NJ 1996, 604
BOPZ / machtiging tot voortgezet verblijf / duur daaraan voorafgaande voorlopige machtiging gegeven na (voortgezette) inbewaringstelling / ontvankelijkheid vordering na afloop voorlopige machtiging
HR 19-01-1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1969, m.nt. J. de Boer
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19 januari 1996
- Magistraten
Martens, Roelvink, Mijnssen, Nieuwenhuis, Swens-Donner, Asser
- Zaaknummer
8761
- Noot
J. de Boer
- LJN
ZC1969
- JCDI
JCDI:ADS63677:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1996:ZC1969, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑01‑1996
- Wetingang
Essentie
Wet BOPZ. Machtiging tot voortgezet verblijf. Duur van de daaraan voorafgaande voorlopige machtiging gegeven na (voortgezette) inbewaringstelling. Ontvankelijkheid vordering na afloop voorlopige machtiging.
Samenvatting
Hoge Raad komt niet terug op zijn beslissing van 24 juli 1995, NJ 1996, 606, dat in het geval van een voorlopige machtiging aansluitend op een (rechterlijke machtiging tot voortzetting van een) inbewaringstelling, de in art. 10 lid 4 bepaalde termijn van ‘ten hoogste zes maanden na de dag waarop de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen’, moet worden gerekend vanaf de dag van inbewaringstelling. Ingevolge art. 15 lid 3, zoals door de Hoge ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.