HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2007/230 m.nt. J. Legemaate, BJ 2005/35 m.nt. W. Dijkers. Het middel verwijst tevens naar HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:461, JVggz 2017/16 m.nt. W.J.A.M. Dijkers.
HR, 13-10-2017, nr. 17/02990
ECLI:NL:HR:2017:2630
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-10-2017
- Zaaknummer
17/02990
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2630, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑10‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1053, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1053, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑08‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2630, Gevolgd
- Vindplaatsen
JGz 2017/12 met annotatie van Mr. dr. W.J.A.M. Dijkers
GZR-Updates.nl 2017-0362
JGz 2017/12 met annotatie van Mr. dr. W.J.A.M. Dijkers
Uitspraak 13‑10‑2017
Inhoudsindicatie
BOPZ. Voorlopige machtiging, art. 2 Wet Bopz. Alcoholgebruik; stoornis van de geestvermogens? HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2007/230; HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:461.
Partij(en)
13 oktober 2017
Eerste Kamer
17/02990
TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene] ,wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET OOST-BRABANT,zetelende te 's-Hertogenbosch,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/01/318574/FA RK 17-1161 van de rechtbank Oost-Brabant van 22 maart 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Oost-Brabant.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven.
(ii) Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd van de geneesheer-directeur die betrokkene daartoe heeft laten onderzoeken door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [de psychiater 1] . In die verklaring is in antwoord op de vraag: “Tot welke diagnose bent u gekomen op basis van uw onderzoek?” vermeld: “Stoornis in het gebruik van alcohol, ernstig; Vermoedens van persoonlijkheidsproblematiek”. Voorts was bij het verzoekschrift een behandelplan overgelegd.
(iii) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld en heeft toen onder meer betrokkene en zijn advocaat gehoord, alsmede de behandelend psychiater [de psychiater 2] . De advocaat van betrokkene heeft aangevoerd dat alleen alcoholafhankelijkheid niet voldoende is voor een rechterlijke machtiging.
3.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is voldoende vast komen te staan:
- dat betrokkene is gestoord in zijn geestvermogens en dat die stoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken. Betrokkene is gediagnosticeerd met stoornissen door het gebruik van middelen en mogelijk persoonlijkheidsstoornissen. (…)”
3.3.1
Het middel klaagt, onder verwijzing naar HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2007/230, dat het oordeel van de rechtbank blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip ‘stoornis van de geestvermogens’ als bedoeld in art. 2 Wet Bopz, althans dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is. Het middel voert aan dat weliswaar sprake is van een alcoholverslaving, maar dat niet blijkt dat sprake is van een verslaving die gepaard gaat met een (andere) psychische stoornis.
3.3.2
In de hiervoor in 3.3.1 genoemde beschikking heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat verslaving aan middelen als alcohol en drugs niet tot toepassing van de Wet Bopz kan leiden, tenzij de verslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. (Zie voorts onder meer HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:461)
3.3.3
De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op “de stukken en de behandeling ter zitting”.
De geneeskundige verklaring houdt – naast de hiervoor in 3.1 onder (ii) vermelde diagnose – onder meer in dat sprake is van afhankelijkheid van alcohol, alcoholintoxicaties en extreem alcoholgebruik (zie de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal onder 2.6). Het behandelplan maakt melding van alcoholexcessen en alcoholintoxicaties (zie de zojuist genoemde conclusie onder 2.7).
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling heeft de psychiater aldaar aanvankelijk verklaard: “Het kan ook met een voorwaardelijke machtiging” en vervolgens: “Bij nader inzien is toch een voorlopige machtiging nodig. Indien het goed blijft gaan met betrokkene, kunnen we hem ontslag onder voorwaarden verlenen (…).”
De rechtbank heeft met haar oordeel dat voldoende vaststaat dat betrokkene “ is gediagnosticeerd met stoornissen door het gebruik van middelen en mogelijk persoonlijkheidsstoornissen” de hiervoor in 3.3.2 bedoelde maatstaf miskend dan wel een onbegrijpelijk oordeel gegeven. De stukken houden immers niet meer in dan dat bij betrokkene sprake is van een alcoholverslaving en van “Vermoedens van persoonlijkheidsproblematiek”, terwijl ook de verklaring van de psychiater ter zitting geen aanknopingspunt biedt voor het oordeel dat de alcoholafhankelijkheid een dermate ernstige stoornis is dat zij de gevaarvolle daden van betrokkene overwegend beheerst als bedoeld in de hiervoor in 3.3.2 vermelde rechtspraak. Het middel is dus gegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 maart 2017;
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 13 oktober 2017.
Conclusie 11‑08‑2017
Inhoudsindicatie
BOPZ. Voorlopige machtiging, art. 2 Wet Bopz. Alcoholgebruik; stoornis van de geestvermogens? HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2007/230; HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:461.
Partij(en)
Zaaknr: 17/02990
Mr. F.F. Langemeijer
Zitting: 11 augustus 2017
Conclusie inzake:
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Oost-Brabant
In deze Wet Bopz-zaak is de vraag of de rechtbank op deugdelijke gronden een stoornis van de geestvermogens in de zin van deze wet heeft aangenomen; betrokkene heeft een alcoholverslaving.
1. Feiten en procesverloop
1.1
De officier van justitie heeft bij verzoekschrift, op 6 maart 2017 ingekomen ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om verzoeker tot cassatie (geboren in 1967, hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven. Ten tijde van de indiening van het verzoek was betrokkene vrijwillig opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis van Novadic Kentron, locatie Vught; zie art. 2, lid 1 en lid 4, Wet Bopz. Bij het verzoekschrift was onder meer een verklaring d.d. 28 februari 2017 gevoegd van de geneesheer-directeur, die betrokkene daartoe heeft laten onderzoeken door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [de psychiater 1].
1.2
Op 22 maart 2017 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld. Zij heeft gehoord: betrokkene en zijn advocaat, de behandelend psychiater [de psychiater 2] en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige [A].
1.3
Bij beschikking van dezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte voorlopige machtiging verleend voor het tijdvak tot en met 22 september 2017. De rechtbank was van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting voldoende is komen vast te staan dat betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens en dat die stoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken:
“Betrokkene is gediagnosticeerd met stoornissen door het gebruik van middelen en mogelijk persoonlijkheidsstoornissen. Er bestaat gevaar dat betrokkene zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen.”
1.4
Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel klaagt onder 1.1, 1.2 en 1.5, onder verwijzing naar de beschikking van de Hoge Raad van 23 september 20051., dat de beslissing van de rechtbank blijk geeft van een onjuiste opvatting van het begrip ‘stoornis van de geestvermogens’ in art. 2 Wet Bopz. Op grond van de – hiervoor geciteerde − overweging in de bestreden beschikking dat betrokkene is gediagnosticeerd met stoornissen door het gebruik van middelen en mogelijk persoonlijkheidsstoornissen, kan volgens het cassatiemiddel niet worden vastgesteld dat werkelijk sprake is van persoonlijkheidsstoornissen. Evenmin heeft de rechtbank vastgesteld dat sprake is van een alcoholverslaving die gepaard gaat met geestesstoornissen van een zodanige ernst dat het veroorzaakte gevaar betrokkene niet kan worden toegerekend. Ter toelichting wordt vermeld dat uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en uit de geneeskundige verklaring evenmin valt op te maken dat hier sprake is van een verslaving die gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen. Subsidiair klaagt het middel onder 1.3 en 1.4 dat het oordeel van de rechtbank onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, mede in het licht van hetgeen de sociaal psychiatrisch verpleegkundige en de behandelend psychiater ter zitting hebben verklaard.
2.2
Art. 2 Wet Bopz vereist voor het verlenen van een voorlopige machtiging een, op grond van objectief psychiatrisch onderzoek, door de rechter vastgestelde ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de patiënt die de betrokkene gevaar doet veroorzaken. In de wetsgeschiedenis van de Wet Bopz2.is sprake van stoornissen van een zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend wordt beïnvloed dat betrokkene het veroorzaakte gevaar als het ware niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. In de zo-even aangehaalde beschikking van 23 september 2005 heeft de Hoge Raad een maatstaf gegeven voor de beoordeling of een verslaving aan middelen zoals drugs of alcohol een grond voor vrijheidsbeneming oplevert: een alcoholverslaving (medici spreken van alcoholmisbruik en alcoholafhankelijkheid) kan niet tot toepassing van de Wet Bopz leiden, tenzij deze gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend wordt beïnvloed dat betrokkene het veroorzaakte gevaar als het ware niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. Uit het tussen haakjes plaatsen van het woord “(andere)” kan worden opgemaakt dat comorbiditeit (samenloop van alcoholafhankelijkheid met een andere geestesziekte) niet noodzakelijk is indien de verslaving de hiervoor beschreven graad van ernst heeft bereikt.3.Sinds 2005 heeft de Hoge Raad zich in een reeks beschikkingen uitgesproken over toepassing van deze maatstaf.4.
2.3
Door ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg is de vroegere scheiding tussen de verslavingszorg (maatschappelijk werk) en de gezondheidszorg (in de eerste lijn de huisarts, in de tweede lijn de psychiater als medisch specialist) vervaagd. De hulpverlening aan verslaafden is voor een belangrijk deel in de sfeer van de geestelijke gezondheidszorg gekomen5.. In het thans bij de Eerste Kamer in behandeling zijnde voorstel voor een Wet verplichte ggz wordt de term ‘psychische stoornis’ gebruikt6.; (artikel 1 van) het wetsvoorstel bevat echter geen wettelijke omschrijving van dit begrip. In de toelichting op het aanvankelijke wetsvoorstel heeft de regering met de term ‘psychische stoornis’ aansluiting gezocht bij de classificaties van de DSM (toen nog: DSM IV), een gezaghebbende handleiding voor psychiaters. Deze classificaties omvatten ook de alcoholverslaving. Volgens de memorie van toelichting moet de stoornis dermate ernstige vormen aannemen dat zij betrokkene zodanig in zijn greep heeft dat ernstige schade voor hemzelf of voor zijn omgeving ontstaat of dreigt te ontstaan. In de memorie van toelichting werd gewezen op een ontwikkeling van het begrip ‘stoornis’ in de tijd:
“Aangezien tegenwoordig verslaving als een ziekte wordt opgevat en ook meer geneeskundige verklaringen voor persoonlijkheidsstoornissen worden uitgeschreven, is het oorspronkelijke onderscheid dat de wetgever aanbracht tussen echte psychiatrische ziektebeelden zoals psychotische aandoeningen en andere stoornissen vervaagd. Dit hangt ook samen met het ruimere arsenaal aan interventies op het terrein van de zorg die op grond van het wetsvoorstel mogelijk zijn.”7.
2.4
Deze ontwikkeling maakt het voor een rapporterende psychiater en ook voor de rechter lastig, de ‘vertaalslag’ te maken van de psychiatrische kwalificatie naar de (beperkter) juridische kwalificatie ‘stoornis van de geestvermogens’ in de Wet Bopz. In de hier bestreden beschikking heeft de rechtbank niet met zoveel woorden vastgesteld dat de alcoholverslaving van betrokkene gepaard gaat met psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend wordt beïnvloed dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst8.. De rechtbank verwijst slechts in algemene bewoordingen naar ‘de stukken’ van het geding.
2.5
Een in algemene bewoordingen gestelde motivering, welke naar de gedingstukken en het verhandelde ter zitting verwijst, voldoet slechts aan de wettelijke motiveringseisen indien uit de inhoud van deze stukken zonder nadere redengeving begrijpelijk is wat de rechtbank voor ogen heeft gestaan en waarop zij haar beslissing heeft gegrond. Waar het op aankomt, is of de uit de stukken, waaronder het proces-verbaal, naar voren komende feiten voldoende sprekend zijn om te rechtvaardigen dat in de beschikking met een summiere motivering wordt volstaan9..
2.6
In de geneeskundige verklaring was in rubriek 4.d. als diagnose vermeld: “stoornis in het gebruik van alcohol, ernstig”. In rubriek 4.a (symptomen, gedragingen en feiten) van de geneeskundige verklaring valt te lezen:
“1. Tijdens het psychiatrisch onderzoek maakt betrokkene een wat afgevlakte indruk; hij minimaliseert de ernst van zijn afhankelijkheid van alcohol en is ervan overtuigd dat hij in de toekomst geen terugval meer zal hebben. Dit wijst op een verstoord oordeelsvermogen gezien betrokkene in de afgelopen weken regelmatig levensgevaarlijke alcoholintoxicaties heeft opgelopen.
2. Uit informatie van behandelend psychiater komt naar voren dat betrokkene een groot risico loopt op overlijden door de gevolgen van alcoholintoxicatie. Ook is er sprake van maatschappelijke teloorgang waarbij de eigen werknemers van betrokkene hem in de gaten moeten houden om een terugval te voorkomen. Daarnaast is er sprake van eenzaamheidsproblematiek en een onverwerkte echtscheiding.”
In rubriek 4.b heeft de rapporterende psychiater vermeld dat sinds november 2016 veelvuldig opnames in het ziekenhuis en ambulancebezoeken bij betrokkene thuis hebben plaatsgevonden. Het door de geestesstoornis veroorzaakte gevaar heeft hij in rubriek 5.a omschreven als: ernstige gezondheidsrisico’s met mogelijk overlijden tot gevolg. Als gevaarscategorie is aangekruist: “Gevaar dat betrokkene zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen.” Ter toelichting hierop heeft de psychiater vermeld dat betrokkene in levensgevaarlijke situaties terecht komt vanwege zijn binge-drinking-patroon van extreem alcoholgebruik.
2.7
Het behandelingsplan maakt onder ‘probleemomschrijving’ melding van alcoholexcessen sinds het ontslag van betrokkene uit de PAAZ-afdeling per 30 november 2016, waaronder: dat hij op 7 december 2016 na excessief alcoholgebruik door de ambulance is meegenomen, dat hij op 23 januari 2017 laveloos is gevonden in zijn auto en dat hij op 17 februari 2017 in zijn bedrijf laveloos door het personeel is aangetroffen. Volgens het behandelingsplan is betrokkene de afgelopen twee jaar zes maal in het ziekenhuis beland in een comateuze toestand met een alcoholintoxicatie.
2.8
De enkele verwijzing naar de gedingstukken verklaart niet of, en zo ja, op grond waarvan, de rechtbank in dit geval heeft aangenomen dat sprake is van een stoornis van een zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen van betrokkene daardoor zo ingrijpend wordt beïnvloed dat betrokkene het veroorzaakte gevaar als het ware niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. Ik licht dit hieronder nader toe.
2.9
Het middel voert terecht aan dat de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis niet vaststaat. De rechtbank spreekt, in navolging van de geneeskundige verklaring, van mogelijke persoonlijkheidsstoornissen10..
2.10
De vaststelling dat bij betrokkene sprake is van een alcoholverslaving wordt als zodanig niet bestreden in cassatie. Over de mogelijkheden voor betrokkene om desondanks zelf de controle over zijn gedragingen te behouden zijn de meningen verdeeld. De geneeskundige verklaring stelt (in rubriek 4.a) dat betrokkene de ernst van zijn afhankelijkheid van alcohol minimaliseert en ervan overtuigd is dat hij geen terugval meer zal hebben. De rapporterende psychiater oordeelt hierover: “Dit wijst op een verstoord oordeelsvermogen [aan]gezien betrokkene in de afgelopen weken regelmatig levensgevaarlijke alcoholtoxicaties heeft opgelopen”. Ter zitting heeft dit tot discussie geleid, waarbij betrokkene aangaf dat hij al een tijdje geen alcohol meer heeft gebruikt en dat hij geen terugval meer verwacht. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige en de behandelend psychiater spraken over een ‘stok achter de deur’ en een voorwaardelijke machtiging (p.-v. blz. 1). Na discussie achtte de behandelend psychiater bij nader inzien toch een (onvoorwaardelijke) voorlopige machtiging nodig; indien het goed gaat, zou een voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis kunnen volgen. Dit duidt erop dat betrokkene ondanks zijn verslaving door hen toch in staat werd geacht, de regie over zijn gedragingen te behouden, al dan niet met een ‘stok achter de deur’.
2.10
Mijns inziens – tegen de achtergrond van de aangehaalde rechtspraak − geeft het bestreden oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting van het begrip ‘stoornis van de geestvermogens’ en het vereiste oorzakelijk verband met het te duchten gevaar, hetzij heeft de rechtbank de vaststelling van een stoornis van de geestvermogens ontoereikend gemotiveerd. Uit de enkele verwijzing naar de stukken van het geding blijkt niet dat de enige stoornis die de rechtbank vaststelt (de alcoholafhankelijkheid) de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. Zonder nadere redengeving is niet begrijpelijk wat de rechtbank voor ogen heeft gestaan en waarop zij haar beslissing heeft gegrond. De uit de stukken, waaronder het proces-verbaal, naar voren komende feiten zijn onvoldoende sprekend om te rechtvaardigen dat in de beschikking met een summiere motivering wordt volstaan.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Oost-Brabant.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
plv
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑08‑2017
Zie voor vindplaatsen: par. 2.6 en 2.7 van de conclusie voor HR 23 september 2005, reeds aangehaald.
Zie ook de noten van Dijkers onder HR 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3321, BJ 2007/44, HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2937, JVggz 2014/37, en HR 17 maart 2017, reeds aangehaald, JVggz 2017/16; SDU-Commentaar Bopz, art. 2, par. 2.4.8 (2013).
Zie, naast de reeds genoemde uitspraken, HR 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3320, BJ 2007/43, HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2937, NJ 2014/439, JVggz 2014/37 m.nt. W.J.A.M. Dijkers. Zie ook R. Keurentjes, Alcoholverslaving en de Wet Bopz. De juridische (on)mogelijkheden tot behandelen van verslaafde patiënten, Trema 2013/5, blz. 173-177, W.J.A.M. Dijkers, SDU-Commentaar Bopz, art. 2, par. 2.4.8 (2013).
Zie over deze ontwikkeling onder meer: Multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol. Samenvatting (Trimbos instituut 2009, te raadplegen via trimbos.nl), blz. 9. Zie verder: Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak Stoornissen in het gebruik van alcohol, Huisarts & Wetenschap 2010/4; C.P. Engelhart, G. Touquet, A. Tansens en J. de Fruyt, Psychotische stoornis door alcohol: een systematisch literatuuroverzicht, Tijdschrift voor Psychiatrie 2015, blz. 192 – 200; A.A. van Oosteren en A. Roomer, Alcoholafhankelijkheid bij ongemotiveerde patiënten behandeld na een rechterlijke machtiging, Tijdschrift voor Psychiatrie 2013/10, blz. 889-892.
Kamerstukken I, 2016-2017, 32 399, nr. A (herdruk); zie onder meer art. 5:9.
Kamerstukken II, 2009-2010, 32 399, nr. 3, blz. 11-12 en 15-16. Zie daarover ook de conclusie voor HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:2014:2937, alinea 2.3.
Blijkens het proces-verbaal heeft de rechter aan het slot van de behandeling medegedeeld dat een voorlopige machtiging wordt verleend “vanwege de allesoverheersende alcoholverslaving”. In de beschikking zelf, is dit niet onder de motivering opgenomen.
Vaste rechtspraak; zie onder meer HR 16 mei 1997, NJ 1998/221 m.nt. J. de Boer.
De geneeskundige verklaring vermeldt als diagnose “Vermoedens van persoonlijkheidsproblematiek”, naast “Stoornis in het gebruik van alcohol, ernstig”. Het (door een ander dan de rapporterende psychiater opgestelde) behandelingsplan vermeldt bij de DSM 4-kwalificatie op het punt van de persoonlijkheidsstoornis: “uitgestelde diagnose, wel aanwijzingen voor cluster B persoonlijkheidsproblematiek”.