HR, 23-09-2005, nr. R05/076HR
ECLI:NL:HR:2005:AU0372
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23-09-2005
- Zaaknummer
R05/076HR
- LJN
AU0372
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Gezondheidsrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AU0372, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑09‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AU0372
ECLI:NL:HR:2005:AU0372, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑09‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU0372
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑06‑2005
- Wetingang
art. 15 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
art. 15 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
- Vindplaatsen
NJ 2007, 230 met annotatie van J. Legemaate
BJ 2005/35 met annotatie van W. Dijkers
NJ 2007, 230 met annotatie van J. Legemaate
BJ 2005/35 met annotatie van W. Dijkers
Conclusie 23‑09‑2005
Inhoudsindicatie
23 september 2005 Eerste Kamer Rek.nr. R05/076HR RM/JMH Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM, gevestigd te Rotterdam, VERZOEKER tot cassatie, advocaat: mr. D. Stoutjesdijk t e g e n [Verweerster], wonende te [woonplaats], VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. G.E.M. Later. 1. Het geding in feitelijke instantie...
R05/076HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 26 juli 2005
Conclusie inzake:
Officier van Justitie te Rotterdam
tegen
[verweerster]
In deze Bopz-zaak is een verzoek tot verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf ten aanzien van een alcoholverslaafde afgewezen op de grond dat er geen sprake is van een stoornis van de geestvermogens. Het cassatiemiddel komt daartegen op.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft op 21 februari 2005 aan de rechtbank aldaar verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van het verblijf van verweerster in cassatie (hierna: betrokkene) in het psychiatrisch ziekenhuis DeltaBouman (Bouman Kliniek) te Rotterdam. Bij het verzoek zijn overgelegd een op 10 februari 2005 gedagtekende geneeskundige verklaring van een niet bij de behandeling betrokken psychiater (art. 16 Wet Bopz), het behandelingsplan (art. 38 Wet Bopz) en een bericht over de stand van uitvoering daarvan.
1.2. Op 10 maart 2005 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren: betrokkene, haar raadsvrouw mr. Nicolaï en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige [betrokkene 1]1. Namens betrokkene is onder meer het verweer gevoerd dat het alleen gaat om een alcoholverslaving en dat een verslaving geen stoornis in de zin van de Wet Bopz is; in dit verband werd verwezen naar Rb. Zutphen 19 maart 2003, BJ 2003, 57 m.nt. R.H. Zuijderhoudt.
1.3. Op dezelfde datum heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De rechtbank overwoog:
"Uit de geneeskundige verklaring van de arts en de mondelinge toelichting van de behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige voornoemd blijkt het volgende:
Bij betrokkene is sprake van een alcoholverslaving. Betrokkene is niet lijdende aan een stoornis van de geestvermogens.
Er is wel gevaar voor betrokkene zelf als gevolg van haar alcoholverslaving, maar nu er geen stoornis van de geestvermogens is wordt op grond van de BOPZ als volgt beslist."
1.4. Namens de officier van justitie is - tijdig - cassatieberoep ingesteld. Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend2.
2. Inleidende beschouwingen
2.1. Het middel bestaat uit twee onderdelen, die in het kort erop neerkomen dat de rechtbank heeft miskend dat een (ernstige) alcoholverslaving wel degelijk een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz kan opleveren, althans dat het oordeel van de rechtbank dat in dit geval - ook los van de alcoholverslaving, waarover onderdeel 2 - geen sprake is van een stoornis van de geestvermogens, onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd is.
2.2. Op het eerste gezicht lijkt het te gaan om een oordeel van feitelijke aard: art. 15 lid 2 Wet Bopz bepaalt, voor zover in deze zaak van belang, dat een machtiging tot voortgezet verblijf slechts kan worden verleend indien naar het oordeel van de rechter de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en deze stoornis betrokkene ook dan gevaar zal doen veroorzaken. De rechter is bevoegd een beslissing te nemen die afwijkt van de geneeskundige verklaring3. Dit is, kort samengevat, ook de strekking van het verweer in cassatie.
2.3. Toch is er in deze zaak meer aan de hand. Tot voor enige tijd werd een verslaafde aan alcohol of aan verdovende middelen zelf verantwoordelijk gehouden voor de toestand waarin hij was komen te verkeren. Er bestond daarom een scheiding tussen de verslavingszorg, die werd gerekend tot het maatschappelijk werk, en de psychiatrie. Mede door onderzoek naar (ook biologische) factoren die zouden kunnen verklaren waarom de ene persoon wél verslaafd wordt en de ander niet, is als onderdeel van de algemene psychiatrie een verslavingspsychiatrie ontstaan4. Eind 2004 is in Rotterdam door psychiaters van een vijftal instellingen, verenigd in het zgn. P5-overleg, een "richtlijn" ontwikkeld voor de beoordeling van verslaafden in verband met de rechterlijke machtiging5. In deze notitie6 wordt gesteld dat er "binnen de beroepsgroep psychiaters nog velen zijn die verslaving niet als een psychiatrische stoornis beschouwen". Niettemin wordt in de Rotterdamse geestelijke gezondheidszorg een consensus "binnen bereik" geacht "dat verslaving een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz kan zijn". "Daarmee", aldus deze notitie, "ligt ook de weg open naar toepassing van de Wet Bopz voor patiënten met co-morbide verslaving en andere psychische ziekten." 7
2.4. Het cassatiemiddel beperkt zich - terecht - niet tot de problematiek in Rotterdam. Al eerder was beweerd dat de jurisprudentie over dit onderwerp verdeeld is en dat gewenst is dat de Hoge Raad hier klaarheid brengt8. Hier past m.i. een waarschuwing voor te hoog gespannen verwachtingen van hetgeen een cassatierechter vermag. Het gaat om een onderwerp dat klaarblijkelijk in beweging is binnen de geestelijke gezondheidszorg: hoort de behandeling van verslaafden thuis in het maatschappelijk werk of in de psychiatrie? Als ik het goed zie, is dit ook in die kringen nog niet uitgekristalliseerd tot een algemeen gedeelde opvatting9. Het onderwerp hangt bovendien samen met een lopende politieke en maatschappelijke discussie over de vraag, in hoeverre verslaafden verantwoordelijk zijn voor hun gedragingen en in hoeverre aan verslaafden die zelf niet voldoende zijn gemotiveerd om zich onder behandeling te (blijven) stellen, een behandeling kan worden opgedrongen: de zgn. `bemoeizorg' en de `persoonsgerichte aanpak' van personen die overlast veroorzaken10. De rechter kan in deze discussie niet het laatste woord hebben en zal zich dienen te beperken tot een beoordeling van het aan hem voorgelegde geval.
2.5. In de vroegere Krankzinnigenwet had de wetgever bewust afgezien van een definitie van krankzinnigheid11. In de Wet Bopz is de mogelijkheid van een gedwongen opneming beperkt tot personen die lijden aan een stoornis van de geestvermogens. Daaronder moet volgens art. 1, lid 1 onder d, worden verstaan: "een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens". De terminologie werd ontleend aan artikel 37 Wetboek van Strafrecht12, een bepaling die betrekking heeft op de vraag of het strafbare feit aan de verdachte kan worden toegerekend.
2.6. In de Nadere MvA op het wetsvoorstel Bopz is het begrip "stoornis" nader uitgewerkt13:
"Onder geestvermogens moeten naar de bedoeling van het ontwerp worden verstaan de vermogens tot denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen. Deze vermogens worden bepaald en beïnvloed door biologische, psychische en sociale factoren.
(...)
De tekst van het ontwerp ziet (...) alleen op die situaties waarin de stoornis van het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen zo ingrijpend is, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar als het ware niet kan worden toegerekend. De stoornis moet de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheersen. Niet alle stoornissen in de geestvermogens zullen derhalve - ook niet als gevaar in de wettelijke zin bestaat - aanleiding mogen zijn tot een rechterlijke machtiging; niet het bestaan van de stoornis en van het gevaar zijn bepalend, doch het gevaar als gevolg van de stoornis. Het is duidelijk, dat door dit verband slechts ernstige stoornissen tot toepassing van het wetsontwerp aanleiding zullen kunnen geven."
(...)
"Van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van het ontwerp kan worden gesproken als de geestvermogens na een korte of langere periode van ontwikkeling tijdelijk of blijvend gestoord raken. Hier moge worden herhaald dat altijd biologische, psychische en sociale factoren - zij het in onderling wisselende mate - een rol bij het ontstaan en het voortduren van de stoornis kunnen spelen. Anders dan met name de leden van de P.S.P. en P.P.R. menen is het uitgangspunt van het ontwerp niet gelegen in het begrip ziekte, opgevat als in het individu gelegen stoornis, zoals hersenbeschadigingen, gezwellen of infecties. Het uitgangspunt is het begrip ziekelijke stoornis als een door een samenspel van genoemde drie factoren ontstane en voortbestaande, in een bepaalde periode geconstateerde, ernstige en als ziekelijk aan te merken stoornis. De stoornis behoeft niet het functioneren van de geestvermogens in ieder opzicht of op elk ogenblik te betreffen."
2.7. In de Nadere MvA worden (onder de daar aangegeven beperkingen) als ziekelijke stoornissen in de zin van het ontwerp aangemerkt14:
a. dementie;
b. psychogene opwindingstoestanden;
c. bepaalde toestanden als gevolg van verslavingen en
d. functionele psychosen.
De categorie onder c werd toegelicht als volgt:
"Alhoewel verslavingen een sterke psychische lichamelijke afhankelijkheid van de gebruikte stof meebrengen, leidt niet elke verslaving tot een stoornis van de geestvermogens. Gedurende de periode waarin het gebruikte middel werkzaam is kan echter een zodanige aantasting van de fysiologische integriteit van de hersenen optreden, dat van een stoornis van de geestvermogens moet worden gesproken. Zo'n situatie doet zich voor bij gebruik van heroïne of andere hard drugs en bij ernstige vormen van alcoholmisbruik. Alsdan bestaat een ernstige belemmering van het denken, willen en doelgericht handelen15.
Daarnaast kunnen ernstige en langdurige verslavingen een toestand doen ontstaan, waarin het voelen en doelgericht handelen met name ook buiten het terrein van de verslaving ernstig worden aangetast. Uit deze toestand zullen meeromvattende gedragsstoornissen voortvloeien, die niet beperkt blijven tot de periode waarin het middel werkzaam is."
2.8. Aan het voorgaande kunnen de volgende elementen worden ontleend, die van nut zijn bij beantwoording van de vraag of een alcoholverslaafde lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens:
* Van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens kan worden gesproken als de geestvermogens, na een korte of langere periode van ontwikkeling16, tijdelijk of blijvend gestoord raken.
* Onder geestvermogens moet worden verstaan: de vermogens tot denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen.
* Het begrip 'stoornis' is niet beperkt tot ziekte, in de zin van aantasting van het lichaam, zoals hersenbeschadigingen, gezwellen of infecties.
* De oorzaak van een stoornis van de geestvermogens kan verschillend zijn en kan één of meer biologische, psychische en sociale factoren omvatten. In één persoon kunnen meerdere stoornissen van de geestvermogens samenvallen.
* De stoornis behoeft niet het functioneren van de geestvermogens in ieder opzicht of op elk ogenblik te betreffen.
2.9. Voor een gedwongen opneming is niet voldoende dat er sprake is van een stoornis van de geestvermogens. Ook is vereist dat de stoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend (art. 2 lid 2 Wet Bopz). Door het geëiste verband tussen stoornis en gevaar zullen in feite slechts ernstige stoornissen reden geven tot een gedwongen opneming. De vraag of sprake is van een stoornis van de geestvermogens kan niet worden beantwoord zonder de voorlichting van een terzake deskundige - daarvoor dient de geneeskundige verklaring -, maar staat uiteindelijk ter beoordeling van de rechter. Zo nodig kan de rechter inlichtingen inwinnen of nadere deskundigenrapportage bevelen (art. 8 Wet Bopz).
2.10. In de psychopathologie wordt gesproken van een 'psychische stoornis' indien aan drie voorwaarden is voldaan:
"a. In de eerste plaats betreft het een 'abnormaal' verschijnsel in de zin dat het afwijkt van een sociale norm of van hetgeen in de betreffende cultuur als `normaal' gedrag geldt.
b. Dit abnormaal verschijnsel wordt een teken van een stoornis als het bovendien ongemak, lijden of bezorgdheid teweegbrengt bij de betrokkene en/of de omgeving. Een abnormaal gedrag kan dus pas als 'stoornis' worden beschouwd als het een duidelijke subjectieve of objectieve hinder betekent ('storend is') voor de betrokkene en/of de omgeving.
c. Men kan slechts spreken van een psychische stoornis indien het gestoord gedrag een aantal kenmerken vertoont die ook bij andere personen als 'storend' zijn ervaren en omwille van deze herkenbaarheid - op grond van een overeenkomstig patroon - zijn te beschrijven en te ordenen binnen het begrippenkader van de psychopathologie."17
Het beschrijven en ordenen binnen het begrippenkader van de psychopathologie vindt in de praktijk dikwijls plaats aan de hand van het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV) van de American Psychiatric Association of aan de hand van de International Classification of Diseases van de W.H.O.18.
2.11. Verslaving wordt in Van Dale omschreven als: het verschijnsel dat iemand het gebruik van iets dat (op den duur) schadelijk voor hem is, niet meer kan laten. Zó omschreven, is verslaving een veelomvattend begrip, dat niet per se duidt op een stoornis van de geestvermogens. Alcoholverslaving is specifieker. In de vakliteratuur pleegt te worden gesproken van alcoholmisbruik respectievelijk alcoholafhankelijkheid19. Of van dit laatste sprake is, wordt door artsen vastgesteld aan de hand van bepaalde symptomen. Voor de behandeling is uiteraard van belang wat de oorzaak van het alcoholmisbruik of van de alcoholafhankelijkheid is: de oorzaak kan één of meer biologische, psychische en sociale factoren omvatten. Een lichamelijke oorzaak kan psychische gevolgen hebben en omgekeerd. Voor de beslissing over dwangopneming, in het bijzonder bij de beantwoording van de vraag of de stoornis betrokkene 'gevaar' doet veroorzaken, is vooral van belang welke de gevolgen van de stoornis zijn. De gevolgen van een alcoholverslaving kunnen lichamelijk en/of geestelijk, tijdelijk of blijvend zijn.
2.12. In de parlementaire geschiedenis van de Wet Bopz is geen steun te vinden voor het standpunt dat iedere alcohol- of drugsverslaafde als pleger van `abnormaal' gedrag voor een gedwongen opneming in aanmerking komt. Integendeel, de Nota n.a.v. het eindverslag vermeldt20:
"De rechter zal voor elk individueel geval opnieuw hebben vast te stellen of reeds van een zodanige stoornis sprake is dat de betrokkene in overwegende mate onder invloed van die stoornis tot zijn gevaarvolle handelen komt.
(...)
Dat de ter beschikking staande mogelijkheden tot intramurale hulpverlening door het ontwerp als het ware bij voorrang zouden worden toebedeeld aan de groep ernstig verslaafde patiënten, is dan ook niet juist. Op een zelfde wijze als voor andere categorieën patiënten en aan de hand van dezelfde criteria wordt slechts de mogelijkheid van een dwangopneming (en van daarmede gepaard gaande intramurale hulpverlening) geopend voor ernstig verslaafden. De totstandkoming van een rechterlijke machtiging is ook voor hen individueel bepaald."
2.13. Het huidige standpunt van de regering luidt niet anders. Zo antwoordde de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de evaluatie van de Wet Bopz op de vraag "Is de uitwerking van het gevaarscriterium ook van toepassing op ernstige verslaving?"21:
"Ja. In bepaalde gevallen kan ernstige verslaving zeker worden aangemerkt als een geestesstoornis in de zin van de Wet Bopz. Wanneer er tevens sprake is van gevaar dat veroorzaakt wordt door die geestesstoornis kan de Wet Bopz van toepassing zijn." 22
2.14. De internationale normen geven niet veel méér uitsluitsel. Art. 4 van de U.N. Principles for the protection of persons with mental illness and the improvement of mental health care ziet vooral op waarborgen tegen oneigenlijk gebruik:
"Principle 4. Determination of mental illness.
1. A determination that a person has a mental illness shall be made in accordance with internationally accepted medical standards.
2. A determination of mental illness shall never be made on the basis of political, economic or social status, membership of a cultural, racial or religious group, or any other reason not directly relevant to mental health status.
3. Family or professional conflict, or non-conformity with moral, social, cultural or political values or religious beliefs prevailing in a person's community, shall never be a determining factor in diagnosing mental illness.
4. A background of past treatment or hospitalization as a patient shall not of itself justify any present or future determination of mental illness.
5. No person or authority shall classify a person as having, or otherwise indicate that a person has, a mental illness except for purposes directly relating to mental illness or the consequences of mental illness."23
2.15. Art. 5 lid 1 EVRM bepaalt dat aan niemand zijn vrijheid mag worden ontnomen, behalve in de daar genoemde gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure. Onder e wordt in dat artikellid onder meer genoemd: rechtmatige detentie van geesteszieken en van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen. Daaruit mag niet worden afgeleid dat verslaafden aan alcohol niet tevens onder het begrip geesteszieken kunnen vallen. In het arrest Winterwerp/Nederland werd o.m. overwogen:
"The Convention does not state what is to be understood by the words "persons of unsound mind". This term is not one that can be given a definitive interpretation: (...) it is a term whose meaning is continually evolving as research in psychiatry progresses, an increasing flexibility in treatment is developing and society's attitude to mental illness changes, in particular so that a greater understanding of the problems of mental patients is becoming more wide-spread." 24
Dat in art. 5, lid 1 onder e, EVRM een belangrijke betekenis toekomt aan het medisch oordeel blijkt ook hieruit, dat het EHRM eist dat de betrokkene "must reliable be shown to be of unsound mind", waartoe door het hof wordt verlangd dat "objective medical expertise" wordt ingewonnen25. Daarnaast moet de vrijheidsbeneming voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit ("further, the mental disorder must be of a kind or degree warranting compulsory confinement"). Met betrekking tot de detentie van alcoholverslaafden (variërend van de insluiting van dronken personen ter ontnuchtering in een politiecel tot langduriger vrijheidsbeneming in een ontwenningskliniek of psychiatrisch ziekenhuis) is het vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit welhaast per definitie een discussiepunt26.
2.16. In de rechtspraak van de Hoge Raad is de problematiek van alcoholverslaafden enkele malen eerder aan de orde geweest, maar daarbij ging het hoofdzakelijk om de vraag of aan het gevaarscriterium werd voldaan27. In zijn conclusie voor HR 25 april 1997, rek.nr. 8977, BJ 1997, 248, alinea 2.14, achtte de A-G Asser, verwijzend naar de Nadere MvA, het in beginsel mogelijk dat een alcoholverslaving een geestesstoornis in de zin van de Wet Bopz oplevert. De Hoge Raad verwierp het beroep onder verwijzing naar de conclusie28.
2.17. In de rechtspraak van rechtbanken is het vraagstuk eveneens aan de orde geweest. Géén stoornis werd aangenomen in Rb. 's-Hertogenbosch 17 november 1981, NJ 1982, 501 (bewust gekozen drankmisbruik) en Rb. Haarlem 17 februari 1984, NJ 1984, 489 ("niet iedere verslaving is een vorm van krankzinnigheid"). Voor de onderhavige zaak is vooral Rb. Zutphen 19 maart 2003, BJ 2003, 57 m.nt. R.H. Zuijderhoudt van belang, omdat het verweer in feitelijke aanleg daarop was gebaseerd. De rechtbank overwoog onder meer:
"Bij betrokkene, een vrouw met een persoonlijkheidsstoornis en alcoholabusus in de voorgeschiedenis, is sprake van depressieve klachten en angst. Een alcoholverslaving op zich is echter niet voldoende voor aanname van een geestesstoornis. Daarvoor is vereist dat er sprake is van het Korsakow syndroom. Bij betrokkene is weliswaar beperkte cognitieve schade ten gevolge van de alcoholverslaving vastgesteld, maar van genoemd syndroom is (nog) geen sprake, aldus de psychiater. Ook is niet gebleken van een zodanig ernstige mate van persoonlijkheidsstoornis dat van een stoornis van de geestvermogens in de zin van de wet gesproken kan worden".29
Zie nadien nog: Rb. Zutphen 3 november 2004, BJ 2005, 22 m.nt. R.H. Zuijderhoudt (Rb: ook al is bij betrokkene sprake van het Korsakov-syndroom, de alcoholverslaving houdt thans niet een zodanige stoornis in dat betrokkene in overwegende mate onder invloed van die stoornis tot zijn gevaarvolle handelen komt)30.
2.18. Een stoornis werd aangenomen in een aantal andere gevallen31. In de juridische vakliteratuur, voor zover nog niet genoemd, pleegt te worden verwezen naar de Nadere MvA32. Het dilemma (wachten met ingrijpen tot het te laat is?) is geschetst door R.H. Zuijderhoudt, Stoornis en de Bopz (2004), blz. 64-66, in het cassatieverzoekschrift aangehaald.
2.19. Bij wijze van afronding merk ik op dat het voor de hand ligt het begrip `stoornis van de geestvermogens' ruim op te vatten indien het gaat om de vraag of een psychiater aan de betrokken persoon op basis van vrijwilligheid psychiatrische hulp mag verlenen. Wanneer het echter gaat om de vraag of sprake is van een `stoornis van de geestvermogens' in de zin van de Wet Bopz, past terughoudendheid omdat het om een gedwongen opneming gaat. Wie zich regelmatig bedrinkt of drugs gebruikt behoeft nog niet in zijn geestvermogens gestoord te zijn, ook al schaadt hij daarmee zijn gezondheid; het gebruik kan berusten op een eigen keuze. Het begrip `stoornis van de geestvermogens' in de Wet Bopz ziet, blijkens het voorgaande, op die situaties waarin de stoornis de gevaarvolle daden of het gevaarvolle nalaten van de betrokkene overwegend beheerst.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1. Het cassatiemiddel is, zoals gezegd, gegoten in de vorm van een tweeledige klacht.
3.2. Voor zover de rechtbank heeft willen zeggen dat niet iedere alcoholverslaving berust op een stoornis van de geestvermogens en dat het feit dat iemand alcoholverslaafd is niet zonder meer betekent dat bij hem sprake is van een 'stoornis van de geestvermogens' in de zin van de Wet Bopz, is het oordeel rechtens juist. Voor zover de rechtbank echter van oordeel is dat een alcoholverslaving nimmer een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz kan opleveren, geeft het bestreden oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat een alcoholverslaving kan worden beschouwd als een stoornis van de geestvermogens indien de stoornis van het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen zó ingrijpend is dat aan de betrokkene het door de stoornis veroorzaakte gevaar als het ware niet kan worden toegerekend. Daarnaast is niet uitgesloten dat door een samenloop van alcoholmisbruik of alcoholafhankelijkheid en andere psychiatrisch relevante factoren (comorbiditeit) reeds eerder dan in het stadium van een Korsakovsyndroom sprake is van een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz. Dat zal moeten worden onderzocht. Zoals gezegd, is de discussie in medische kring hierover gaande. In de formulering van de bestreden beschikking wordt hiermee onvoldoende rekening gehouden.
3.3. Indien de rechtbank de juiste maatstaf voor ogen heeft gehad, maar van oordeel is dat aan deze maatstaf niet is voldaan, houd ik de subsidiaire motiveringsklacht voor gegrond. Uit de geneeskundige verklaring, waarnaar de rechtbank ter verklaring van haar afwijzende beslissing verwijst, blijkt niet dat betrokkene niet lijdende is aan een stoornis van de geestvermogens. Integendeel, in de desbetreffende geneeskundige verklaring staat in rubriek 3 dat een stoornis van de geestvermogens aanwezig wordt geacht. In rubriek 3.c is de diagnose vermeld:
- Alcoholgeïndiceerde geheugenstoornis;
- depressieve episoden;
- posttraumatische stress stoornis.
Deze verschijnselen zijn in diezelfde rubriek geclassificeerd als volgt:
- (3) psycho-organische storingen door gebruik van middelen (incl. intoxicatie)
- (4) overige (incl. ongespecificeerde) organische hersensyndromen
- (5) stoornissen door gebruik van middelen
- (13) overige (incl. ongespecificeerde) stemmingsstoornissen,
waarbij punt 13 als de belangrijkste diagnose werd aangemerkt. In rubriek 4.d (gevaar) is nog toegevoegd: "Patiënte haar stoornis is zo ernstig dat er langere tijd (1-2 jaar) nodig is om zelfs een begin van herstel mogelijk te maken". Zoals gezegd, stond het de rechtbank vrij om in haar oordeel af te wijken van de geneeskundige verklaring, maar dan had de beschikking anders moeten worden gemotiveerd dan in feite is geschied.
3.4. De sociaal-psychatrisch verpleegkundige heeft, voor zover in cassatie van belang, ter zitting verklaard:
"Ik denk dat er een stok achter de deur nodig is omdat betrokkene anders dood gaat. Het is een verslaving en dat blijft betrokkene ontkennen (...) Het is een zorgelijke situatie vooral de terugval, dan gaat ze dood. Betrokkene is geestelijk verder gezond, het gaat echt om de verslaving en het gevaar. Er is sprake van een aan alcohol gerelateerd verlies van autonomie."
Uit de mededeling dat betrokkene "geestelijk verder gezond is" heeft de rechtbank wellicht afgeleid dat het met de overige stoornissen (de stemmingsstoornis/depressie) wel meeviel. Dit neemt niet weg dat ook in de verklaring van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige sprake is van een aan alcohol gerelateerd verlies van autonomie van betrokkene. Onduidelijk blijft daarom, waarop precies het oordeel van de rechtbank is gebaseerd.
3.5. Na verwijzing zal opnieuw en aan de hand van de actuele situatie33 moeten worden onderzocht of aan de vereisten voor de gevraagde machtiging tot voortgezet verblijf is voldaan. Daarbij kan tevens worden betrokken de in het verweerschrift in cassatie (blz. 2) aangevoerde stelling dat hier mogelijk sprake is van een `paraplumachtiging'34.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Rotterdam.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
(1) Waar in het proces-verbaal van de terechtzitting de verklaring van de "behandelend arts" wordt weergegeven, is kennelijk bedoeld: de sociaal psychiatrisch verpleegkundige [betrokkene 1].
(2) Bij het verweerschrift zijn stukken overgelegd met betrekking tot de procedure tot verlening van een voorlopige machtiging op 23 augustus 2004. Ik heb op die stukken geen acht geslagen omdat noch uit de thans bestreden beschikking noch uit het proces-verbaal of anderszins blijkt dat deze behoorden tot de stukken van het geding als bedoeld in art. 419 lid 2 Rv in verbinding met art. 429 lid 2 Rv.
(3) Nader over de verhouding arts/rechter: W.J.A.M. Dijkers, Doen en laten in de Bopz-machtigingsprocedure, diss. 2003, blz. 197-203.
(4) M. van den Berg e.a., Brancherapport GGZ-MZ 2000-2003, uitg. Trimbosinstituut, i.h.b. blz. 59. In het bijzonder voor de Boumankliniek is een visie ontwikkeld die ervan uitgaat dat verslaving een chronische psychiatrische ziekte is, die vaak leidt tot een (blijvend) verlies van autonomie op het gebied van emoties, denken en handelen: zie www.boumanhuis.nl en het aldaar gepubliceerde "Visiedocument: het is tijd voor een paradigmaverschuiving in de verslavingszorg". Overigens zijn het Delta psychiatrisch centrum en Bouman GGZ organisatorisch sinds kort weer gescheiden.
(5) I. van den Berg e.a., Verslaving en de Wet BOPZ, Rotterdamse richtlijn voor de beoordeling van verslaafden in verband met de Rechterlijke Machtiging, uitgave GGD Rotterdam e.o. december 2004.
(6) Blz. 27. De term `richtlijn' klinkt juristen in dit verband enigszins vreemd in de oren; in elk geval is de rechter hieraan niet gebonden. De Rotterdamse notitie is, blijkens de inleiding (blz. 6), bedoeld voor psychiaters als een "richtsnoer dat fungeert als standaard voor de opstelling van een geneeskundige verklaring".
(7) Comorbiditeit is het gelijktijdig vóórkomen van verschillende stoornissen bij één patiënt.
(8) J.C.J. Dute, noot onder EHRM 4 april 2000, BJ 2001, 1. Zie ook: J.C.J. Dute en A.H. Bakker, De betekenis van de Wet BOPZ voor de verslavingszorg, Tijdschrift voor Alcohol en Drugs 1997/1, blz. 32-39; R.H. Zuijderhoudt, noot onder Rb. Zutphen 19 maart 2003, BJ 2003, 57, reeds aangehaald.
(9) Zie nader: R.H. Zuijderhoudt, Stoornis en de Bopz (2004), hoofdstuk 1. Blijkens een brief van de Staatssecretaris van VWS d.d. 4 juli 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 325, nr. 6, blz. 6; zie ook 2004/05, 24 077 en 29 960, nr. 144, blz. 8: "verslaving kan niet zonder meer worden aangemerkt als psychiatrische stoornis") wordt subsidie verleend aan de Ned. Ver. voor Psychiatrie om een beslisschema dwangopname Bopz op te stellen voor eenduidige interpretatie van criteria voor dwangopname, mede over gevaar en verslaving.
(10) Zie laatstelijk: verslag algemeen overleg n.a.v. de evaluatie van de Wet Bopz d.d. 18 april 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 363 en 25 763, nr. 10. Zie over het begrip persoonsgerichte aanpak: P.G. Blanken, OvJ te Rotterdam, noot 2 bij Rb. Haarlem 13 mei 2003, BJ 2004, 1.
(11) Zie: conclusie A-G Ten Kate voor HR 23 november 1984, NJ 1985, 216.
(12) MvT, Kamerstukken II 1970/71, 11 270, nr. 3, blz. 10, r.k.
(13) Kamerstukken II 1979-1980, 11 270, nr. 12, blz. 12-14.
(14) Ibidem, blz. 14; zie ook 3e Nota van wijziging, 1980/81, 11 270, nr. 18, blz. 19-20.
(15) In aansluiting daarop staat op blz. 18: "Als voorbeeld van gevaarlijkheid voor de algemene veiligheid van personen of goederen, welke voortvloeit uit een geestelijke stoornis, kan worden genoemd het regelmatig chaufferen door een aan alcohol verslaafde in een zodanige roes, dat de fysiologische integriteit van de hersenen tijdelijk is aangetast."
(16) De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (art. 1 Wet Bopz) blijft in deze conclusie onbesproken.
(17) W. Vandereycken, Psychopathologie: van diagnostiek tot therapie, in: W. Vandereycken, C.A.L. Hoogduin en P.M.G. Emmelkamp, Handboek psychopathologie, deel 1, Basisbegrippen, uitg. Boon Stafleu Van Loghum 2000, blz. 9.
(18) Daarover: R.H. Zuijderhoudt, Stoornis en de Bopz (2004), hoofdstuk 2.
(19) De vakliteratuur is zeer omvangrijk. Ik volsta met vermelding van: G.M. Schippers en C.D. Kaplan, Stoornissen door gebruik van alcohol en andere psychoactieve stoffen, in: W. Vandereycken, C.A.L. Hoogduin en P.M.G. Emmelkamp, Handboek psychopathologie, deel 1, Basisbegrippen, uitg. Boon Stafleu Van Loghum 2000, blz. 97-125, met een uitvoerige literatuurlijst; zie ook; J. Verdurmen e.a., Bovenmatig drinken in Nederland (uitgave Trimbos-instituut 2003; te raadplegen via www.trimbos.nl).
(20) Kamerstukken II 1980/81, 11 270, nr. 17, blz. 25.
(21) Kamerstukken II 2004/05, 25 763 en 28 950, nr. 5, blz. 4.
(22) In lijn hiermee heeft de minister van VWS bij de behandeling van wetsvoorstel 27 289 gezegd: "In sommige gevallen kan verslaving gezien worden als een geestesstoornis. Dat wordt in feite steeds meer gemeengoed, al kan dat niet zonder meer automatisch het geval zijn" (Hand. II 7 december 2004, blz. 31-2079).
(23) Resolutie Alg. Vergad. Verenigde Naties d.d. 17 december 1991, nr. 46/119 (o.m. te raadplegen via www.ohchr.org).
(24) EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114, m.nt. EAA, rov. 37.
(25) Arrest Winterwerp, reeds aangehaald, rov. 39. Deze maatstaf is nadien uitgewerkt in EHRM 5 oktober 2000 (Varbanov/Bulgarije), BJ 2001, 36 m.nt. WD.
(26) EHRM 4 april 2000 (Witold Litwa/Polen), BJ 2001, 1 m.nt. J.C.J. Dute, reeds aangehaald.
(27) Zie bijv. A-G Meijers, conclusie voor HR 30 mei 1986, NJ 1986, 643; HR 23 december 1988, NJ 1989, 277; HR 11 mei 1990, NJ 1990, 541. In HR 21 juni 1996, NJ 1997, 342 m.nt. JdB, rov. 3.6, had de klacht wel betrekking op de stoornis, maar kwam de Hoge Raad niet toe aan een beslissing hierover.
(28) Van de rechtspraak nadien vermeld ik nog HR 7 april 2000, NJ 2000, 393, maar daar ging het slechts over een motiveringsklacht.
(29) Het syndroom van Korsakov is een chronisch amnestisch syndroom na langdurig alcoholmisbruik. Het syndroom van Korsakov kan worden voorafgegaan door het syndroom van Wernicke: een acute psycho-organische stoornis met bewustzijnsdaling, desoriëntatie en amnesie.
(30) Zie ook: Rb. Amsterdam 6 april 2005, BJ 2005, 19 m.nt. W. Dijkers, waar het overigens niet ging om alcohol, doch om cocaïne en heroïne. De rechtbank overwoog: "(...) kan genoemd middelengebruik van betrokkene niet als een geestesstoornis in de zin van de Wet Bopz worden aangemerkt. Voor dat laatste is vereist dat de verslaafde in overwegende mate onder invloed van een stoornis tot zijn gevaarvolle handelen komt, dat zijn denken, willen en doelgericht handelen ernstig worden belemmerd, kortom: dat de verslaafde niet de verslaving heeft, maar andersom".
(31) Zie bijv.: Ktr. Amersfoort, te kennen uit HR 13 december 1985, NJ 1986, 160; Rb. Arnhem 20 oktober 1995, BJ 161 (ook te kennen uit HR 23 februari 1996, NJ 1996, 618 m.nt. JdB); Rb. Dordrecht 4 februari 2003, BJ 2003, 28; Rb. Middelburg 4 december 2003, BJ 2004, 12 m.nt. R.H. Zuijderhoudt (cocaïne); zie voorts de noot van J. Pols onder Rb. Amsterdam 23 mei 2000, BJ 2000, 48.
(32) R.B.M. Keurentjes, Tekst en toelichting Wet Bopz editie 2005, (2004) blz. 38; losbl. Wet Bopz. Een artikelsgewijs commentaar, aant. 2.7 op art. 2 (W. Dijkers).
(33) HR 28 oktober 1994, NJ 1995, 125 m.nt. JdB; HR 2 maart 2001, NJ 2001, 278.
(34) De toelaatbaarheid van een paraplumachtiging na 1 januari 2004 is aan de orde in de aanhangige cassatieprocedure onder nr. R 05/065 HR.
R05/076HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 5 augustus 2005
Aanvulling bij conclusie inzake:
Officier van Justitie te Rotterdam
tegen
[verweerster]
Aan de vindplaatsen kan de volgende vermelding worden toegevoegd: F. Swennen, Kan alcoholisme een geestesziekte zijn die tot dwangopname leidt?, noot onder Hof van Cassatie 22 oktober 1998, Rechtskundig Weekblad 1998/99 blz. 1385 e.v., met een heldere uiteenzetting van de Belgische rechtspraak over dit onderwerp, mede in verband met de classificatie in de DSM-IV.
Uitspraak 23‑09‑2005
Inhoudsindicatie
23 september 2005 Eerste Kamer Rek.nr. R05/076HR RM/JMH Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM, gevestigd te Rotterdam, VERZOEKER tot cassatie, advocaat: mr. D. Stoutjesdijk t e g e n [Verweerster], wonende te [woonplaats], VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. G.E.M. Later. 1. Het geding in feitelijke instantie...
23 september 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/076HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft op 21 februari 2005 onder overlegging van een op 10 februari 2005 ondertekende geneeskundige verklaring een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van het verblijf van [verweerster] - verder te noemen: de betrokkene - in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door haar raadsvrouwe, en de behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige op 10 maart 2005 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum het verzoek afgewezen.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de officier van justitie beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Rotterdam.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in dit geding om het verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in art. 15 lid 1 Wet Bopz. Bij de mondelinge behandeling is namens betrokkene onder meer het verweer gevoerd dat weliswaar sprake is van een alcoholverslaving maar dat een verslaving geen stoornis in de zin van de Wet Bopz is. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en overwoog daartoe:
"Uit de geneeskundige verklaring van de arts en de mondelinge toelichting van de behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige voornoemd blijkt het volgende:
Bij betrokkene is sprake van een alcoholverslaving. Betrokkene is niet lijdende aan een stoornis van de geestvermogens.
Er is wel gevaar voor betrokkene zelf als gevolg van haar alcoholverslaving, maar nu er geen stoornis van de geestvermogens is wordt op grond van de BOPZ als volgt beslist."
3.2 Onderdeel 1 van het hiertegen gerichte middel houdt in dat de rechtbank heeft miskend dat een (ernstige) alcoholverslaving wel degelijk een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz kan opleveren, althans dat het oordeel van de rechtbank dat in dit geval geen sprake is van een stoornis van de geestvermogens, gelet op de geneeskundige verklaring en andere gedingstukken, onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd is. Onderdeel 2 voegt daaraan toe dat de rechtbank eveneens heeft miskend dat bij betrokkene ook los van de alcoholverslaving sprake is van een stoornis van de geestvermogens, nu uit de geneeskundige verklaring onmiskenbaar blijkt dat naast de alcoholverslaving tevens sprake is van (met name) overige (ongespecificeerde) stemmingsstoornissen.
3.3 Het middel stelt de vraag aan de orde of, en zo ja, onder welke voorwaarden een alcoholverslaving of afhankelijkheid van alcohol kan worden beschouwd als een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz.
3.3.1 Aan die vraag, voor de beantwoording waarvan de wetttekst geen aanknopingspunt biedt, zijn bij de parlementaire behandeling van de Wet Bopz beschouwingen gewijd. In de nadere memorie van antwoord (Kamerstukken II 1979-1980, 11 270, nr. 12, blz. 12-14) is het volgende opgemerkt:
"Onder geestvermogens moeten naar de bedoeling van het ontwerp worden verstaan de vermogens tot denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen. Deze vermogens worden bepaald en beïnvloed door biologische, psychische en sociale factoren.
(...)
De tekst van het ontwerp ziet (...) alleen op die situaties waarin de stoornis van het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen zo ingrijpend is, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar als het ware niet kan worden toegerekend. De stoornis moet de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheersen. Niet alle stoornissen in de geestvermogens zullen derhalve - ook niet als gevaar in de wettelijke zin bestaat - aanleiding mogen zijn tot een rechterlijke machtiging; niet het bestaan van de stoornis en van het gevaar zijn bepalend, doch het gevaar als gevolg van de stoornis. Het is duidelijk, dat door dit verband slechts ernstige stoornissen tot toepassing van het wetsontwerp aanleiding zullen kunnen geven."
(...)
"Van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van het ontwerp kan worden gesproken als de geestvermogens na een korte of langere periode van ontwikkeling tijdelijk of blijvend gestoord raken. Hier moge worden herhaald dat altijd biologische, psychische en sociale factoren - zij het in onderling wisselende mate - een rol bij het ontstaan en het voortduren van de stoornis kunnen spelen. Anders dan met name de leden van de P.S.P. en P.P.R. menen is het uitgangspunt van het ontwerp niet gelegen in het begrip ziekte, opgevat als in het individu gelegen stoornis, zoals hersenbeschadigingen, gezwellen of infecties. Het uitgangspunt is het begrip ziekelijke stoornis als een door een samenspel van genoemde drie factoren ontstane en voortbestaande, in een bepaalde periode geconstateerde, ernstige en als ziekelijk aan te merken stoornis. De stoornis behoeft niet het functioneren van de geestvermogens in ieder opzicht of op elk ogenblik te betreffen."
Voorts is met betrekking tot verslavingen in deze nadere memorie van antwoord vermeld (ibidem, blz. 14):
"Alhoewel verslavingen een sterke psychische lichamelijke afhankelijkheid van de gebruikte stof meebrengen, leidt niet elke verslaving tot een stoornis van de geestvermogens. Gedurende de periode waarin het gebruikte middel werkzaam is kan echter een zodanige aantasting van de fysiologische integriteit van de hersenen optreden, dat van een stoornis van de geestvermogens moet worden gesproken. Zo'n situatie doet zich voor bij gebruik van heroïne of andere hard drugs en bij ernstige vormen van alcoholmisbruik. Alsdan bestaat een ernstige belemmering van het denken, willen en doelgericht handelen.
Daarnaast kunnen ernstige en langdurige verslavingen een toestand doen ontstaan, waarin het voelen en doelgericht handelen met name ook buiten het terrein van de verslaving ernstig worden aangetast. Uit deze toestand zullen meeromvattende gedragsstoornissen voortvloeien, die niet beperkt blijven tot de periode waarin het middel werkzaam is."
3.3.2 Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat naar de bedoeling van de wetgever ingeval van ernstige alcoholverslaving of afhankelijkheid van alcohol sprake kan zijn van een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz, zodat de daarin voorziene maatregelen kunnen worden getroffen indien ook aan de overige daartoe gestelde vereisten is voldaan. Bij dit laatste is in het bijzonder van belang dat de stoornis de betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend (art. 2 lid 2 Wet Bopz). Een individuele beoordeling aan de hand van de geneeskundige verklaring is steeds vereist (nota naar aanleiding van het eindverslag, Kamerstukken II 1980-1981, 11 270, nr. 17, blz. 25):
"De rechter zal voor elk individueel geval opnieuw hebben vast te stellen of reeds van een zodanige stoornis sprake is dat de betrokkene in overwegende mate onder invloed van die stoornis tot zijn gevaarvolle handelen komt.
(...)
Dat de ter beschikking staande mogelijkheden tot intramurale hulpverlening door het ontwerp als het ware bij voorrang zouden worden toebedeeld aan de groep ernstig verslaafde patiënten, is dan ook niet juist. Op een zelfde wijze als voor andere categorieën patiënten en aan de hand van dezelfde criteria wordt slechts de mogelijkheid van een dwangopneming (en van daarmede gepaard gaande intramurale hulpverlening) geopend voor ernstig verslaafden. De totstandkoming van een rechterlijke machtiging is ook voor hen individueel bepaald."
3.3.3 Ook thans huldigt de regering het standpunt dat in bepaalde gevallen ernstige verslaving kan worden aangemerkt als een geestesstoornis in de zin van de Wet Bopz en dat, wanneer tevens sprake is van gevaar veroorzaakt door die geestesstoornis de Wet Bopz toepassing kan vinden (antwoord van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de evaluatie van de Wet Bopz, Kamerstukken II 2004-2005 25 763 en 28 950, nr. 5, blz. 4).
3.3.4 Uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal in 2.3 en 2.4 vermelde gegevens blijkt dat in de psychiatrie de opvatting wordt verdedigd dat verslaving een chronische psychiatrische ziekte is, terwijl tevens erop wordt gewezen dat bij verslaafden dikwijls sprake is van naast de verslaving bestaande of daardoor veroorzaakte andere psychische stoornissen. Deze inzichten rechtvaar-digen echter op zichzelf niet een ruimere toepassing van de in de Wet Bopz voorziene maatregelen dan de wetgever blijkens het vorenstaande voor ogen stond en de regering ook thans voor ogen staat. Daarbij is in aanmerking te nemen dat mede tegen de achtergrond van de uit art. 5 lid 1 EVRM voortvloeiende waarborgen tegen willekeurige vrijheidsbeneming vereist is dat - behoudens in noodsituaties - telkens door een persoonlijk voorafgaand onderzoek door een specialist wordt vastgesteld dat de stoornis en het daardoor veroorzaakte gevaar van zodanige aard en ernst zijn dat vrijheidsbeneming gerechtvaardigd is. In gevallen van alcoholverslaving of afhankelijkheid van alcohol en andere middelen waarvan het gebruik tot verslaving kan leiden, dient bij het vorenstaande nog in aanmerking te worden genomen dat het hier veelal gaat om verschijnselen van chronische aard, zodat een daarop gebaseerde vrijheidsbeneming naar haar aard eveneens van lange duur zou kunnen zijn. Daaraan doet niet af dat in de praktijk ook kan worden volstaan met een kortdurende vrijheidsbeneming teneinde aan een crisissituatie het hoofd te bieden.
3.3.5 Tegen de achtergrond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat alcoholverslaving, ook indien wordt aangenomen dat dit een psychiatrische ziekte is, niet tot toepassing van de Wet Bopz kan leiden, tenzij de verslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. Aangezien, zoals hiervoor vermeld, telkens per individueel geval op basis van een objectief medisch onderzoek moet worden beoordeeld of vrijheidsbeneming gerechtvaardigd is, kan niet in het algemeen worden gezegd dat de aanwezigheid van het syndroom van Korsakov is vereist voor het oordeel dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens, noch dat die diagnose op zichzelf daartoe voldoende is.
3.4.1 Indien het bestreden oordeel van de rechtbank aldus moet worden gelezen dat een alcoholverslaving nimmer een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz kan opleveren, geeft dat oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.4.2 Indien het oordeel van de rechtbank in die zin moet worden verstaan dat een (ernstige) alcoholverslaving wel een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz kan opleveren, maar dat in het onderhavige geval geen sprake is van daarmee gepaard gaande (andere) psychische stoornissen als hiervóór in 3.3.5 bedoeld, behoefde dat oordeel in het licht van de gedingstukken nadere motivering, die in de bestreden beschikking evenwel ontbreekt. In de overgelegde geneeskundige verklaring staat in rubriek 3 dat een stoornis van de geestvermogens aanwezig wordt geacht, terwijl in rubriek 3.c als diagnose is vermeld: "Alcoholgeïndiceerde geheugenstoornis; depressieve episoden; posttraumatische stress stoornis", welke verschijnselen in diezelfde rubriek als volgt zijn geclassificeerd: "(3) psycho-organische storingen door gebruik van middelen (incl. intoxicatie), (4) overige (incl. ongespecificeerde) organische hersensyndromen, (5) stoornissen door gebruik van middelen, (13) overige (incl. ongespecificeerde) stemmingsstoornissen", waarbij het laatste punt als de belangrijkste diagnose wordt aangemerkt. In rubriek 4.d (gevaar) is nog toegevoegd: "Patiënte haar stoornis is zo ernstig dat er langere tijd (1-2 jaar) nodig is om zelfs een begin van herstel mogelijk te maken". Voorts heeft de ter zitting gehoorde sociaal psychiatrisch verpleegkundige onder meer verklaard dat bij betrokkene sprake is "van een aan alcohol gerelateerd verlies van autonomie". In het licht van dit een en ander behoefde het van het oordeel van de geneeskundige en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige afwijkende oordeel van de rechtbank nadere motivering.
3.4.3 Onderdeel 1 van het middel is derhalve gegrond. Onderdeel 2 behoeft na het voorgaande geen behandeling meer.
4. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 10 maart 2005;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 23 september 2005.
Beroepschrift 10‑06‑2005
VERZOEKSCHRIFT
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Geeft eerbiedig te kennen:
De Officier van Justitie in het arrondissement Rotterdam, te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan het Koningin Julianaplein nr. 30, kantorengebouw ‘Babylon’, kantoren A, vijfde verdieping (Postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. D. Stoutjesdijk, die namens haar dit verzoekschrift ondertekent en indient,
De Officier van Justitie stelt hierbij beroep in cassatie in van de beschikking van de Rechtbank Rotterdam, vijfde kamer voor burgerlijke zaken, van 10 maart 2005, onder rekestnummer BO RK 05/254 gewezen tussen de Officier van Justitie als verzoekster en als betrokkene [betrokkene], wonende en verblijvende te [woonplaats], [adres], voor wie in vorige instantie optrad mr. C.H.J. Nicolaï, kantoorhoudende op de Lange Nieuwstraat 137 (3111 AG) te Schiedam.
De Officier van Justitie legt hierbij het procesdossier over, bestaande uit:
- 1.
verzoekschrift tot verlening machtiging tot voortgezet verblijf d.d. 21 februari 2005;
- 2.
geneeskundige verklaring d.d. 10 februari 2005;
- 3.
behandelingsplan met bericht over de stand van uitvoering daarvan d.d. 15 februari 2005;
- 4.
proces-verbaal van verhoor d.d. 10 maart 2005;
- 5.
beschikking Rechtbank Rotterdam d.d. 10 maart 2005.
Tegen de hiervoor vermelde beschikking moge de Officier van Justitie doen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, doordien de Rechtbank op de in de bestreden beschikking vermelde gronden heeft beslist en recht gedaan als in haar beschikking vermeld, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang te beschouwen, redenen:
1. Inleiding; feiten en procesverloop; oordeel Rechtbank
1.1
Inzet van het onderhavige cassatieberoep is of bij betrokkene, die lijdt aan een ernstige alcoholverslaving, (kort gezegd) alcoholgerelateerde stoornissen en overige (inclusief ongespecificeerde) stemmingsstoornissen, sprake is van een stoornis van de geestvermogens in de zin van art. 1 lid 1 sub d jo. 15 lid 2 sub a Wet Bopz. Het middel stelt (met name) de vraag aan de orde of en zo ja wanneer een alcoholverslaving kan worden aangemerkt als stoornis van de geestvermogens in voormelde zin.
1.2
De Officier van Justitie heeft bij verzoekschrift van 21 februari 2005 een machtiging verzocht tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
1.3
Blijkens de geneeskundige verklaring is sprake van een alcoholverslaving en heeft betrokkene een alcoholgeïndiceerde geheugenstoornis, depressieve episoden en een posttraumatische stressstoornis. In de verklaring staat, naast psycho-organische stoornissen door gebruik van middelen, overige (incl. ongespecificeerde) organische hersensyndromen en stoornissen door gebruik van middelen, als belangrijkste diagnose vermeld: overige (incl. ongespecificeerde) stemmingsstoornissen. Blijkens de geneeskundige verklaring heeft betrokkene een slechte lichamelijke toestand, is zij ondervoed, verwaarloost zij zichzelf in het kader van haar depressie en valt suïcide niet uit te sluiten. Hierdoor is sprake van gevaar voor overlijden door verwaarlozing of suïcide, of door onachtzaamheid met vuur in huis.
Zie:
- —
geneeskundige verklaring, achter 3a–c.
1.4
Ter gelegenheid van het verhoor heeft de behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige verklaard dat betrokkene in acht maanden drie keer erg ziek is geweest, een stok achter de deur nodig is omdat zij anders dood gaat, betrokkene verder geestelijk gezond is en gaat het om de verslaving en het gevaar, en sprake is van een aan alcohol gerelateerd verlies van autonomie.
Zie:
- —
proces-verbaal van verhoor d.d. 10 maart 2005, blz. 1.
1.5
De raadsvrouwe van betrokkene heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en zich op het standpunt gesteld dat (kort gezegd) geen sprake is van een stoornis van de geestvermogens.
Zie:
- —
proces-verbaal van verhoor d.d. 10 maart 2005, blz. 1–2.
1.6
De Rechtbank heeft bij beschikking van 10 maart 2005 het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelt dat uit de geneeskundige verklaring en de mondelinge toelichting van de behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige ter zitting blijkt dat bij betrokkene sprake is van een alcoholverslaving en dat betrokkene niet lijdt aan een stoornis van de geestvermogens. Waar geen sprake is van een stoornis van de geestvermogens dient de verzochte machtiging tot voortzetting verblijf volgens de Rechtbank te worden afgewezen.
2. Klachten en toelichting
Onderdeel 1
2.1
Het oordeel van de Rechtbank dat uit de geneeskundige verklaring en de mondelinge toelichting van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige blijkt dat bij betrokkene sprake is van een alcoholverslaving en dat betrokkene niet lijdende is aan een stoornis van de geestvermogens, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Een alcoholverslaving, althans een ernstige alcoholverslaving als waarvan bij betrokkene sprake is, kan immers wel degelijk worden aangemerkt als stoornis van de geestvermogens in de zin van art. 1 lid 1 sub d jo. art. 15 lid 2 sub a Wet Bopz. Althans is het oordeel van de Rechtbank, gelet op de inhoud van de geneeskundige verklaring, het behandelingsplan met het bericht over de stand van uitvoering daarvan en de mondelinge toelichting van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige, onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd. Uit voormelde stukken blijkt immers dat betrokkene lijdt aan een zodanig ernstige alcoholverslaving dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens in voormelde zin.
Onderdeel 2
2.2
De Rechtbank is met haar oordeel dat uit de geneeskundige verklaring en de mondelinge toelichting van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige blijkt dat bij betrokkene sprake is van een alcoholverslaving en dat betrokkene niet lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, althans heeft haar oordeel onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd, nu uit de geneeskundige verklaring onmiskenbaar blijkt dat naast de alcoholverslaving bij betrokkene tevens sprake is van (met name) overige (incl. ongespecificeerde) stemmingsstoornissen. Aldus is bij betrokkene ook los van de alcoholverslaving sprake van een stoornis van de geestvermogens in de zin van art. 1 lid 1 sub d jo. art. 15 lid 2 sub a Wet Bopz.
Toelichting
2.3
Vooropgesteld zij dat van een stoornis van de geestvermogens in de zin van art. 1 lid 1 sub d Wet Bopz (onder meer) sprake is indien de vermogens tot denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen ziekelijk zijn gestoord. Hierbij moet de stoornis het gevaarvolle handelen of nalaten van betrokkene doen veroorzaken. De stoornis moet zo ernstig zijn dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend. De stoornis moet de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheersen.
Zie hiervoor van de parlementaire geschiedenis:
- —
Nadere Memorie van Antwoord, TK 1979–1980, 11 270, nr.12, blz. 12, 13 en 16
Zie omtrent het begrip stoornis van de geestvermogens voorts onder meer:
- —
R.B.M. Keurentjes, Wet Bopz, tekst en toelichting, 2005, art. 1, aant. 4 en art. 2, aant. 27-30;
- —
R.B.M. Keurentjes, De Wet Bopz, 2003, blz. 7–11;
- —
Losbl. De Wet Bopz, Artikelsgewijs commentaar (Dijkers), art. 2, aant. 2.1–2.7;
- —
R.H. Zuijderhoudt, Stoornis en de Bopz, 2004, blz. 15–23.
2.4
Met betrekking tot verslavingen wordt in de parlementaire geschiedenis opgemerkt dat niet elke verslaving tot een stoornis van de geestvermogens leidt, maar dat gedurende de periode waarin het gebruikte middel werkzaam is een zodanige aantasting van de fysiologische integriteit van de hersenen kan optreden dat van een stoornis van de geestvermogens moet worden gesproken. Een dergelijke situatie doet zich onder meer voor bij ernstige vormen van alcoholmisbruik waarbij een ernstige belemmering bestaat van het denken, willen en doelgericht handelen. Daarnaast kunnen ernstige en langdurige verslavingen een toestand doen ontstaan waarin het voelen en doelgericht handelen met name ook buiten het terrein van de verslaving ernstig worden aangetast, waaruit meer omvattende gedragstoornissen zullen voortvloeien die niet beperkt blijft tot de periode waarin het middel werkzaam is.
Zie:
- —
Nadere Memorie van Antwoord, blz. 14.
2.5
In de Nota naar aanleiding van het Eindverslag wordt opgemerkt dat in de nadere memorie van antwoord is uiteengezet dat bij ernstige verslavingen weliswaar veelal sprake zal zijn van gevaar voor de betrokkene zelf (verwaarlozen, infectie, e.d.), doch dat het gevaar veroorzakende handelen (het zich toedienen van het middel) van de verslaafde niet steeds kan worden gezien als een gevolg van een stoornis van de geestvermogens. Volgens de Nota is de gedachte dat een dwangopneming wordt mogelijk gemaakt voor alle ernstige verslavingen echter onjuist en zal de rechter voor elk individueel geval opnieuw hebben vast te stellen of van een zodanige stoornis sprake is dat de betrokkene in overwegende mate onder invloed van die stoornis tot zijn gevaarvolle handelen komt.
Zie:
- —
Nota naar aanleiding van het Eindverslag, TK 1980–1981, 11 270, nr. 17, blz. 25.
2.6
Blijkens de parlementaire geschiedenis dient derhalve niet iedere verslaving reeds te worden aangemerkt als een stoornis van de geestvermogens, maar moet sprake zijn van een ernstige verslaving die het denken, willen en doelgericht handelen van betrokkene ernstig belemmert en het gevaarvolle handelen van betrokkene overwegend beheerst. Hiernaast kan een verslaving leiden tot een (zelfstandige) stoornis van de geestvermogens die niet beperkt is tot de periode waarin het middel werkzaam is.
Zie hieromtrent onder meer:
- —
Losbl. De Wet Bopz, Artikelsgewijs commentaar (Dijkers), art. 2, aant. 2.7;
- —
J.C.J. Dute in zijn noot onder EHRM 4 april 2000, BJ 2001, 1, achter 8–11;
- —
R.H. Zuijderhoudt, Stoornis en de Bopz, 2004, blz. 57–62 en 64–66.
2.7
Uw Raad heeft zich over de vraag of en zo ja wanneer een alcoholverslaving op zichzelf als een stoornis van de geestvermogens kan worden aangemerkt nog niet uitdrukkelijk uitgelaten. Zo heeft Uw Raad bij beschikking van 21 juni 1996 het tegen het oordeel van de Rechtbank dat sprake was van een stoornis van de geestvermogens gerichte cassatiemiddel verworpen op grond van het oordeel dat de Rechtbank ook andere dan aan alcoholgebruik te wijten stoornissen van verzoekers geestvermogens, die een gevaar doen veroorzaken, heeft vermeld.
Zie:
- —
HR 21 juni 1996, NJ 1997, 342 (JWB), rov. 3.6.
Voorts heeft Uw Raad bij beschikking van 25 april 1997 gesanctioneerd het oordeel van de Rechtbank dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens in een geval waarin bij betrokkene, die ernstig was verslaafd aan alcohol, sprake was van een persoonlijkheidsstoornis n.a.o. en een psycho-organisch syndroom, te weten een beginstadium van de ziekte van Korsakoff.
Zie:
- —
HR 25 april 1997, rekestnr. 9877, BJ 1997, 248, in samenhang met de conclusie van A-G mr. D. Asser, achter 2.14 – 2.15.
Uit genoemde uitspraken volgt als zodanig echter niet dat een (ernstige) alcoholverslaving op zichzelf kan worden aangemerkt als een geestesstoornis.
Zie voor het onderscheid tussen alcoholmisbruik (abusus), alcoholverslaving (afhankelijkheid) en het Korsakoff syndroom bijvoorbeeld:
- —
R.H. Zuijderhoudt in zijn noot onder Rb Zutphen 19 maart 2003, BJ 2003, 57, achter 3.
2.8
De lagere rechtspraak laat een wisselend beeld zien. De Rechtbank Dordrecht heeft bij beschikking van 4 februari 2003, BJ 2003, 28, geoordeeld dat bij een stoornis door middelengebruik gecombineerd met een nog niet gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis sprake is van een stoornis van de geestvermogens. De Rechtbank Arnhem heeft bij beschikking van 20 oktober 1991, BJ 1991, 161 geoordeeld dat een alcoholverslaving (die leidde tot onbetrouwbaar eetgedrag en onbetrouwbare insulinetoediening met als gevolg levensbedreigende aanvallen) wel kan worden aangemerkt als een stoornis van de geestvermogens. De Rechtbank Zutphen heeft bij beschikking van 19 maart 2003, BJ 2003, 57, veel strikter geoordeeld dat een alcoholverslaving op zich niet voldoende is voor het aannemen van een geestesstoornis, maar dat vereist is dat sprake is van het syndroom van Korsakoff.
Laatstgenoemd oordeel heeft het onwenselijke effect dat moet worden afgewacht tot betrokkene zodanig is afgegleden dat het syndroom van Korsakoff — met alle onomkeerbare gevolgen — een feit is, zie:
- —
R.H. Zuijderhoudt, Stoornis en de Bopz, 2004, blz. 65–66.
2.9
Gegeven het voorgaande gaat de Rechtbank met haar oordeel dat bij betrokkene sprake is van een alcoholverslaving en dat betrokkene niet lijdende is aan een stoornis van de geestvermogens uit van een onjuiste rechtsopvatting. Een ernstige alcoholverslaving dient als zodanig immers wel degelijk te worden aangemerkt als een stoornis van de geestvermogens in de zin van art. 1 lid 1 sub d jo. art. 15 lid 2 sub a Wet Bopz.
2.10
Uit de geneeskundige verklaring, het behandelingsplan met het bericht over de stand van uitvoering daarvan en de toelichting van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige blijkt duidelijk dat bij betrokkene sprake is van een ernstige alcoholverslaving met levensbedreigende gevolgen. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat sprake is van een alcoholgeindiceerde geheugenstoornis, depressieve episoden en een posttraumatische stressstoornis. Deze diagnose moet volgens de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld worden geclassificeerd als
- (i)
psycho-organische storingen door gebruik van middelen (incl. intoxicatie),
- (ii)
overige (incl. ongespecificeerde) organische hersensyndromen,
- (iii)
stoornissen door gebruik van middelen en
- (iv)
overige (incl. ongespecificeerde) stemmingsstoornissen.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt voorts dat de stoornis van de geestvermogens het gevaar oplevert dat betrokkene zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen, zij maatschappelijk ten onder zal gaan, zij zichzelf ernstig zal verwaarlozen, en gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Zie:
- —
geneeskundige verklaring, achter 3 en 4.
Uit het bericht omtrent de uitvoering van het behandelingsplan blijkt eveneens dat sprake is van een ernstige alcoholverslaving met ais gevolg gevaar voor ernstige verwaarlozing en suïcide.
Zie bijvoorbeeld:
- —
de melding van 17 januari 2005 op blz. 9 van het bericht.
De sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft ter gelegenheid van het verhoor verklaard dat betrokkene in acht maanden tijd drie keer erg ziek is geweest en dat een stok achter de deur nodig is omdat zij anders dood gaat.
Zie:
- —
proces-verbaal van verhoor d.d. 10 maart 2005, blz. 1.
2.11
Gelet hierop is het oordeel van de Rechtbank dat sprake is van een alcoholverslaving en dat betrokkene niet lijdt aan een stoornis van de geestvermogens althans onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd. Uit het voorgaande blijkt immers duidelijk dat sprake is van een ernstige alcoholverslaving die het denken, willen en doelgericht handelen van betrokkene ernstig belemmert en haar gevaarvolle handelen overwegend beheerst, zodat wel degelijk sprake is van een stoornis van de geestvermogens.
2.12
De Rechtbank heeft voorts miskend dat naast blijkens de geneeskundige verklaring naast de alcoholverslaving tevens sprake is van overige (incl. ongespecificeerde) stemmingsstoornissen, welke door de psychiater die de verklaring heeft opgesteld ook worden aangemerkt als de belangrijkste diagnose. Blijkens de geneeskundige verklaring veroorzaken derhalve met name deze stoornissen het geconstateerde gevaar (zie: de geneeskundige verklaring, achter 3 a–c). Gelet hierop is ook los van de alcoholverslaving sprake van een stoornis van de geestvermogens in de zin van art. 1 lid 1 sub d jo. art. 15 lid 2 sub a Wet Bopz. Ook om deze reden is de Rechtbank uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, althans heeft de Rechtbank haar oordeel gelet op de inhoud van de geneeskundige verklaring, achter 3a–c, onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd. De omstandigheid dat de sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft verklaard dat betrokkene geestelijk verder gezond is, maakt dit, gelet op de duidelijke inhoud van de geneeskundige verklaring, niet anders.
2.13
Gegeven het vorenstaande kan het oordeel van de Rechtbank geen stand houden.
Verzoek in cassatie
Op vorenstaande gronden verzoekt de Officier van Justitie Uw Raad de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 10 maart 2005 te vernietigen met zodanige verdere beslissing als Uw Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
[plaats], 10 juni 2005
Advocaat