NJ 1996, 497
Veroordeling wegens smaad inmenging in vrijheid meningsuiting met legitieme doelen (bescherming reputatie derden en handhaven gezag rechterlijke macht) / noodzaak inmenging en rol pers met betrekking tot functioneren rechtssysteem / inmenging niet disproportioneel en ‘noodzakelijk in een democratische samenleving’ / 10 EVRM niet geschonden
EHRM 26-04-1995, ECLI:NL:XX:1995:AD2337, m.nt. E.J. Dommering
- Instantie
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
- Datum
26 april 1995
- Magistraten
Ryssdal, Gölcüklü, Matscher, Pettiti, Russo, Martens, Pekkanen, Bigi, Makarczyk
- Zaaknummer
PUBECHRSERIESAVOL313
- Noot
E.J. Dommering
- LJN
AD2337
- JCDI
JCDI:ADS160850:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Verbintenissenrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:XX:1995:AD2337, Uitspraak, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 26‑04‑1995
- Wetingang
EVRM art. 10
Essentie
Veroordeling wegens smaad in casu inmenging in vrijheid van meningsuiting met legitieme doelen (bescherming reputatie van derden en handhaven gezag rechterlijke macht). Noodzaak van inmenging en rol van de pers met betrekking tot functioneren rechtssysteem. Inmenging niet disproportioneel en ‘noodzakelijk in een democratische samenleving’ Art. 10 EVRM niet geschonden
Samenvatting
De veroordeling van Prager en Oberschlick wegens smaad vormt een inmenging in de vrijheid van meningsuiting. Die inmenging is in strijd met art. 10 EVRM, tenzij a. de inmening bij wet is voorzien, b. de inmenging een legitiem doel heeft in de zin van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.