Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/112:112 Conclusie
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/112
112 Conclusie
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691457:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Noot H.L.G. Wieten, JBPr 2007/7 bij HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7802, RvdW 2006/949 en Boonekamp 2006; zie ook noot H.L.G. Wieten, JBPr 2011/42 n.a.v. het arrest HR 22 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6597, NJ 2011/188 (Batavus/Race Productions).
F.J.P. Lock, JBPr 2016/66 in zijn noot bij HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2228, NJ 2016/440 met Red. Aant. (Schonk/Bijlhout).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Een beroep op het niet-vervuld zijn van een opschortende voorwaarde wordt gezien als een zuivere betwisting van het standpunt van de crediteur (een grondslagverweer).1 Dit betekent dat eiser zal moeten bewijzen dat de opschortende voorwaarde in vervulling is gegaan; verweerder betwist het element van opeisbaarheid. De rechter kan een vordering niet toewijzen wanneer een essentieel feit niet is gesteld of indien wel gesteld, na betwisting, niet is komen vast te staan; de aangevoerde feiten zijn onvoldoende om het beoogde rechtsgevolg te laten intreden.2 Nog niet kon worden vastgesteld dat een onderdeel van het aan de vordering ten grondslag liggende feitencomplex tussen partijen vaststaat. Eiser zal de opeisbaarheid moeten aantonen. Eiser dient te bewijzen dat de voorwaarde in vervulling is gegaan.