NJ 1996, 618
BOPZ / machtiging tot voortgezet verblijf / ontvankelijkheid OvJ na afloop voorlopige machtiging / duur machtiging / duur behandeling i.v.m. eis ‘op korte termijn’ (5 lid 4 EVRM); motivering / verdiscontering in duur machtiging van tijd waarmee rechter de hem gestelde termijn overschrijdt
HR 23-02-1996, ECLI:NL:PHR:1996:AD2497, m.nt. J. de Boer
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23 februari 1996
- Magistraten
Snijders, Mijnssen, Korthals Altes, Heemskerk, Nieuwenhuis, Asser
- Zaaknummer
8787
- Noot
J. de Boer
- LJN
AD2497
- JCDI
JCDI:ADS63695:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1996:AD2497, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑02‑1996
ECLI:NL:PHR:1996:AD2497, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑02‑1996
- Wetingang
Essentie
Wet BOPZ. Machtiging tot voortgezet verblijf. Ontvankelijkheid Officier van Justitie na afloop voorlopige machtiging. Duur van de machtiging. Duur behandeling i.v.m. eis ‘op korte termijn’ in art. 5 lid 4 EVRM; motivering. Verdiscontering in duur machtiging van tijd waarmee rechter de hem gestelde termijn van art. 17 lid 2 overschrijdt.
Samenvatting
Zoals is geoordeeld in HR 19 jan. 1996, NJ 1996, 604 kan de officier ook na het verstrijken van de geldigheidsduur van een voorlopige machtiging een machtiging vorderen zoals bedoeld in art. 15, met dien verstande dat in zodanig geval het door de wettelijke termijnen beschermde ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.