Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/6.1.3
6.1.3 Doel en karakter
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS297642:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Bosch en Van Hinte (1984). p. 120.
Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (1979), p. 3.
A.w., p. 4.
Van Bogaert en Hoogers (2003), p. 1-34.
Deze contaminerende term is afkomstig van Brenninkmeijer (2001), p. 1191.
Vgl. Vranken (1995), p. 69.
Zo De Waard (1987), p. 127.
Vgl. Wesseling-van Gent (1987), p. 113.
Dat de onpartijdigheid van de rechter vanuit religieus perspectief een contradictio in terminis lijkt te zijn, laat ik hierbij in het midden. Zie daarover Pranger (1998), p. 35-40.
Brenninkmeijer (1987), p. 8 en p. 46. Met deze definitie heeft Brenninkmeijer de overheidsrechtspraak op het oog en niet ook de rechtspraak buiten de overheidsrechter om (bijvoorbeeld de arbitrage). Het is duidelijk dat geschillenbeslechting in zijn algemeenheid niet exclusief is voorbehouden aan overheidsrechters.
Zie Barendrecht (1992), p. 199.
In gelijke zin De Waard (1987), p. 350. Zie over de rechterlijke gebondenheid verderop onder par. 6.4.1 en 6.6.
Vergelijk in dezelfde zin Franken (1997), p. 238.
De Waard (1987), p. 334 en, uitgebreider, p. 349-360.
De Waard (1987), p. 354.
Hoewel onafhankelijkheid en onpartijdigheid van (burgerlijke) rechtspraak nauw met elkaar samenhangen, is er een verschil in karakter aan te geven ten aanzien van de met deze beginselen gediende doeleinden: in tegenstelling tot de onpartijdigheid is de onafhankelijkheid (slechts) te beschouwen als middel tot het bereiken van diverse doeleinden; het is geen doel in zichzelf. Ik verklaar mij nader.
De onafhankelijkheid van rechtspraak is een uitvloeisel van de machtenscheiding. De 'checks and balances' tussen uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht raken verstoord indien hun respectievelijke onafhankelijkheid niet gewaarborgd is. Die onafhankelijkheid is nodig voor een goed functioneren van de onderscheiden machten en in het verlengde daarvan een voorwaarde voor behoud van het tussen hen bestaande evenwicht. Bijgevolg is de onafhankelijkheid 'een middel om te komen tot een goede rechtspraak. Zij mag en kan geen doel in zichzelf zijn', aldus Bosch en Van Hinte.1 Onder een goede rechtspraak dient dan verstaan te worden een rechtspraak die recht doet aan de (beginselen van een) rechtsstaat. Tot een zelfde conclusie komt de werkgroep van de afdeling rechterlijke organisatie van de Nederlandse Vereniging van Rechtspraak.2 Zij voegt daaraan toe dat noodzakelijke voorwaarde voor het optimaal functioneren van de rechtspraak is het vertrouwen van de burgers in de rechtspraak en dat 'de onafhankelijkheid gezien wordt als middel om het bereiken van dit doel te bevorderen'.3
Sommigen menen overigens intussen dat de rechterlijke onafhankelijkheid een legende is. In een diepgravend en prikkelend artikel betogen Van Bogaert en Hoogers4 dat het dogma van de rechterlijke onafhankelijkheid, gebaseerd op de scheiding der machten, grondslag ontbeert. Dat dogma gaat uit van het ideaalbeeld dat de rechterlijke macht de door de wetgevende macht gestelde regelgeving toepast, aan welke toepassing de uitvoerende macht zich heeft te houden. Van klare toepassing van regelgeving is, zo betogen zij niet ten onrechte, in onze gecompliceerde maatschappij echter vaak geen sprake. De rechter moet met regelmaat in onontgonnen situaties - door zijn uitspraken - zelf regels stellen waarbij de wet (met zijn vaak open normen) maar één van de vele hulpmiddelen is. De rechterlijke macht wordt daarmee 'rechtgever'.5 Waarom zou deze interpreet van de discursieve grootheid die het recht is6 daarbij niet feilbaar kunnen zijn en dientengevolge geen verantwoording moeten afleggen en/of gecontroleerd mogen worden door de uitvoerende macht.7
Fungeert de onafhankelijkheid als vehikel ter bereiking van verder liggende doeleinden (samen te vatten als een goede en onpartijdige rechtspraak), anders is het gesteld met de onpartijdigheid die de directe behartiging van een bepaald doel in zich draagt. De onpartijdigheid beoogt - het zal niet verwonderen - de rechterlijke beslissing zo objectief mogelijk te doen zijn.8 Men kan het ook anders zeggen, en stellen dat de eis van onpartijdigheid zijn oorsprong vindt in de regel dat allen in gelijke gevallen gelijk behandeld worden.9 Hoe men het ook naar voren brengt, het is eigenlijk zo duidelijk als wat: het onpartijdigheidsbeginsel beoogt partijdigheid in rechtspraak te voorkomen (sic!). Maakt men er meer woorden aan vuil, dan dreigt men lood om oud ijzer te gieten.10
Samenvattend kan men stellen: onafhankelijkheid beoogt eerlijke rechtspraak, onpartijdige rechtspraak is eerlijke rechtspraak.
Zo evident als beide beginselen zijn, zo moeilijk is met name het onpartijdigheidsbeginsel in praktijk te brengen. Het valt op dat de jurisprudentie met betrekking tot de onpartijdigheid het in kwantiteit ruimschoots wint van het onafhankelijkheidsbeginsel. Dit vindt, afgezien van de duidelijke gevallen van te nauwe persoonlijke betrokkenheid van de rechter bij de voor hem liggende zaak, mede zijn oorzaak in het feit dat de rechter 'ook maar een mens is', om het zo eenvoudig te stellen; hoezeer men ook streeft naar objectiviteit, eenieder is beïnvloed door geboorte, opvoeding, opleiding en sociaal, politiek en (al dan niet) geloofskader. Voor het onpartijdigheidsbeginsel geldt dat het een symbolische functie vervult; het is een ideaal waarnaar gestreefd moet worden.
Na het voorgaande tekent zich een definitie van de rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid af. Brenninkmeijer11 omschrijft het eerste begrip als volgt:
'De onafhankelijkheid van de rechter houdt in dat deze als een zelfstandig overheidsorgaan geconstitueerd is waaraan een exclusieve rechtsprekende bevoegdheid is toegekend. Gewaarborgd dient te zijn dat de rechter tot een zelfstandige oordeelsvorming kan komen en gewaarborgd dient te zijn dat de rechter dit met voldoende onpartijdigheid doet. De rechter is gebonden aan het recht, doch heeft een eigen rechtsvormende taak.'
In deze omschrijving komen bijna alle elementen naar voren die hiervoor aan de orde zijn geweest. Eén aspect vraagt nog de aandacht, namelijk de 'vrije gebondenheid' van de rechter aan het recht. Met deze contradictio in terminis wordt aangegeven dat de rechter - volgens het principe der machtenscheiding - recht moet spreken aan de hand van de door de wetgever gestelde wetten, doch dat hij bij de interpretatie en invulling daarvan een zekere vrijheid geniet. Deze vrijheid wordt groter naarmate de gestelde normen vager zijn,12 doch uiteraard weer niet zo ver dat de persoonlijke opvattingen van de rechter bij de interpretatie van de wet en de toepassing daarvan op een concreet geval overheersen.13
Gezien het eenduidige doel van het onpartijdigheidsbeginsel is een definitie van dit begrip eenvoudiger te geven dan van de onafhankelijkheid; het is haast overbodig. Bij De Waard, die een essentieel hoofdstuk in zijn proefschrift wijdt aan de onpartijdigheid, zoekt men vergeefs naar een definitie. Dat is begrijpelijk: met het weergeven van het doel is de definitie in feite gegeven. Wil men toch een definitie, dan kan men stellen dat onpartijdigheid inhoudt 'de ontstentenis van elke vooringenomenheid en van elk vooroordeel met betrekking tot de oplossing van het bij hem aanhangige belangenconflict'.14
De Waard creëert een tussencategorie die tussen onafhankelijkheid en onpartijdigheid in zou liggen, namelijk de categorie der onbevangenheid of niet-vooringenomenheid.15 Ik twijfel aan het nut van deze tussencategorie. De Waard geeft zelf al aan dat hij het antwoord op de vraag of de onbevangenheid geen deel uitmaakt van het onpartijdigheidbeginsel vaag en abstract vindt; dit beginsel wordt volgens hem geschonden, ingeval het risico dat de beslissing door het gebrek aan onbevangenheid op ongewenste wijze wordt beïnvloed, onaanvaardbaar te achten is.16 Wordt zo niet moeilijker gedaan dan nodig is? Is het in dergelijke gevallen niet beter gewoonweg een schending van het onpartijdigheidbeginsel aan te nemen? Mij dunkt dat we aan een 'onbevangenheidscategorie' geen behoefte hebben.