Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/6.11
6.11 Zijdelingse beïnvloeding van de rechter
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS304885:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Het schijnt inderdaad een internationale trend te zijn dat rechters steeds meer druk voelen doordat politiek, pers en publiek rechterlijke uitspraken proberen te beïnvloeden; zie NRC Handelsblad 30 aprildl mei 2005. A.H. van Delden vindt dat politici zich moeten onthouden van commentaar op zaken die onder de rechter zijn (zie NJ B 2006, 290, p. 353).
Zie over de herkomst en achtergronden van het sub judice-beginsel Giltay Veth (1980).
EHRM 26 april 1979, Times/Groot-Brittannië, serie A, vol 30.
Zie het arrest, § 57.
Ik volg hierin Giltay Veth, a.w., p. 24.
Voor een uitgebreide - en met Straatsburgse rechtspraak onderbouwde - opsomming van factoren zij verwezen naar Kuijer (2004), p. 94-110.
In die laatste richting wijst EHRM 26 april 1995, Prager/Oberschlick, NJ 1996, 497 (EJD) waarin een beperking van het recht op vrije meningsuiting werd toegelaten, zulks met een beroep op de bescherming van de reputatie van derden en het handhaven van het gezag van de rechterlijke macht. Zie ook EHRM 3 oktober 2000, Du Roy et Malaurie, 34000/96, waarin dezelfde lijn gevolgd werd als in het Sunday Times-arrest.
In gelijke zin De Waard (1987), p. 355.
Marius Gerlings (1964), p. 849 e.v., wijst hierop.
De rechter leeft niet in een ivoren toren en dat moet ook niet, zo constateerde ik in par. 6.7.2. Hij moet maatschappelijk georiënteerd zijn. Tegelijkertijd dient hij afstand van maatschappelijke opvattingen te bewaren, teneinde in onafhankelijkheid tot rechtvaardige beslissingen te kunnen komen, ook al gaan deze beslissingen wellicht tegen het 'gesundenes Volksempfinden' in.
Opvattingen of meningen in de publiciteit die betrekking hebben op een zaak die bij de rechter onder de hamer liggen, zouden het zicht van de rechter op die zaak echter dusdanig kunnen vertroebelen dat hij tot een objectief en onpartijdig oordeel niet meer in staat 115.1 Om deze vertroebeling van geest te vermijden wordt wel voorgestaan een openbare discussie over lopende zaken uit de weg te gaan totdat de rechter zijn oordeel gegeven heeft. Deze opvatting staat bekend als het sub judice-beginsel.2
Giltay Veth wijst erop dat met het beginsel niet uitsluitend wordt beoogd beïnvloeding van de rechter tegen te gaan, maar evenzeer partijen het recht op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM te waarborgen in die zin dat (één van) hen een openbare en onherroepelijke veroordeling op voorhand (de Duitse taal kent daar het mooie woord 'Vorentscheidung' voor) bespaard blijft.
Het beginsel botst echter met andere beginselen.
In de zaak Times/Groot-Brittannié3 ging het om de vraag of het beginsel niet moest wijken voor het in art. 10 lid 1 EVRM aan een ieder toegekende recht op vrije meningsuiting. Dit artikel was door de Sunday Times in de strijd geworpen tegen het door de Engelse rechter opgelegde verbod een krantenartikel te publiceren over de Softenon-zaak. Volgens lid 2 van art. 10 EVRM kan dit recht evenwel aan beperkingen worden onderworpen, nodig in een democratische samenleving, onder meer ter waarborging van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht.
Hoewel de Sunday Times de procedure bij het Europees Hof met een neuslengte heeft gewonnen (elf stemmen voor, negen stemmen tegen), is het opmerkelijk dat het Hof aan beoordeling van een eventuele schending van het onpartijdigheidsbeginsel door de Times niet is toegekomen, aangezien de Engelse rechter het opgelegde publicatieverbod in ieder geval niet daarop heeft doen steunen:
'None of the Law Lords based his decision on the ground that the proposed article might have an influence on the "impartiality" of the judiciary. This ground was also not pleaded before the Court and can be lelt out of account'.4
Kennelijk was strijd met het onpartijdigheidsbeginsel voor de Engelse rechter afwezig en ook voor partijen niet aan de orde.
Naast het onpartijdigheidsbeginsel kan men zich afvragen of de sub judice-regel zich wel verdraagt met het eveneens in art. 6 EVRM vermelde openbaarheidsbeginsel, hoewel men ook hier zou kunnen stellen dat openbaarheid 'de belangen van de rechtspraak' zou kunnen schaden, zodat een beperking van de openbaarheid geïndiceerd zou zijn.
De Nederlandse (civiele) rechtspraak is bij mijn weten aan toepassingen van het sub judice-beginsel niet rijk. Het oordeel over dit beginsel kan inderdaad niet anders dan ambivalent zijn, reden wellicht waarom het zo weinig gehanteerd wordt.
In ieder geval is het geen 'hard' beginsel.5 Bovendien hangt veel van de omstandigheden van het geval af, al klinkt dat als een open deur.6 Afweging verdienen met name het recht van partijen op een eerlijk proces in bovenomschreven zin enerzijds en het recht op vrije meningsuiting, respectievelijk het recht op informatie van het publiek/ openbaarheidsbeginsel anderzijds.7 Schending van het onpartijdigheidsbeginsel zal zich naar mijn mening niet snel voordoen en speelt dan ook bij deze afweging een minieme ro1.8 Daarvoor zitten rechters in het algemeen te hoog in hun ivoren toren.
Zijdelingse beïnvloeding van de rechter anders dan via mediatieke publiciteit is mogelijk doordat de rechter ongevraagd door buitenstaanders over een bij hem onderhanden zijnde zaak wordt aangesproken of aangeschreven.9 Dezen zouden mogelijk ook met één der partijen in contact kunnen staan, waardoor de rechter indirect met dezen in contact zou treden, hetgeen op grond van art. 12 Wet RO ongeoorloofd is.
Volgens Marius Gerlings zou de rechter zich alsdan ofwel aan de zaak moeten onttrekken, ofwel beide procespartijen moeten inlichten over wat hem ter ore is gekomen, opdat zij daarop kunnen reageren. Maar aan beide mogelijkheden zitten volgens de schrijver haken en ogen: ofwel zou een partij het wellicht via een derde in zijn macht hebben de rechter buitenspel te zetten, ofwel zou deze derde het verloop van de procedure kunnen beïnvloeden.
Conclusie van Marius Gerlings is dan dat als algemene regel gesteld mag worden dat de rechter slechts kennis neme van wat hem ingevolge de ordelijke manier van procederen wordt medegedeeld. Maar daar zit hem nu juist het probleem! De rechter neemt ongewild kennis van wat hem buiten de procedure bereikt. Bij die stand van zaken lijkt het mij het meest voor de hand liggen dat partijen gelijkelijk op de hoogte worden gesteld en zich over de nieuwe informatie kunnen uitlaten.