Einde inhoudsopgave
Herziene Rijnvaartakte
Slot-protocol
Geldend
Geldend vanaf 01-09-1982
- Bronpublicatie:
17-10-1979, Trb. 1980, 8 (uitgifte: 01-01-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-09-1982
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-09-1982, Trb. 1982, 143 (uitgifte: 01-01-1982, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Binnenvaart
Bij de ondertekening van de herziene Rijnvaartakte, door hen krachtens hun volmachten vastgesteld, hebben de ondergetekenden de volgende verklaringen afgelegd:
- 1°
Ten aanzien van artikel 1 van de Akte.
Het spreekt vanzelf dat het recht tot uitoefening der vrije scheepvaart op de Rijn en zijn uitmondingen zich niet uitstrekt tot de voorrechten, welke slechts worden toegekend aan de tot de Rijnvaart behorende en de daarmede gelijkgestelde schepen.
- 2°
Ten aanzien van artikel 3 van de Akte.
- A.
Eenstemmig wordt erkend, dat de bepalingen van het eerste lid van dit artikel niet van toepassing zijn op de vergoedingen, die voor het openen en sluiten van de bruggen geheven worden op andere waterwegen dan de Rijn, noch ten aanzien van de rechten, te heffen voor het gebruik van kunstmatig aangelegde waterwegen of van kunstwerken, als sluizen, enz.
- B.
De gevolmachtigde van Pruisen merkt op dat op de Ruhr nog een gering scheepvaartrecht geheven wordt, dat zijn Regering het voornemen heeft om dat recht binnen een korte termijn af te schaffen, maar dat hij aan zijn Regering het recht moet voorbehouden om later het tijdstip te bepalen, waarop die afschaffing zal kunnen plaats vinden.
De gevolmachtigde van Nederland verklaart van zijn kant dat de ambtenaren, belast met de bakendienst op een gedeelte van de Maas in het Hertogdom Limburg, nog enige geringe bakengelden heffen, welke niet kunnen worden afgeschaft zonder medewerking van de Regering van België, en dat hij daarom aan zijn Regering de uitvoering moet voorbehouden van de bepalingen, vervat in het tweede lid van artikel 3, voor wat betreft het bedoelde gedeelte van de Maas.
De andere gevolmachtigden hebben tegen deze voorbehouden generlei bedenking ingebracht.
- 3°
Ten aanzien van artikel 8 van de Akte.
De thans bestaande vrijhavens zijn:
in Frankrijk: Straatsburg;
in Baden: Kehl, Maxau, Leopoldshafen, Mannheim;
in Beieren: Neuburg, Spiers, Ludwigshafen;
in Hessen: Mainz;
in Pruisen: Biebrich, Ober-Lahnstein, Coblenz, Keulen, Neuss, Dusseldorf, Uerdingen, Duisburg, Ruhrort, Wesel, Emmerik;
in Nederland: Amsterdam, Rotterdam en Dordrecht.
- 4°
Ten aanzien van artikel 15 van de Akte.
- A.
Men is overeengekomen, dat als voldoende praktische oefening in het schippersbedrijf zal worden beschouwd een leer- of diensttijd in dat vak van tenminste vier jaren; van die tijd moet de betrokken persoon tenminste twee jaar hebben doorgebracht aan boord van vaartuigen die de Rijn bevaren, hetzij in zijn gehele lengte hetzij op dat gedeelte van de stroom waarvoor het patent wordt gevraagd. Hij die een patent verlangt voor het besturen van stoomschepen, moet voldoende bewijs leveren dat hij gedurende tenminste één van de genoemde vier jaren de stoomvaart praktisch heeft beoefend.
- B.
Baden, Beieren, Frankrijk, Hessen en Pruisen hebben besloten, dat de volgende door hen onderling vastgestelde bepalingen ten aanzien van het houden van dienstboekjes door de opvarenden van kracht zullen blijven:
- a)
Niemand kan, zonder van een dienstboekje voorzien te zijn, met een Rijnschipper een verbintenis aangaan voor vaste dienst als leerling, scheepsjongen, scheepsgezel, stuurmansmaat, scheepsknecht, stoker, matroos of stuurman.
De stuurlieden, die een eigen patent hebben, behoeven niet van een dienstboekje voorzien te zijn.
- b)
Niemand kan op een schipperspatent aanspraak maken zonder vertoon van bovenbedoeld dienstboekje.
- c)
De dienstboekjes worden uitgereikt door het bevoegde gezag van de woonplaats of de verblijfplaats in dezelfde vorm als in elk land ten aanzien van andere dienstbare personen gebruikelijk is.
- d)
Bij elke verandering van dienst vermelden de eigenaars of bestuurders der vaartuigen in de dienstboekjes de redenen dier verandering, vergezeld van verklaringen omtrent het gedrag van de houder.
Zulke aantekeningen kunnen ook worden gemaakt door de plaatselijke autoriteiten van de verschillende havens van de Rijn of zijn zijrivieren.
- e)
Geschillen over de inhoud van de verklaringen van de schipper of over diens weigering tot afgifte of inschrijving worden door de politie beslecht volgens de daaromtrent bestaande bepalingen, terwijl de afloop in het dienstboekje wordt aangetekend.
- f)
Alle onregelmatigheden of verzuimen in het bijhouden der dienstboekjes van de kant van de houders, alsmede alle veranderingen of tussenvoegingen, door henzelf of door tussenkomst van anderen bewerkstelligd, ook zonder het oogmerk om bedrog te plegen, worden in de persoon van de houders gestraft overeenkomstig de wetten of politie-reglementen van elk land.
Een gelijke straf wordt opgelegd aan de dienstbare personen, die in strijd met de voorgaande bepalingen gehandeld hebben, alsmede aan de schippers die personen, vermeld onder a, in hun dienst hebben genomen zonder dat dezen waren voorzien van een behoorlijk dienstboekje.
Ieder die, met het oogmerk om bedrog te plegen, persoonlijk of met behulp van anderen veranderingen in zijn dienstboekje heeft aangebracht, of wel dat boekje heeft verminkt, zal in elke Oeverstaat volgens de bestaande strafwetten worden veroordeeld. Hij, die tot zodanige handelingen heeft medegewerkt, wordt op gelijke voet veroordeeld. Indien hem volgens deze wetten straf is opgelegd terzake van bedrog of vervalsing, dan zal zijn dienstboekje hetzij voor een bepaalde tijd, hetzij onherroepelijk worden ingetrokken.
- g)
De vorenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op personen die behoren tot de bemanning van zeeschepen die de Rijn bevaren. Zij blijven voorlopig buiten toepassing voor hen, die behoren tot de bemanning van Nederlandse Rijnschepen.
Wanneer dus een der onder a) genoemde personen de dienst op een Nederlands vaartuig verlaat om op een ander Rijnschip dienst te nemen, kan de vertoning van een dienstboekje niet van hem worden gevorderd, althans niet voor het op het Nederlandse vaartuig doorgebrachte tijdsverloop. Gezorgd dient echter te worden, dat de betrokken persoon van de overgang van het Nederlandse vaartuig naar een ander schip en omgekeerd geen gebruik maakt om de toepassing der bepalingen omtrent de dienstboekjes te ontduiken.
- 5°
Ten aanzien van artikel 22 van de Akte.
- A.
Men is overeengekomen, dat de aanwijzing van de uiterste grens van de grootste toegelaten diepgang op de bestaande voet zal blijven geschieden door middel van ijzeren krammen.
- B.
Onder belangrijke herstelling of verandering wordt de vernieuwing der inhouten begrepen.
- C.
Daar de bepalingen, vervat in artikel 17 van het Verdrag van 31 maart 1831, betreffende de meting van de Rijnvaartschepen uitsluitend zijn vastgesteld met het oog op de heffing van het recognitierecht en dit recht voortaan niet meer zal worden geheven, is een vernieuwing dier bepalingen onnodig. Intussen zullen de Hoge Verdragsluitende Partijen zorg dragen, dat steeds gelegenheid blijft bestaan om in hun gebied het laadvermogen der vaartuigen te doen vaststellen volgens de vroeger door hen onderling vastgestelde wijze van meting.
- 6°
Vervallen.
- 7°
Ten aanzien van artikel 30 van de Akte.
De gevolmachtigde van Nederland heeft verklaard dat, ingeval bruggen moeten worden gelegd over de waterwegen, die van de Rijn naar de zee voeren langs Dordrecht, Rotterdam, Hellevoetsluis en Brielle, waarop de bepalingen van artikel 30 niet van toepassing zijn, zijn Regering zorg zal dragen dat de vaartuigen en vlotten door geschikte openingen vrij en zonder belemmeringen die bruggen kunnen doorvaren, en dat de voorrechten, gedurende en na de bouw aan Nederlandse schippers en vlotvoerders toegekend, op gelijke voet worden verleend aan de schippers en vlotvoerders van de andere Oeverstaten.
Het spreekt vanzelf dat deze verklaring de bepalingen, vervat in het tweede lid van artikel 2, onverlet laat.
De andere gevolmachtigden hebben zich met deze verklaring verenigd.
- 8°
Ten aanzien van artikel 32 van de Akte.
De gevolmachtigde van Frankrijk heeft opgemerkt dat volgens de opvatting van zijn Regering de bevoegdheid der Oeverstaten om politiestraffen op te leggen ten aanzien van overtredingen, niet voorzien bij de reglementen waaromtrent de Hoge Verdragsluitende Partijen zijn overeengekomen, niet beperkt wordt door de bepalingen van dit artikel.
Deze opvatting is eenstemmig aanvaard.
- 9°
Ten aanzien van artikel 47 van de Akte.
- A.
Vervallen.
- B.
In spoedeisende gevallen kunnen de leden der Centrale Commissie met goedkeuring hunner Regeringen besluiten nemen door middel van briefwisseling.
Gedaan te Mannheim, de 17de oktober 1868.