Einde inhoudsopgave
Herziene Rijnvaartakte
Artikel 9
Geldend
Geldend vanaf 14-04-1967
- Bronpublicatie:
20-11-1963, Trb. 1964, 83 (uitgifte: 18-06-1964, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
14-04-1967
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-06-1967, Trb. 1967, 72 (uitgifte: 01-01-1967, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Indien een schipper rechtstreeks en zonder verandering te brengen in zijn lading het gebied doorvaart van één Staat of van verschillende tot één douane-unie behorende Staten, kan hij zijn reis voortzetten zonder voorafgaand grondig onderzoek der lading, mits hij er in toestemt dat, naar gelang de ambtenaren der douane dit vorderen, òf de openingen welke toegang tot het laadruim verlenen worden gesloten, òf bewakers aan boord worden geplaatst, òf wel beide maatregelen te zamen worden toegepast. In dat geval moet hij bovendien ten douanekantore een manifest inleveren overeenkomstig het door de Centrale Commissie vastgestelde model.
2.
Bij het verlaten van het gebied moet hij zich aan het grenskantoor vervoegen, ten einde de loden, de zegels of wel de sloten van de douane te doen onderzoeken en verwijderen, of wel de bewakers van hun taak te doen ontheffen.
3.
Overigens kan hij gedurende de reis niet worden opgehouden met een beroep op belangen, behorende tot het terrein der douanerechten, behoudens in het geval van smokkelarij (artikel 12).
4.
De bevoegdheid van de aan boord geplaatste bewakers is beperkt tot het bewaken van de vaartuigen en hun lading ter voorkoming van smokkelarij. Zij nemen kosteloos deel aan de maaltijden der bemanning; de schipper verschaft hun te zijnen koste het benodigde vuur en licht, maar zij mogen generlei vergoeding vorderen of aannemen.
5.
Indien ten gevolge van natuurlijke gebeurtenissen of van andere gevallen van overmacht de schipper zich genoodzaakt zou zien de lading geheel of gedeeltelijk te verplaatsen, en tot dat doel de toegangen tot het laadruim moeten worden geopend, dient hij zich daartoe tot de naastbijzijnde douaneambtenaren te wenden en zal hij hun komst moeten afwachten. Indien het gevaar dringt en wachten niet mogelijk is, dient hij dit ter kennis te brengen van de naastbijzijnde plaatselijke overheid, die het laadruim ontsluit en van een en ander proces-verbaal opmaakt.
6.
Heeft de schipper op eigen gezag maatregelen getroffen zonder de tussenkomst van de douaneambtenaren of van de plaatselijke overheid in te roepen of af te wachten, dan is hij gehouden om op genoegzame wijze aan te tonen, dat het behoud van schip of lading daarvan heeft afgehangen, of dat hij aldus heeft moeten handelen om een dreigend gevaar te ontgaan. In zodanig geval moet hij, zodra het gevaar is geweken, van het gebeurde kennis geven aan de naastbijzijnde douaneambtenaren, of, indien hij dezen niet kan vinden, aan de naastbijzijnde plaatselijke overheid, ten einde die feiten te doen vaststellen.