Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/116:116 Conclusie opschortende voorwaarde
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/116
116 Conclusie opschortende voorwaarde
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691945:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Doet verweerder ingeval van een vordering tot nakoming van een overeenkomst een beroep op het bestaan van een opschortende voorwaarde en betwist eiser zulks, dan zal de (schuld)eiser moeten stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van een onvoorwaardelijke verbintenis. Het beroep op het bestaan van een opschortende voorwaarde is te kwalificeren als een grondslagverweer. Volgens de Hoge Raad daarentegen is het verweer te kwalificeren is als een bevrijdend verweer. Staat het bestaan van de opschortende voorwaarde vast, dan zal de schuldeiser het vervuld zijn van de opschortende voorwaarde moeten stellen en bewijzen; een beroep van verweerder op het niet-vervuld zijn van een opschortende voorwaarde is eveneens een grondslagverweer. Bij beide verweren betwist verweerder het element van opeisbaarheid.