr. [betrokkene];
- ○
de brief van geneesheer-directeur [geneesheer-directeur 2] aan betrokkene d.d. 23 september 2021;
- ○
plan van aanpak betrokkene, ongedateerd.
- 3.
De beschikking van de Rechtbank Overijssel d.d. 8 november 2021;
- 4.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoek zorgmachtiging, ongedateerd.
Betrokkene stelt hierbij cassatieberoep in tegen de beschikking, van de Rechtbank Overijssel, uitgesproken op 5 november 2021 en gewezen in de zaak met zaaknummer C/08/272380 FA RK 21-2574 tussen de Officier van Justitie als verzoeker en Betrokkene als verweerder.
Betrokkene voert tegen de beschikking aan het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat de rechtbank heeft overwogen en beslist als in de beschikking is weergegeven, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden:
Inleiding
Dit is een Wvggz zaak waarin partijen niet over dezelfde processtukken beschikten, de rechter lichamelijke klachten als gevolg van een alcoholverslaving heeft gekwalificeerd als een psychische stoornis, betrokkene niet de gelegenheid heeft gekregen om tijdig een plan van aanpak op te stellen, waarin de rechter op basis van een achterhaald zorgplan over de actueel noodzakelijk zorg heeft geoordeeld en waarin —door partijen onbetwist— de officier van justitie voorwaardelijk om opname in een accommodatie verzocht, maar de rechter een onvoorwaardelijke machtiging heeft verleend. Indien enig middelonderdeel slaagt, kan ook het dictum niet in stand blijven.
Niet dezelfde processtukken
1.
Deze klacht richt zich tegen rov 2.3, 2.4 en 3. Daarin heeft de rechter geoordeeld dat verplichte zorg nodig is en dat een zorgmachtiging wordt verleend tot en met uiterlijk 5 mei 2022.
1.1
Hiermee is het recht geschonden, met name art. 19 lid 1 Rv, artikel 6 lid 1 EVRM en het beginsel van behoorlijke rechtspleging. Immers, is ter zitting vastgesteld dat er een andere brief in het dossier zat dan die de advocaat bij haar brief aan de rechtbank heeft gevoegd. De rechter heeft betrokkene — onjuist- niet in de gelegenheid gesteld om van die brief in het dossier kennis te nemen en om zich daarover uit te laten alvorens over de zorgmachtiging te beslissen.
1.2
Ook of althans zijn deze beslissingen onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd omdat ter zitting is gebleken dat partijen over verschillende stukken beschikten, daarover verwarring bestond en niet duidelijk was over welke of welke versie van stukken de rechter beschikte. Daarmee is onnavolgbaar op basis van welk stuk of plan van aanpak de rechter zijn beslissing heeft gebaseerd.
Toelichting
De rechtbank refereert in rov 2.4 aan het door betrokkene opgestelde zorgplan. Daarmee wordt — gelet op het debat ter zitting- klaarblijkelijk bedoeld het plan van aanpak.
Op blad 3 van het proces-verbaal is te lezen:
‘Mr. Fikkert: Vanuit de kant van de hulpverlening wordt positief op het plan van aanpak gereageerd. Het plan van aanpak is een formeel punt in deze procedure. Dat staat ook in mijn brief van gisteren aan de rechtbank. De formele mededeling ontbrak. U ziet in medische verklaring dat hij een plan van aanpak wit maken. Hoe beoordeelt u dan dat plan van aanpak? Mevrouw [geneesheer-directeur 2]: Zoals wij de wet begrijpen moet het plan van aanpak gemaakt zijn voordat de onafhankelijk psychiater komt en die beoordeelt het plan van anapak. Toen de onafhankelijk psychiater langskwam was er geen plan van aanpak. Ik zie dat wij een andere brief in het dossier hebben dat wat u bij uw brief heeft gevoegd. Er is ontzettend veel verwarring. Ik kan alleen de stukken zien die wij sturen. (…)
(…)
Mr. Fikkert: Ik schrik ervan als ik hoor dat er een brief in het dossier zit en dat er iets ontbreekt en dat de geneesheer-directeur zegt dat het er wel in staat. Wat is daar gebeurd? (…)’
Hieruit blijkt dat er (i) verwarring was over de stukken in het procesdossier en (ii) dat de geneesheer-directeur over een ander processtuk beschikte dan (de advocaat van) betrokkene. De rechter heeft — onjuist en/of onbegrijpelijk- niet vastgesteld op basis van welke brief c.q. plan van aanpak hij heeft geoordeeld dat verplichte zorg nodig is en dat het door betrokkene zeer onlangs opgestelde zorgplan dat niet anders maakt (rov. 2.4). Ook heeft de rechter -onjuist niet vastgesteld of betrokkene over dezelfde processtukken beschikte als de rechter en heeft hij betrokkene —onjuist— ook niet in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de brief waaraan geneesheer directeur [geneesheer-directeur 2] ter zitting refereerde. Hiervoor was wel aanleiding omdat er verwarring bestond over de inhoud van het procesdossier. Daarmee is ook onnavolgbaar op basis van welke brief/plan van aanpak de rechter zijn beslissing dat betrokkene zorg nodig heeft (rov 2.3, 2.4) heeft gebaseerd en de zorgmachtiging heeft verleend (rov 3).
Alcoholverslaving vs psychische stoornis
2.
Deze klacht richt zich tegen rov 2.1 en 2.7. Hierin heeft de rechter geoordeeld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van middelgerelateerde en verslavingsstoornissen te weten een chronische stoornis in alcoholgebruik, een recidiverende pancreatitis en een insuline afhankelijke DM-type I. Verder dat is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz.
2.1
Hiermee is het recht geschonden, met name art. 6:4 lid 1 jo. 3:3 Wvggz en artikel 5 lid 1 aanhef en sub e EVRM. Immers, zijn de door de rechtbank geoordeelde middelgerelateerde en verslavingsstoornissen onvoldoende om een psychische stoornis in de zin van de Wvggz te kunnen aannemen.
2.2
Ook of althans is deze beslissing onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd omdat uit de beslissing van de rechter niet blijkt dat de alcoholverslaving van betrokkene gepaard gaat met psychische stoornissen van zodanige ernst dat de stoornis de gevaarvolle daden van betrokkene overwegend beheerst. Ook valt niet in te zien hoe aan de criteria voor verplichte zorg kan zijn voldaan als betrokkene niet lijdt aan een psychische stoornis in de zin van de Wvggz.
Toelichting
Dit speelt ook in zaak 21/04118.
Eerder besliste Uw Raad dat door alcoholgebruik veroorzaakte lichamelijk en somatische klachten en het feit dat de verslaving betrokkene ‘in haar macht had’ onvoldoende is voor een psychische stoornis in de zin der wet.
In de medische verklaring is de psychiater tot de volgende diagnose gekomen:
- ‘4.
(…)
- e.
(…)
Chronische stoornis in alcoholgebruik, deels in remissie (14 dagen), een recidiverende pancreatitis en een insuline afhankelijke DM type I.
- f.
(…)
- 6.
Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen’
(Medische verklaring p, 4)
Dit kwalificeert niet als een psychische stoornis in de zin van de Wvggz. Daarvoor is vereist dat de alcoholverslaving van betrokkene gepaard moet gaan met psychische stoornissen van zodanige ernst dat de stoornis de gevaarvolle daden van betrokkene overwegend beheerst. De rechtbank heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd dat een dergelijk overheersend ziektebeeld aanwezig is.
Niet tijdig in de gelegenheid gesteld om een plan van aanpak te maken
3.
Deze klacht richt zich tegen rov 2.4 en 2.7. Hierin heeft de rechter beslist dat dat er geen mogelijkheden voor passende zorg zijn, dat het zeer onlangs door betrokkene opgestelde zorgplan dat niet anders maakt en dat is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz.
3.1
Hiermee is het recht geschonden, met name art. 2.1 lid 1, 2 en 3, art. 5:4 lid 2 sub c jo. 5:5 lid 1 Wvggz en art. 5 lid 1 aanhef en sub e EVRM. Immers, heeft de rechter miskend dat de geneesheer-directeur betrokkene niet tijdig in de gelegenheid heeft gesteld om een plan van aanpak te maken om daarmee verplichte zorg te voorkomen. Om die reden zijn deze beslissingen ook of althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
3.2
Verder is het recht geschonden omdat de rechter heeft miskend dat de geneesheer-directeur betrokkene die gelegenheid niet kon onthouden omdat betrokkene zich in het verleden niet heeft kunnen houden aan toezeggingen om zich aan een behandeling te verbinden. Immers dicteert artikel 5:5 lid 2 Wvggz limitatief de gronden voor een dergelijke onthouding en valt het zich niet houden aan eerdere toezeggingen daar niet onder.
3.3
Ook of althans zijn deze beslissingen onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd omdat betrokkene zich heeft verweerd met een beroep op het plan van aanpak, hij niet tijdig in de gelegenheid is gesteld om dat te maken en dat er daarom in strijd met de wet is gehandeld. De rechter heeft dit verweer niet kenbaar in zijn beslissing betrokken.
Toelichting
De rechtbank refereert in rov 2.4 aan het door betrokkene opgestelde zorgplan. Daarmee wordt — gelet op het debat ter zitting- klaarblijkelijk bedoeld het plan van aanpak.
In de voorbereidingsfase moet de geneesheer-directeur betrokkene informeren over de mogelijkheid om zich bij te laten staan bij het opstellen van een plan van aanpak: artt 5:4 lid 2 sub c jo. 5:5 lid 1 Wvggz. Die aan betrokkene te bieden mogelijkheid is een concrete uitwerking van de gedachte dat deze zoveel mogelijk, met behulp van de eigen omgeving en het eigen netwerk, de regie kan uitoefenen over zijn/haar eigen leven en dat zo veel als mogelijk zorg op basis van vrijwilligheid wordt geboden en verplichte zorg zo veel mogelijk wordt voorkomen.1. Dit doet recht aan de in artikel 2:1 lid 1 en 2 Wvggz gecodificeerde uitgangspunten van gedwongen zorg als ultimum remedium, subsidiariteit en doelmatigheid.
Binnen drie dagen na ontvangst van de mededeling dat er een zorgmachtiging wordt voorbereid, kan betrokkene te kennen geven dat hij een plan van aanpak wil opstellen om verplichte zorg te voorkomen. De geneesheer-directeur en de officier van justitie besluiten dan zo spoedig mogelijk of de voorbereiding wordt geschorst om betrokkene in de gelegenheid te stellen om een pan van aanpak op te stellen: art. 5:5 lid 1 Wvggz. In lid 2 van deze bepaling worden de omstandigheden genoemd op grond waarvan de geneesheer-directeur ter zake afwijzend kan besluiten, namelijk indien:
- a.
hij van oordeel is dat het ernstig nadeel zich niet verdraagt met uitstel van de voorbereiding van een zorgmachtiging,
- b.
betrokkene eerder in staat is gesteld zelf een plan van aanpak op te stellen en dat niet is gelukt, of
- c.
betrokkene eerder een plan van aanpak heeft opgesteld, maar daarmee verplichte zorg niet kon worden voorkomen en de feiten en omstandigheden sindsdien niet zodanig zijn veranderd dat de kans redelijkerwijs aanwezig moet worden geacht dat betrokkene nu wel in staat zal zijn een plan van aanpak op te stellen waarmee verplichte zorg kan worden voorkomen.
Volgens de bevindingen van de geneesheer-directeur d.d. 13 oktober 2021 is de inschrijving van betrokkene bij Tactus een aaneenschakeling van het zich (zeggen te) willen verbinden aan een behandeling, maar kan hij daar geen invulling aan geven. Verder zou betrokkene het plan van aanpak voorafgaand aan het bezoek van de psychiater gereed moeten hebben en toen de psychiater langskwam er geen plan van aanpak was (proces-verbaal blad 3).
Omdat betrokkene niet tijdig de gelegenheid heeft gekregen om een plan van aanpak te maken, kan hem niet worden tegengeworpen dat dit plan er niet op tijd was. Het louter geen invulling kunnen geven aan een plan van aanpak in het verleden was verder geen geldige grond om betrokkene de mogelijkheid daartoe te onthouden.
Die laatste reden valt niet onder één van de in artikel 5:5 lid 2 Wvggz limitatief genoemde redenen om (impliciet) afwijzend te besluiten om betrokkene niet tijdig de gelegenheid te bieden om tijdig een plan van aanpak te maken. Dat heeft de rechter miskend.
Ter zitting heeft de advocaat van betrokkene een hierop betrekking hebbend verweer gevoerd, namelijk dat de geneesheer-directeur niet afwijzend heeft kunnen besluiten op het plan van aanpak en dat er in strijd met de wet is gehandeld.2. De rechter heeft dat niet, althans onvoldoende kenbaar in zijn beslissing betrokken.
Wellicht lijkt de door de geneesheer-directeur beschreven situatie op de c grond in artikel 5:5 lid 2 Wvggz. Daarvoor is echter nodig dat de kans redelijkerwijs aanwezig is dat betrokkene geen plan van aanpak op kan stellen. In onderhavig geval heeft betrokkene echter (alsnog) een plan van aanpak opgesteld waarvan de rechter heeft vastgesteld dat dit er prachtig uitzag, maar dat het erop aankwam dat betrokkene zich daaraan zou houden. Daarmee doet die afwijzingsgrond zich niet voor.
Zorgplan voorziet niet in actueel noodzakelijke zorg om ernstig nadeel weg te nemen
4.
Deze klacht richt zich tegen rov 2.2, 2.3, 2.7 en 3. Hierin heeft de rechter beslist waarin het ernstig nadeel is gelegen, dat betrokkene zorg nodig heeft om dat af te wenden, dat is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz en dat een zorgmachtiging wordt verleend.
4.1
Hiermee is het recht geschonden en/of is deze beslissing onbegrijpelijk althans ontoereikend gemotiveerd. Immers, is ter zitting besproken dat het zorgplan niet actueel was. Op basis daarvan kon de rechter dan niet oordelen over de noodzakelijke zorg, wat hij wel heeft gedaan.
4.2
Het recht is ook geschonden en/of zijn deze beslissingen onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd omdat de rechter een zorgmachtiging heeft verleend met inbegrip van insluiting, terwijl deze maatregel niet doelmatig, subsidiair en/of proportioneel was.
Toelichting
In het zorgplan (artikel 5:8, eerste lid, onderdeel b) wordt opgenomen welke zorg noodzakelijk is voor het wegnemen van het risico op ernstige schade onder normale omstandigheden en welke zorg noodzakelijk kan zijn in voorzienbare crisissituaties van betrokkene.3.
Onderhavig zorgplan was niet meer actueel omdat betrokkene reeds zelf in actie was gekomen.4. Naar aanleiding hiervan stelde de advocaat van betrokkene ter zitting dat een opname nu niet nodig was. Hierop heeft de geneesheer-directeur [geneesheer-directeur 2] bevestigend geantwoord.5. Daarmee staat feitelijk vast dat het zorgplan op het moment van de beslissing van de rechtbank gedateerd was en niet (meer) voorzag in de noodzakelijke zorg. Met een gedateerd zorgplan kon de rechter niet oordelen over de actueel noodzakelijke zorg en kon ook geen uitvoering worden gegeven aan het vereiste in artikel 5 lid 1 aanhef en sub e EVRM dat de beslissing om iemand van zijn vrijheid te benemen moet zijn gebaseerd op de actuele gezondheidstoestand van betrokkene.6. De rechter had bij die stand van zaken de zorgmachtiging niet mogen verlenen, wat hij wel heeft gedaan.
Onvoorwaardelijke verleende machtiging voor opname vs. voorwaardelijke verzochte machtiging voor opname
5.
Deze klacht richt zich tegen rov 3. Hierin heeft de rechter beslist dat een zorgmachtiging wordt verleend voor opname in een accommodatie.
5.1
Hiermee is het recht geschonden, met name art. 24 Rv, art. 5 lid 1 aanhef en sub e EVRM en art. 6 lid 1 EVRM. Immers, heeft de officier van justitie voorwaardelijk om deze maatregel verzocht namelijk op het moment dat ambulante behandeling en begeleiding ontoereikend blijkt te zijn en crisismeldingen elkaar opvolgen, maar heeft de rechter onvoorwaardelijk een machtiging tot opneming in een accommodatie verleend.
5.2
Deze beslissing is in elk geval en/of daarenboven onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd omdat namens betrokkene aan zijn verweer ten grondslag is gelegd dat er zaken zijn opgenomen die betrekking hebben op ‘wat als’ en dat alleen mag worden uitgegaan van zaken die voorzienbaar zijn, terwijl de rechter dit niet, althans onvoldoende kenbaar in zijn oordeel heeft betrokken.
Toelichting
In het verzoekschrift van de officier van justitie wordt onder andere verzocht om:
- —
Het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid om het eigen leven in te richten in het kader van ambulante zorg; en
- —
Het opnemen in een accommodatie op het moment dat ambulante behandeling en begeleiding ontoereikend blijken te zijn.7.
Tijdens de behandeling ter zitting heeft geneesheer-directeur [geneesheer-directeur 2] bevestigd dat opname niet nodig is (PV p. 3). De rechter heeft onvoorwaardelijk een zorgmachtiging tot opname in een accommodatie gegeven en heeft daarmee —onjuist— niet beslist op hetgeen de officier van justitie aan zijn verzoek ten gronde had gelegd.
Schending van het VN Gehandicaptenverdrag
6.
Deze klacht richt zich tegen rov 2.2, 2.3, 2.4, 2.7 en 3, bouwt voort op voorgaande middelonderdelen en moet daarmee in onderlinge samenhang worden gelezen. Hierin heeft de rechtbank een psychische stoornis aanwezig geoordeeld, het ernstig nadeel vastgesteld, over de noodzakelijke zorg geoordeeld, bepaalt dat er geen mogelijkheden voor zorg op vrijwillige basis zijn, geoordeeld dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn, de verplichte zorg evenredig is en een onvoorwaardelijke zorgmachtiging verleend.
Hiermee is het recht geschonden, met name art. 14 lid 1 sub b van het VN Gehandicaptenverdrag. Immers, rust op de rechter (als verlengstuk van de Staat) de plicht om de daarin vervatte rechten te waarborgen, waaronder het recht dat iedere vrijheidsontneming geschiedt in overeenstemming met de wet. Omdat de rechter onjuist althans onbegrijpelijk een onvoorwaardelijke zorgmachtiging heeft verleend, heeft hij deze plicht miskend.
Toelichting
Volgens Artikel 1 van het VN Gehandicaptenverdrag beschermt het Verdrag ook personen met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving.8. Volgens de medische verklaring (par. 4 onder d-e), zou betrokkene lijden aan middel gerelateerde en verslavingsstoornissen. Die vallen binnen de reikwijdte van het Verdrag dat een ruime definitie van ‘handicap’ hanteert, althans ruimer dan het begrip psychische stoornis onder de Wvggz.9.
Art. 4 van het Verdrag legt op verdragstaten de positieve verplichting om zich te houden aan elke handeling of praktijk die onverenigbaar is met het Verdrag.
Artikel 14 lid 1 sub b beschermt tegen niet wettelijke vrijheidsontneming.
Volgens de regering zijn de bepalingen van het Verdrag onvoldoende nauwkeurig of concreet om daaraan rechtstreekse werking aan toe te kennen.10. Ten aanzien van onder andere artikel 17 van het Verdrag moet volgens de regering echter worden aangenomen dat deze wèl rechtstreekse werking heeft.11.
De MvT noemt artikel 14 in dat verband niet. Die bepaling is echter niet minder nauwkeurig en concreet dan artikel 17 van het Verdrag. Dat noopt dan ook tot rechtstreekse werking van artikel 14. Hiervoor is steun te vinden in de Interpretatieve Verklaring die de Nederlandse regering in het kader van art. 14 heeft afgelegd. Daarin heeft zij het Verdrag in het kader van de mensenrechtelijke standaarden van de Raad van Europa geplaatst en te kennen gegeven dat de Wet BOPZ en het (toenmalige) wetsvoorstel Wvggz in overeenstemming zijn met de eisen die de mensenrechtenverdragen ten aanzien van beperkingen van de persoonlijke vrijheden stellen.12.
Daarmee bevat art. 14 een inhoud die eenieder kan binden en door de Nederlandse rechter moet worden toegepast; art. 93 Gw.
In elk geval zou Uw Raad als nationale rechter artikel 14 van het Verdrag kunnen laten doorwerken via artikel 6:4 lid 1 jo. 3:3 Wvggz (geen zorgmachtiging zonder psychische stoornis en ernstig nadeel) en art. 2:1 leden 1–3 (gelegenheid tot vrijwillige zorg), 5:4 lid 2 sub c jo. 5:5 lid 1 Wvggz (gelegenheid voor plan van aanpak).
Conclusie
Op bovenstaande gronden verzoekt Betrokkene de Hoge Raad de bestreden beschikking van de Rechtbank Overijssel te vernietigen en te verwijzen.
Deze procesinleiding is ingediend via het digitale portaal van de Hoge Raad.
Den Haag, 16 december 2021.
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 16‑12‑2021
TK 2013–2014, 32 399, nr 10, p. 84.
Proces-verbaal, blad 4.
TK 2009–2010, 32 399, nr. 3, p. 66.
Proces verbaal zitting, blad 3 onderaan en 4.
Proces verbaal zitting, blad 3.
TK 2009–2010, 32 399, nr. 3, p. 34 en 35.
Verzoekschrift, p. 4 en 5.
Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, New York 13 december 2006, Trb 2007, 169 en Trb 2014, 113, inwerkingtreding 14 juli 2016; Trb 2016, 105.
Vgl. G.J. Pulles, VN Gehandicaptenverdrag, Tekst en Toelichting, Den Haag 2016,p. 26.
MvT 33 992 (R2034), nr. 3 p. 9, te kennen uit: G.J. Pulles, a.w.,p. 18.
G.J. Pulles, a.w., p.18.
Te kennen uit: G.J. Pulles, a.w.,p. 58 en 59. Trb 2016, 105, p. 19.