Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/6.8
6.8 Reikwijdte van de onpartijdigheid van de rechter
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS301331:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. EHRM 26 oktober 1984, De Cubber, serie A, vol 86, § 35: 'Impartiality is unquestionably one of the foremost of these requirements (i.e. the requirements of Article 6 § 1, P.S.).'
Cnoop Koopmans (1969), p. 421-423.
EHRM 1 oktober 1982, Piersack, serie A, vol 53, § 30.
Zie o.a. EHRM 28 juni 1984, Campbell en Fell, serie A, vol 80, § 85; EHRM 26 oktober 1984, De Cubber, serie A, vol 86, § 24 e.v.; EHRM 8 juli 1986, Lithgow, serie A, vol 102, § 202 laatste alinea; EHRM 27 november 1987, Ben Yaacoub, serie A, vol 127, § 94; EHRM 24 mei 1989, Hauschildt, serie A, vol 154, § 46 e.v.; EHRM 1 maart 1990, Jón Kristinsson, serie A, vol 171-b, annex opinie ECRM, p. 51, 49; EHRM 27 augustus 1991, Demicoli, serie A, vol 210, § 40; EHRM 24 februari 1993, Fey, serie A, vol 255-a, § 28 e.v. en EHRM 26 februari 1993, Padovani, serie A, vol 257-b, § 25 e.v. Het betreft hier voornamelijk strafzaken.
EHRM 24 mei 1989, Hauschildt, serie A, vol 154. Zie daarna ook bijvoorbeeld EHRM 26 februari 1993, Padovani, serie A, vol 257-b, § 27 en EHRM 25 november 1993, Holm, serie A, vol 279, § 3033. De Hoge Raad heeft - in lijn met het Hauschildt-arrest - aangegeven dat van partijdigheid sprake is indien uitzonderlijke omstandigheden aanwezig zijn die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat de rechter een vooringenomenheid koestert, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 18 november 1997, NJ 1998, 244).
Partijen in een (civiele) procedure hebben recht op berechting door een onpartijdige rechter, zo volgt uit art. 6 EVRM. Het geldt hier een van de belangrijkste beginselen uit dit verdragsartikel.1
Twee inleidende opmerkingen over de onpartijdigheid:
Gememoreerd zij dat onpartijdigheid iets wezenlijk anders is dan onafhankelijkheid van partijen. Daarvoor zij verwezen naar het zojuist gestelde in par.6.73.
Daarnaast wil ik wijzen op het volgende. Beoordeling van vermeende partijdigheid geschiedt door de Europese rechter altijd in concreto: is in het voorliggende geval het onpartijdigheidsbeginsel geschonden? Men kan zich echter ook van het concrete geval verwijderen en het (on)partijdigheidsvraagstuk in abstracto beschouwen. Ik denk hierbij aan de eind jaren zestig, begin jaren zeventig van de vorige eeuw gevoerde en thans gedemodeerd/gedateerd aandoende - discussie over klassenjustitie. Cnoop Koopmans heeft daarvan drie vormen onderscheiden en aangegeven waar deze, onder meer in het civiele proces, tot uiting zouden komen.2 Op deze partijdigheid in abstracto zal hieronder niet worden ingegaan; dat is, om het oneerbiedig te zeggen, voer voor sociologen.
Bezien wij nu met deze opmerkingen in het achterhoofd wat het Europees Hof zegt over het onpartijdigheidsbeginsel.
In de zaak Piersack overwoog het Europees Hof over het beginsel der onpartijdigheid het volgende:
'Whilst impartiality normally denotes absence of prejudice or bias, its existence or otherwise can, notably under Aaide 6 § 1 of the Convention, be tested in various ways. A distinction can be drawn in this context between a subjective approach, that is endeavouring to ascertain the personal conviction of a given judge in a given case, and an objective approach, that is determining whether he offered guarantees sufficient to exclude any legitimate doubt in this respect:3
De onpartijdigheid heeft dus een subjectieve en een objectieve zijde. Bij de subjectieve zijde gaat het om de vraag of de persoonlijke overtuiging van een bepaald(e) rechter(lijk college) in een bepaald geval vooringenomen of bevooroordeeld is. Bij de objectieve zijde ligt ter toets of er, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, feiten en omstandigheden voorhanden zijn die een vrees voor gebrek aan onpartijdigheid kunnen rechtvaardigen. Dat de rechter niet alleen subjectief onpartijdig moet zijn, doch dat ook een objectieve toets aangelegd moet worden, rechtvaardigt het Hof in dezelfde paragraaf met de opmerking dat ook de schijn van partijdigheid een rol van belang kan spelen, welke schijn het vertrouwen van het publiek in de rechtspraak kan schaden. ('However, it is not possible to confine oneself to a purely subjective test. In this area, even appearances may be of a certain importance ... What is at stake is the confidence which the courts must inspire in the public in a democratic society.')
De aldus expliciet geformuleerde regel is in opvolgende uitspraken steeds als uitgangspunt genomen bij beoordeling van het concrete geva1.4 In het Hauschildtarrest5 is de schijn van het ontbreken van objectieve onpartijdigheid in zoverre genuanceerd dat vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn; het standpunt van een procespartij wordt daarbij wel belangrijk, maar niet doorslaggevend geacht. Er moet een legitimate doubt' bestaan.