Einde inhoudsopgave
RvdW 2020/1042
Zaak A onder 1: medeplegen hennepteelt in periode april 2004 t/m mei 2004 (art .2.C Opiumwet). Zaak B: overtreding art. 2 Wet arbeid vreemdelingen in mei 2004. Verjaring, art. 70 Sr. Gelet op de in dit geval toepasselijke straf- en verbodsbepalingen in samenhang met art. 70.1 en 72.2 Sr beloopt de verjaringstermijn t.a.v. het in zaak A.1 tenlastegelegde feit ten hoogste twee maal zes jaren en t.a.v. de in zaak B tenlastegelegde feiten ten hoogste tien jaren. Wat betreft deze feiten is dus het recht tot strafvordering wegens verjaring vervallen. HR verklaart OM n-o in vervolging wat betreft zaak A.1 en de feiten in zaak B. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing (t.a.v. strafoplegging). Samenhang met 18/03917.
HR 22-09-2020, ECLI:NL:HR:2020:1452
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22 september 2020
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, A.L.J. van Strien, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
18/03916
- Conclusie
A-G mr. D.J.C. Aben
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1452, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑09‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:640, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑06‑2020
Essentie
Zaak A onder 1: medeplegen hennepteelt in periode april 2004 t/m mei 2004 (art .2.C Opiumwet). Zaak B: overtreding art. 2 Wet arbeid vreemdelingen in mei 2004. Verjaring, art. 70 Sr. Gelet op de in dit geval toepasselijke straf- en verbodsbepalingen in samenhang met art. 70.1 en 72.2 Sr beloopt de verjaringstermijn t.a.v. het in zaak A.1 tenlastegelegde feit ten hoogste twee maal zes jaren en t.a.v. de in zaak B tenlastegelegde feiten ten hoogste tien jaren. Wat betreft deze feiten is dus het recht tot strafvordering wegens verjaring vervallen. HR ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.