Zie het arrest van het hof van 14 juli 2017, p. 2-4.
HR, 09-07-2019, nr. 17/03716
ECLI:NL:HR:2019:1079
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-07-2019
- Zaaknummer
17/03716
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1079, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑07‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:534
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2017:6069, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2019:534, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑05‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1079
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑03‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0296
NJ 2019/464 met annotatie van N. Jörg
NbSr 2019/254
Uitspraak 09‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben vuurwapens en munitie, art. 26.1 WWM. Hof heeft 2 b.m. opgenomen waarin foto’s zijn beschreven en weergegeven waarop verdachte met bewezenverklaarde wapens poseert, welke foto’s afkomstig zijn van smartphone van verdachte. Rechtmatigheid onderzoek smartphone. Beroep op bewijsuitsluiting. Meer dan beperkte inbreuk op persoonlijke levenssfeer? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:584 m.b.t. onderzoek aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken. Hof heeft vastgesteld dat (i) gehele inhoud van mobiele telefoon van verdachte en bij die telefoon behorende SD-kaart door opsporingsambtenaren is gekopieerd en veiliggesteld met als doel daarop opgeslagen of beschikbare gegevens nader te onderzoeken en (ii) dat door opsporingsambtenaren op verschillende momenten onderzoek is gedaan naar deze opgeslagen of beschikbare gegevens, waarbij alle foto’s en video’s zijn onderzocht. O.b.v. deze vaststellingen heeft Hof geoordeeld dat art. 94 Sv een toereikende wettelijke grondslag vormt voor het door opsporingsambtenaren verrichte nadere onderzoek aan inbeslaggenomen smartphone en daarbij behorende SD-kaart van verdachte, aangezien daarmee niet meer dan beperkte inbreuk op persoonlijke levenssfeer is gemaakt. Gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld en in aanmerking genomen dat Hof wel overweegt dat “de politie selectief is geweest in het onderzoek aan de telefoon” maar dat het niet heeft vastgesteld aan de hand waarvan en met het oog waarop selectie, die blijkbaar tenminste alle opgeslagen foto’s en films omvatte, is gemaakt, is ‘s Hofs oordeel niet toereikend gemotiveerd. Tot cassatie behoeft dat evenwel niet te leiden i.v.m. het volgende. Mede in het licht van in ECLI:NL:HR:2013:BY5321 door HR geformuleerde regels voor toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van vormverzuim a.b.i. art. 359a Sv, is tot bewijsuitsluiting strekkend verweer onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt HR in aanmerking dat aan niet-gerechtvaardigde inbreuk op door art. 8.1 EVRM gewaarborgd recht in strafprocedure tegen verdachte niet z.m. rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden en dat door verdediging onvoldoende is onderbouwd dat zich i.c. een situatie voordoet waarin toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk moet worden geacht. Hof had dat verweer slechts kunnen verwerpen. Volgt verwerping. CAG: strekt tot vernietiging.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/03716
Datum 9 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 14 juli 2017, nummer 21/000118-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft verworpen het verweer dat het onderzoek aan de smartphone van de verdachte onrechtmatig is en dat de resultaten daarvan moeten worden uitgesloten van de bewijsvoering.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1:
hij op 18 maart 2016 in Nederland wapens van categorie II, te weten
- meerdere vuurwapens, type aanvalsgeweer (Kalashnikov)
voorhanden heeft gehad.
2:
hij in de periode van 15 april 2016 tot en met 16 april 2016 in de gemeente Amsterdam een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Glock, type 19, 9mm) en munitie van categorie III, te weten 15 patronen behorende bij voornoemd pistool voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van relaas d.d. 17 augustus 2016 (p. 4 e.v. van een dossier met nummer: 2015274558), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Hoofdstuk 1: Aanleiding onderzoek
Op dinsdag 12 april 2016 werd de verdachte [betrokkene 1] aangehouden in Amsterdam. [betrokkene 1] werd aangehouden als verdacht van betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer] op 9 september 2015.
Ten tijde van zijn aanhouding reed [betrokkene 1] in zijn auto, samen met [verdachte] en [betrokkene 2] . De mobiele telefoons van [verdachte] en [betrokkene 2] werden in beslag genomen.
Op dinsdag 12 april 2016 vond er in het kader van het onderzoek 25TGORudolf een doorzoeking plaats in de woning aan de [a-straat 1] te Nieuwegein, een mogelijke verblijfplaats van de verdachte [betrokkene 1] . Tijdens het vervolg van de doorzoeking in de woning werden onder meer twee automatische vuurwapens van het merk Kalashnikov, type AK47 aangetroffen.
Op de telefoon van [verdachte] werd tevens een foto aangetroffen (afbeelding (het hof begrijpt) 11 fotobijlage) waarop een serienummer op een wapen zichtbaar was. Dit serienummer bleek overeen te komen met het serienummer van een van de bij de doorzoeking in de woning van [medeverdachte] (het hof begrijpt [a-straat 1] te Nieuwegein) aangetroffen Kalashnikov aanvalsgeweren.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 12 april 2016 (p. 001 e.v. van het onder 2 genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Datum: 12 april 2016
Omschrijving inbeslaggenomen goed:
1 witkleurige mobiele telefoon van het merk Samsung, model Duos, type GT-I9082. SIN: AAGR7376NL.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2016 (p. 116 e.v. van het onder 2 genoemde dossier), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
als relaas van verbalisant:
Door mij werd een onderzoek ingesteld naar de gegevens gerelateerd aan een mobiele telefoon van het merk Samsung en een daaruit afkomstige micro SD-kaart: SIN nummer: AAGR7376NL.
Op 15 april 2016 zijn de gegevens van zowel de voornoemde SD-kaart als de GSM veiliggesteld. Ik heb een onderzoek ingesteld naar de afbeeldingen en video’s die waren opgeslagen op de Micro SD-kaart afkomstig uit de veiliggestelde mobiele telefoon van het merk Samsung, type GT‑I9082.
Op een aantal van de afbeeldingen is een man te zien met een lichtgetinte huidskleur, gekleed in een blauw T-shirt, een blauwe broek, lichte sokken met daar overheen zwarte slippers. Op sommige afbeeldingen heeft de man in elke hand een automatisch vuurwapen, gelijkend op een Kalasjnikov, vast. Waarbij het opvallend is dat 1 van deze automatische vuurwapens verschil vertoont in de kleur van het houten gedeelte net boven de plaats waar de patroonhouder/magazijn in het vuurwapen is geplaatst. Het bovenste houten gedeelte is vrij licht van kleur terwijl het onderste houten gedeelte veel donkerder van kleur is. (Afbeelding 1) Uit de veiliggestelde informatie van de voornoemde afbeeldingen is af te lezen dat deze afbeeldingen zijn verkregen/gemaakt met een (...) Samsung, type GT-I9082 op 18 maart 2016.
Naast de gemaakte afbeeldingen trof ik ook een video aan met de titel: 20160318_164521.mp4. Op de voornoemde video, welke ook voorzien is van geluid, zijn de wapens goed zichtbaar, er wordt regelmatig ingezoomd, waardoor een enkele keer ook de tekst of nummers op de getoonde wapens af te lezen zijn.
Op 15 april 2016 heb ik contact gehad met collega P. Pruimboom van de Forensische Opsporing van de politie Midden-Nederland en het nummer te zien op één van de automatische vuurwapens (660716) alsmede de houten kleurdetails op het andere automatische vuurwapen doorgegeven. Collega Pruimboom kon aan de hand van deze details verklaren dat deze twee automatische vuurwapens inderdaad reeds eerder in het onderzoek TGO Rudolf (het hof begrijpt: in de woning van [medeverdachte] ) in beslag waren genomen.
(...)
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt aanvullend proces-verbaal d.d. 23 november 2016 (los in het persoonsdossier gevoegd), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland werd nader onderzoek verricht aan de reeds veiliggestelde gegevens van de inbeslaggenomen mobiele telefoon van het merk Samsung, type GT-I9082. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat de aangetroffen afbeeldingen en de film waar screenshots van werden gemaakt niet op de genoemde GSM terecht zijn gekomen door Whatsapp of soortgelijke Social Media. De bestandsnaam en de zogenaamde EXIF-informatie geven aan dat deze foto’s en film op 18 maart 2016 werden vervaardigd met een GSM, merk en type Samsung GT-I9082.”
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2017 houdt onder meer het volgende in:
“Op vragen van de voorzitter antwoordt verdachte - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij hoe de aanhouding op 12 april 2016 is verlopen. Ik zat samen met nog een ander in de auto bij [betrokkene 1] . (...) Ik had twee telefoons bij me en die hebben ze allebei meegenomen. Iemand van de politie heeft beide telefoons uit mijn zak gehaald. (...) De foto’s waar het om gaat, zijn op de Samsung aangetroffen.
(...)
Ik maakte gebruik van een wachtwoord voor mijn telefoon. Ik heb dat wachtwoord niet aan de politie gegeven.
(...)
De politie heeft mijn telefoon 6 maanden gehouden. Ik weet niet hoe ze mijn telefoon hebben onderzocht. Ik heb daar niet met de politie over gesproken.
(...)
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft hij schriftelijke aantekeningen voor het requisitoir overgelegd. (...) In aanvulling daarop heeft de advocaat-generaal verklaard dat het maken van een kopie van de inhoud van een mobiele telefoon en SD-kaart door de politie een standaard werkwijze betreft om te voorkomen dat door het (herhaaldelijk) benaderen van de informatie op de mobiele telefoon ten behoeve van het onderzoek, de inhoud daarvan wordt gewijzigd.”
2.2.4
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2017 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in, voor zover in cassatie van belang:
“Indien dat onderzoek echter zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven, kan dat onderzoek onrechtmatig zijn. Daarvan zal volgens de HR in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.
En daar is in de onderhavige zaak sprake van: uit het pv op p. 116 tm 118 volgt dat de telefoon is onderzocht door het Team Digitale Expertise. Alle gegevens van de telefoon en de SD kaart zijn veiliggesteld en opgeslagen en er is een backup gemaakt. In de telefoon en de Sd kaart stonden onder andere chats, contacten en foto’s (p.320) waarnaar onderzoek is ingesteld. Met dit onderzoek is derhalve meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van cliënt gemaakt.
Client is hierdoor getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen en hij heeft hiervan nadeel ondervonden. Zijn privacy is op grove wijze geschonden. Hij is ook concreet benadeeld in zijn (verdedigings)belang, nu gegevens (foto’s) uit zijn telefoon zijn gelicht en geprint en toegevoegd aan het strafdossier en cliënt door de politie is verhoord en door de rechtbank is veroordeeld voornamelijk op basis de foto’s. Dit nadeel kan niet meer hersteld worden. Alle gegevens uit zijn telefoon zijn in handen gekomen van de politie en ook allen opgeslagen. Er is gekeken naar chats en foto’s van cliënt zelf, diverse vrouwen, feesten, vakanties (p.320).
Dit zo zijnde stelt de verdediging zich op het standpunt dat aangetroffen foto’s waarop cliënt te zien zou zijn met de wapens (feit 1), de aangetroffen Glock zoals ten laste gelegd bij feit 2 niet voor het bewijs gebruikt mogen worden (de Glock is aangetroffen bij doorzoeking in de woning van cliënt. Deze doorzoeking was het rechtstreekse gevolg van de in de telefoon aangetroffen foto’s). Er blijven dan geen bewijsmiddelen over en cliënt dient vrij gesproken te worden van feit 1 en 2.”
2.2.5
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsvrouw heeft (...) bepleit dat met het onderzoek aan de mobiele telefoon een inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
De vruchten van voornoemd handelen dienen van het bewijs te worden uitgesloten en dit zal tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moeten leiden, aldus de raadsvrouw.
De advocaat-generaal heeft zich ter zitting van het hof op het standpunt gesteld dat er met betrekking tot het onderzoek aan de telefoon inderdaad sprake is van een schending van artikel 8 EVRM. Het onderzoek aan de telefoon heeft plaatsgevonden zonder dat daartoe een bevel van de Officier van Justitie was afgegeven, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Gelet op de beperkte ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, hoeft dit volgens de advocaat-generaal niet tot bewijsuitsluiting te leiden maar kan worden volstaan met de vaststelling dat een vormvoorschrift is geschonden.
Voornoemd verweer is in eerste aanleg ook door de verdediging gevoerd. De rechtbank heeft daaromtrent in het vonnis onder meer overwogen:
“De rechtbank overweegt dat op 12 april 2016 [betrokkene 1] ter zake van betrokkenheid bij een moord is aangehouden. Verdachte is, terwijl hij in de auto zat bij [betrokkene 1] en [verdachte] , ook aangehouden. De mobiele telefoons van verdachte en [verdachte] zijn vervolgens op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen en onderzocht. Gelet op de verdenking van het strafbare feit waarvoor [betrokkene 1] is aangehouden, is deze inbeslagname rechtmatig geweest. Voor inbeslagneming waren ook vatbaar voorwerpen die niet aan de verdachte [betrokkene 1] toebehoorden. De officier van justitie heeft bovendien aangegeven dat de verzamelde mobiele telefoons samen met de verdachten door het arrestatieteam zijn aangeleverd en dat daarna onderzocht is wie de eigenaar van welke telefoon was. De telefoon van verdachte kon derhalve onderzocht worden. De heenzending en de mededeling van een politieambtenaar dat de telefoon aan verdachte teruggegeven zou worden staan daar niet aan in de weg.”
Deze overweging is juist. Het hof sluit zich hierbij aan en concludeert op grond daarvan dat de inbeslagname van de telefoon rechtmatig is geweest.
Voorts is met betrekking tot het onderzoek dat vervolgens aan de telefoon heeft plaatsgevonden de volgende overweging van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:588) van belang:
“Voor het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken teneinde de beschikking te krijgen over daarin opgeslagen of beschikbare gegevens vereist de wet geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 94, in verbinding met art. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.”
Uit het dossier blijkt dat op 15 april 2016 de gegevens van de mobiele telefoon en de daarbij behorende SD-kaart zijn veiliggesteld en dat een onderzoek is ingesteld naar de afbeeldingen en video’s die waren opgeslagen op voornoemde SD-kaart. Op 14 juni 2016 heeft nader onderzoek aan de inbeslaggenomen telefoon plaatsgevonden, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2016. In dit proces-verbaal is gerelateerd: “In deze telefoon staan onder andere chats, contacten en foto’s. Ik heb de foto’s bekeken. Dit zijn foto’s van [verdachte] zelf, diverse vrouwen, feesten, vakantie, maar ook wapens en geld.” Ook het proces-verbaal “herkenning schoenen” d.d. 14 juli 2016 en een aanvulling op dat proces-verbaal bevatten (enkel) een beschrijving van hetgeen op de foto’s en video’s in de telefoon van verdachte te zien zou zijn.
Uit voornoemde processen-verbaal blijkt niet meer dan dat de politie de foto’s en video’s die op de telefoon en/of de SD-kaart stonden, heeft bekeken. In het proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2016 wordt weliswaar melding gemaakt van het feit dat op de telefoon (ook) chats en contacten staan, maar niet blijkt dat de verbalisanten kennis hebben genomen van die informatie. Integendeel: uit voornoemde processen-verbaal is af te leiden dat de politie selectief is geweest in het onderzoek van die telefoon en alleen de foto’s en video’s heeft bekeken. Uit het onderzoek ter zitting van het hof zijn ook geen aanwijzingen naar voren gekomen dat er een verdergaand onderzoek heeft plaatsgevonden. Van een onderzoek dat zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is gekregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte is niet gebleken.
Dat de inhoud van de mobiele telefoon en de SD-kaart door de politie kennelijk is gekopieerd en opgeslagen, maakt dit niet anders. Het hof acht de uitleg van de advocaat-generaal daaromtrent, inhoudende dat dit een standaard werkwijze van de politie betreft, teneinde te voorkomen dat door het (herhaaldelijk) benaderen van de informatie op de mobiele telefoon ten behoeve van het onderzoek de inhoud daarvan wordt gewijzigd, aannemelijk. Dat er een kopie van de inhoud van de telefoon is gemaakt, betekent niet dat de volledige inhoud ook is onderzocht.
Anders dan de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof op grond van het voorgaande van oordeel dat met het onderzoek aan de telefoon van verdachte niet meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is gemaakt. De algemene bevoegdheid van artikel 94 jo. artikel 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering biedt voor dit onderzoek daarom voldoende legitimatie.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.”
2.3
In zijn arrest van 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“2.6. Voor het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken teneinde de beschikking te krijgen over daarin opgeslagen of beschikbare gegevens vereist de wet geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 94, in verbinding met art. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.
(...)
2.8.
Mede gelet op het vooralsnog ontbreken van een daarop toegesneden wettelijke regeling verdient het volgende opmerking. De bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen en de daarin besloten liggende bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen kunnen op grond van art. 95 en 96 Sv ook worden uitgeoefend door de op grond van art. 148 Sv met het gezag over de opsporing belaste officier van justitie, nu deze blijkens art. 141, aanhef en onder a, Sv met opsporing is belast. Voorts kunnen die bevoegdheden op grond van art. 104, eerste lid, Sv worden uitgeoefend door de rechter-commissaris. De hier genoemde wettelijke bepalingen bieden tevens de grondslag voor het verrichten van onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen door de officier van justitie respectievelijk de rechter-commissaris, indien de inbeslagneming is geschied door een opsporingsambtenaar.
In zo een geval vormen de genoemde wettelijke bepalingen een toereikende grondslag voor onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen - waaronder elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken - dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt. Daarbij valt - in het licht van art. 8 EVRM - aan onderzoek door de rechter-commissaris in het bijzonder te denken in gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn.”
2.4.1
Het Hof heeft vastgesteld, kort gezegd, dat (i) de gehele inhoud van de mobiele telefoon van de verdachte en de bij die telefoon behorende SD-kaart door opsporingsambtenaren is gekopieerd en veiliggesteld met als doel de daarop opgeslagen of beschikbare gegevens nader te onderzoeken, en (ii) dat door opsporingsambtenaren op verschillende momenten onderzoek is gedaan naar deze opgeslagen of beschikbare gegevens, waarbij alle foto’s en video’s zijn onderzocht. Op basis van deze vaststellingen heeft het Hof geoordeeld dat art. 94 Sv een toereikende wettelijke grondslag vormt voor het door de opsporingsambtenaren verrichte nadere onderzoek aan de inbeslaggenomen smartphone en de daarbij behorende SD-kaart van de verdachte, aangezien daarmee niet meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is gemaakt.
2.4.2
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld - en in aanmerking genomen dat het Hof wel overweegt dat “de politie selectief is geweest in het onderzoek aan de telefoon”, maar dat het niet heeft vastgesteld aan de hand waarvan en met het oog waarop een selectie, die blijkbaar tenminste alle opgeslagen foto’s en films omvatte, is gemaakt -, is het oordeel van het Hof niet toereikend gemotiveerd.
2.5
Het middel slaagt in zoverre. Tot cassatie behoeft dat evenwel niet te leiden in verband met het volgende. In zijn arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, heeft de Hoge Raad regels geformuleerd voor de toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv ten aanzien van bewijsmateriaal dat rechtstreeks als gevolg van een bepaald vormverzuim is verkregen. Mede in het licht van die regels is het door de raadsvrouwe gevoerde, tot bewijsuitsluiting strekkende verweer, zoals hiervoor weergegeven onder 2.2.4, onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat aan een niet-gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van art. 8 EVRM gewaarborgde recht in de strafprocedure tegen de verdachte niet zonder meer rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden en dat door de verdediging onvoldoende is onderbouwd dat zich in de onderhavige zaak een situatie voordoet waarin toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk moet worden geacht. Het Hof had dat verweer daarom slechts kunnen verwerpen.
2.6
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2019.
Conclusie 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie PG. Klacht over het voortduren van de inbeslagneming van een smartphone en over het onderzoek van de gegevens in die smartphone. Beschouwingen over onderzoek van gegevens in inbeslaggenomen geautomatiseerd werk c.q. gegevensdrager. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing
Nr. 17/03716
Zitting: 21 mei 2019
Mr. D.J.C. Aben
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft de verdachte bij arrest van 14 juli 2017 wegens (onder 1) “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd”, en wegens (onder 2) “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III” en “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek als bedoeld in artikel 27(a) Sr. Het hof heeft bovendien de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen.
2. Namens de verdachte hebben mr. P. van Dongen en mr. R.J. Baumgardt, advocaten te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over de verwerping van de verweren inzake het onderzoek aan de smartphone van de verdachte.
4. Het hof heeft de in het middel bedoelde verweren als volgt weergegeven en verworpen:
“Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Rechtmatigheidsverweren
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de inbeslagname van de mobiele telefoon van verdachte en het onderzoek aan die telefoon onrechtmatig zijn geweest omdat er op dat moment geen redelijke verdenking (meer) bestond tegen verdachte. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat met het onderzoek aan de mobiele telefoon een inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
De vruchten van voornoemd handelen dienen van het bewijs te worden uitgesloten en dit zal tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moeten leiden, aldus de raadsvrouw.
De advocaat-generaal heeft zich ter zitting van het hof op het standpunt gesteld dat er met betrekking tot het onderzoek aan de telefoon inderdaad sprake is van een schending van artikel 8 EVRM. Het onderzoek aan de telefoon heeft plaatsgevonden zonder dat daartoe een bevel van de Officier van Justitie was afgegeven, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Gelet op de beperkte ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, hoeft dit volgens de advocaat-generaal niet tot bewijsuitsluiting te leiden maar kan worden volstaan met de vaststelling dat een vormvoorschrift is geschonden.
Voornoemd verweer is in eerste aanleg ook door de verdediging gevoerd. De rechtbank heeft daaromtrent in het vonnis onder meer overwogen:
“De rechtbank overweegt dat op 12 april 2016 [betrokkene 1] ter zake van betrokkenheid bij een moord is aangehouden. Verdachte is, terwijl hij in de auto zat bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , ook aangehouden. De mobiele telefoons van verdachte en [betrokkene 2] zijn vervolgens op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen en onderzocht. Gelet op de verdenking van het strafbare feit waarvoor [betrokkene 1] is aangehouden, is deze inbeslagname rechtmatig geweest. Voor inbeslagneming waren ook vatbaar voorwerpen die niet aan de verdachte [betrokkene 1] toebehoorden. De officier van justitie heeft bovendien aangegeven dat de verzamelde mobiele telefoons samen met de verdachten door het arrestatieteam zijn aangeleverd en dat daarna onderzocht is wie de eigenaar van welke telefoon was. De telefoon van verdachte kon derhalve onderzocht worden. De heenzending en de mededeling van een politieambtenaar dat de telefoon aan verdachte teruggegeven zou worden staan daar niet aan in de weg.”
Deze overweging is juist. Het hof sluit zich hierbij aan en concludeert op grond daarvan dat de inbeslagname van de telefoon rechtmatig is geweest.
Voorts is met betrekking tot het onderzoek dat vervolgens aan de telefoon heeft plaatsgevonden de volgende overweging van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:588) van belang:
“Voor het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken teneinde de beschikking te krijgen over daarin opgeslagen of beschikbare gegevens vereist de wet geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 94, in verbinding met art. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.”
Uit het dossier blijkt dat op 15 april 2016 de gegevens van de mobiele telefoon en de daarbij behorende SD-kaart zijn veiliggesteld en dat een onderzoek is ingesteld naar de afbeeldingen en video’s die waren opgeslagen op voornoemde SD-kaart. Op 14 juni 2016 heeft nader onderzoek aan de inbeslaggenomen telefoon plaatsgevonden, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2016. In dit proces-verbaal is gerelateerd: “In deze telefoon staan onder andere chats, contacten en foto’s. Ik heb de foto’s bekeken. Dit zijn foto’s van [verdachte] zelf, diverse vrouwen, feesten, vakantie, maar ook wapens en geld.” Ook het proces-verbaal “herkenning schoenen” d.d. 14 juli 2016 en een aanvulling op dat proces-verbaal bevatten (enkel) een beschrijving van hetgeen op de foto’s en video’s in de telefoon van verdachte te zien zou zijn.
Uit voornoemde processen-verbaal blijkt niet meer dan dat de politie de foto’s en video’s die op de telefoon en/of de SD-kaart stonden, heeft bekeken. In het proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2016 wordt weliswaar melding gemaakt van het feit dat op de telefoon (ook) chats en contacten staan, maar niet blijkt dat de verbalisanten kennis hebben genomen van die informatie. Integendeel: uit voornoemde processen-verbaal is af te leiden dat de politie selectief is geweest in het onderzoek van die telefoon en alleen de foto’s en video’s heeft bekeken. Uit het onderzoek ter zitting van het hof zijn ook geen aanwijzingen naar voren gekomen dat er een verdergaand onderzoek heeft plaatsgevonden. Van een onderzoek dat zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is gekregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte is niet gebleken.
Dat de inhoud van de mobiele telefoon en de SD-kaart door de politie kennelijk is gekopieerd en opgeslagen, maakt dit niet anders. Het hof acht de uitleg van de advocaat-generaal daaromtrent, inhoudende dat dit een standaard werkwijze van de politie betreft, teneinde te voorkomen dat door het (herhaaldelijk) benaderen van de informatie op de mobiele telefoon ten behoeve van het onderzoek de inhoud daarvan wordt gewijzigd, aannemelijk. Dat er een kopie van de inhoud van de telefoon is gemaakt, betekent niet dat de volledige inhoud ook is onderzocht.
Anders dan de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof op grond van het voorgaande van oordeel dat met het onderzoek aan de telefoon van verdachte niet meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is gemaakt. De algemene bevoegdheid van artikel 94 jo. artikel 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering biedt voor dit onderzoek daarom voldoende legitimatie.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
(…)”1.
De twee deelklachten van het middel
5. Het middel valt uiteen in twee deelklachten. In de eerste plaats wordt geklaagd over de verwerping van het verweer dat de voortduring van de inbeslagneming en het daarna gepleegde onderzoek aan de telefoon en de SD-kaart van de verdachte onrechtmatig was, nu de verdachte ten tijde daarvan niet (meer) als verdachte werd aangemerkt en in vrijheid was gesteld. De tweede deelklacht komt op tegen het oordeel dat met het onderzoek aan de telefoon van de verdachte een niet méér dan beperkte inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer zou zijn gemaakt. In het licht van het verhandelde ter terechtzitting van het hof en hetgeen de verdediging hieromtrent heeft aangevoerd, is de verwerping van de genoemde verweren en/of de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed, aldus het middel. Het middel stelt het niet expliciet, maar de conclusie die is opgenomen in de pleitnota die is gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 30 juni 2017 houdt in dat de op verdachte’s telefoon “aangetroffen foto’s waarop cliënt te zien zou zijn met de wapens”2.op de genoemde grond niet voor het bewijs hadden mogen worden gebezigd.
6. Het middel snijdt daarmee twee vraagstukken aan die corresponderen met de twee stappen in het beoordelingsschema voor rechtmatigheidsverweren omtrent onderzoek naar gegevens die zijn opgeslagen in een geautomatiseerd werk of een gegevensdrager. Dat zijn (1) de vraag of op zichzelf een wettelijke basis bestaat voor dergelijk onderzoek, en, zo ja, (2) of die wettelijke basis naar de maatstaven van artikel 8, tweede lid, EVRM toereikend is. Deze twee vraagstukken werk ik hieronder uit.
Enige beschouwingen over inbeslagneming
7. Inbeslagneming is in artikel 134, eerste lid, Sv gedefinieerd als het onder zich nemen of gaan houden van enig voorwerp ten behoeve van de strafvordering. De inbeslagneming verstoort de civielrechtelijke eigendomsverhouding niet, maar maakt wel inbreuk op het genot dat toekomt aan de rechthebbende op het voorwerp. Voor inbeslagneming geldt niet de eis dat er een verdenking is tegen bepaalde personen. Dat ligt voor de hand nu het een dwangmiddel betreft dat niet op personen, maar op voorwerpen wordt uitgeoefend. Wel moet er sprake zijn van een strafrechtelijk relevante situatie, een zeker vermoeden van een strafbaar feit. Aan de kring van personen die door de inbeslagneming kunnen worden getroffen, wordt geen beperking gesteld. Verder geldt dat op het moment dat het strafvorderlijk belang vervalt, het voorwerp overeenkomstig artikel 116, eerste lid, Sv moet worden teruggegeven aan de beslagene.3.
8. De artikelen 94 en 94a Sv bepalen welke voorwerpen voor inbeslagneming vatbaar zijn. Op grond van artikel 94 Sv betreffen dat – onder meer – voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen ter zake van een strafbaar feit waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat het is begaan. Daarnaast dient aan de functionaris die het beslag legt als zodanig ook een bevoegdheid tot inbeslagneming toe te komen. Artikel 96 Sv kent de opsporingsambtenaar onder meer in geval van verdenking van een voldoende ernstig strafbaar feit de bevoegdheid toe tot inbeslagneming van alle daarvoor vatbare voorwerpen. De bevoegdheid tot inbeslagneming is veelal gekoppeld aan de toepassing van andere (steun)bevoegdheden, ook wel accessoire dwangmiddelen genoemd, waarvan de aanwending de inbeslagneming faciliteert, zoals een bevel tot uitlevering (artikel 96a lid 1 Sv), het doorzoeken van een vervoermiddel (artikel 96b lid 1 Sv), of bij een aanhouding de inbeslagneming van de door de verdachte met zich gevoerde voorwerpen (artikel 95 lid 1 Sv).
Onderzoek naar gegevens die zijn opgeslagen in een inbeslaggenomen voorwerp
9. De bevoegdheid tot het doen van onderzoek aan (of in) een inbeslaggenomen voorwerp, ligt besloten in de bevoegdheid tot inbeslagneming zelf. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen om gegevens voor het strafrechtelijke onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen of beschikbare gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd.4.Dat geldt ook voor gegevens die zijn opgeslagen in andere inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, zoals een smartphone. Onderzoek van die gegevens kan onder omstandigheden echter vragen oproepen over de verhouding tot het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM. Hierover heeft de Hoge Raad zich op 4 april 2017 uitgelaten.5.
10. In op die dag gewezen arresten overwoog de Hoge Raad onder meer dat de wet geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie vereist voor onderzoek door opsporingsambtenaren aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken. Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 94, in verbinding met de artikelen 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens.
11. Indien dat onderzoek echter zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk,6.kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen. Mede gelet op het vooralsnog ontbreken van een daarop toegesneden wettelijk regeling, overwoog de Hoge Raad – kort gezegd – dat indien het onderzoek na inbeslagneming een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt, onderzoek door de officier van justitie en de rechter-commissaris in de rede ligt. Daarbij valt – in het licht van artikel 8 EVRM – wat betreft onderzoek door de rechter-commissaris in het bijzonder te denken aan gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer ingrijpend zal zijn.
De sanctionering van inbreuken op artikel 8 EVRM
12. Indien het onderzoek aan een smartphone een schending van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM oplevert, zal op de voet van artikel 359a Sv moeten worden beoordeeld of hieraan enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg daarvoor in aanmerking komt.7.Bewijsuitsluiting kan, als op grond van artikel 359a, eerste lid, Sv voorzien rechtsgevolg, uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.8.
13. Het EHRM heeft in dit verband in een aantal uitspraken geoordeeld dat het gebruik van bewijsmateriaal dat met schending van artikel 8 EVRM is verkregen niet meebracht dat reeds daardoor tekort was gedaan aan verdachte’s door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. De schending van artikel 8 EVRM dwingt bovendien niet zonder meer tot uitsluiting van het door die schending verkregen bewijs.9.Ik verwijs in het bijzonder naar de zaak van Khan tegen het Verenigd Koninkrijk.10.In die zaak was als ‘bijvangst’ een gesprek opgenomen dat Khan voerde in een woning waarin afluisterapparatuur was geplaatst in het kader van een niet op Khan, maar op de bewoner betrekking hebbend drugsonderzoek. In dat gesprek gaf Khan zijn betrokkenheid bij een drugstransport toe. Het EHRM oordeelde dat het afluisteren in strijd was met artikel 8 EVRM, op de grond dat er geen wettelijke regeling was die voldeed aan de eisen van artikel 8, tweede lid, EVRM. Het gebruik van de transcriptie van dat gesprek voor het bewijs tegen Khan werd, in aanmerking genomen de omstandigheden van het geval, niet in strijd geacht met Khans recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het EHRM overwoog daartoe onder andere dat Khan de uitspraken tijdens voornoemd gesprek vrijwillig had gedaan en hiertoe niet was uitgelokt.11.
Terug naar de eerste deelklacht
14. Ten aanzien van het onderwerp van de eerste deelklacht heeft de verdediging ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat de verdachte op 12 april 2016 is aangehouden, omdat hij samen met een verdachte van moord in de auto zat. Bij die aanhouding zijn de telefoons van alle personen die in die auto aanwezig waren, in beslag genomen. Het onderzoek aan die telefoons was erop gericht om uit te zoeken wie de eigenaar van welke telefoon was. De verdachte is echter vrijwel direct na die aanhouding in vrijheid gesteld, waardoor hij niet meer als verdachte kon worden aangemerkt. Twee dagen na die aanhouding is aan de raadsvrouw van de verdachte te kennen gegeven dat de verdachte zijn telefoon terug zou krijgen, waaruit volgt dat het strafvorderlijk belang zich op dat moment niet meer tegen de teruggave daarvan verzette. Die teruggave heeft echter niet plaatsgehad, terwijl het onderzoek aan die telefoon pas daarna is verricht. Voor het onderzoek aan de telefoon van de verdachte was geen grond (meer) aanwezig. Het onderzoek heeft derhalve onrechtmatig plaatsgevonden, aldus de verdediging.
15. In het door het hof overgenomen oordeel van de rechtbank hierover is overwogen dat de opsporingsambtenaren de verdachte en twee andere personen op 12 april 2016 hebben aangehouden wegens verdenking van betrokkenheid bij een moord en dat bij die gelegenheid telefoons van de verdachte en die andere personen in beslag zijn genomen met het oog op de waarheidsvinding als bedoeld in artikel 94 Sv. Gelet op de verdenking van het voornoemde strafbare feit, is deze inbeslagneming rechtmatig geweest, aldus de rechtbank in haar door het hof overgenomen overwegingen. Daarvoor kan immers ook in aanmerking komen een voorwerp dat niet aan de verdachte van het desbetreffende strafbare feit toebehoort. Verder heeft de officier van justitie volgens de rechtbank te kennen gegeven dat de verzamelde telefoons samen met de verdachte door het arrestatieteam zijn aangeleverd en dat daarna is onderzocht wie de eigenaar van welke telefoon was. De telefoon van de verdachte kon zodoende worden onderzocht. De heenzending van de verdachte, noch de mededeling van de politieambtenaar dat de telefoon aan de verdachte teruggegeven zou worden, staat daaraan in de weg, aldus de rechtbank in haar door het hof overgenomen motivering.
16. De eerste deelklacht luidt dat het hierboven onder 14 weergegeven verweer onvoldoende gemotiveerd is verworpen. Immers, het hof heeft onbesproken gelaten dat op het moment dat duidelijk was dat de bedoelde telefoon van de verdachte was, er geen reden of grond meer aanwezig was voor onderzoek aan die telefoon en dat dit onderzoek derhalve onrechtmatig was. De voor het bewijs in de onderhavige zaak gebruikte foto’s van die telefoon zijn pas ná dat moment aangetroffen.
De beoordeling van de eerste deelklacht
17. Voor zover het middel aldus veronderstelt dat slechts onderzoek gedaan kan worden aan voorwerpen die aan de verdachte van een bepaald strafbaar feit toebehoren, vindt die veronderstelling geen steun in het recht. Voor inbeslagneming op grond van de waarheidsvinding is op de voet van artikel 96, eerste lid, Sv immers ‘slechts’ vereist dat sprake is van een vermoeden van een – voldoende ernstig – strafbaar feit, terwijl aan de kring van personen die door de inbeslagneming kunnen worden getroffen geen beperking wordt gesteld. Inbeslagneming is immers een dwangmiddel dat is gericht tegen voorwerpen en niet tegen personen. De overweging dat “voor inbeslagname ook vatbaar [waren] voorwerpen die niet aan de verdachte [betrokkene 1] toebehoorden” getuigt dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het staat nu niet ter discussie dat zich in deze zaak een voor inbeslagneming vereiste strafrechtelijk relevante situatie voordeed.
18. De rechtbank heeft bovendien overwogen dat de opsporingsambtenaren hebben onderzocht wie de eigenaar van welke telefoon was. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan en in het inbeslaggenomen voorwerp. Deze onderzoeksbevoegdheid ligt besloten in de bevoegdheid tot inbeslagneming. Onderzoek aan een smartphone is daarvan zoals gezegd niet uitgezonderd. In beginsel biedt de algemene inbeslagnemingsbevoegdheid van opsporings-ambtenaren, neergelegd in artikel 96 Sv in verbinding met artikel 94 Sv, dus voldoende legitimatie. Voor zover het middel klaagt dat er geen enkele wettelijke basis meer bestond voor het onderzoek aan verdachte’s telefoon, faalt het dan ook.
19. Dat daaraan volgens het hof niet afdoet dat reeds was meegedeeld dat de verdachte ‘zijn’ telefoon zou terugkrijgen, acht ik niet onbegrijpelijk. Voorafgaand aan de daadwerkelijke teruggave ervan moest immers eerst nog worden vastgesteld wélke telefoon aan wie toebehoorde. In elk geval tot die tijd lag het toestel onder beslag. Dat reeds op 15 april 2016 duidelijk was geworden dat de inbeslaggenomen Samsung aan de verdachte toebehoorde (en niet aan de verdachte van moord), zoals de stellers van het middel in de toelichting staande houden, mist feitelijke grondslag. Dat is door het hof in ieder geval niet vastgesteld.
De tweede deelklacht
20. Ten aanzien van de tweede deelklacht is betoogd dat het onderzoek aan de telefoon van de verdachte onrechtmatig was, aangezien daarmee een (meer dan beperkte) inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zonder dat daarvoor een toereikende wettelijke grondslag aanwezig was. De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof hieromtrent aangevoerd dat álle gegevens van de telefoon en de SD-kaart van die telefoon zijn veiliggesteld, gekopieerd en opgeslagen. Die gegevens kunnen zodoende op een later moment worden geraadpleegd voor nader onderzoek. Bovendien blijkt volgens de steller van het middel uit het verhandelde ter terechtzitting van het hof en uit het arrest dat met behulp van technische middelen alle foto’s en video’s op zowel de telefoon van de verdachte, als de SD-kaart van die telefoon zijn onderzocht. Dit onderzoek heeft niet selectief plaatsgevonden, noch is het beperkt gebleven tot een gering aantal bepaalde gegevens, aldus het middel. Foto’s van de verdachte, (met) diverse vrouwen, feesten en vakanties zijn bij dat onderzoek aangetroffen, waardoor een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het privéleven van de verdachte is verkregen. ’s Hofs oordeel dat een niet meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt, is in dat licht onbegrijpelijk en de verwerping van dit verweer onvoldoende met redenen omkleed, aldus het middel.
21. Het hof heeft met betrekking tot het onderzoek aan de smartphone van de verdachte het volgende vastgesteld en overwogen:
- uit het dossier blijkt dat op 15 april 2016 de gegevens van de mobiele telefoon en de daarbij behorende geheugenkaart zijn veiliggesteld;
- de inhoud van de telefoon en de geheugenkaart is (kennelijk) door de politie gekopieerd; het hof heeft de uitleg van de advocaat-generaal hieromtrent, te weten dat dit een standaardwerkwijze betreft teneinde te voorkomen dat door het herhaaldelijk benaderen van de informatie op de telefoon de inhoud daarvan wordt gewijzigd, aannemelijk geacht;
- er is onderzoek ingesteld naar de afbeeldingen en video’s die op die telefoon en geheugenkaart zijn opgeslagen;
- volgens het proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2016 heeft op 14 juni 2016 nader onderzoek aan de inbeslaggenomen telefoon plaatsgevonden; in dat proces-verbaal is gerelateerd dat “op deze telefoon onder andere chats, contacten en foto’s [staan]. Ik heb de foto’s bekeken. Dit zijn foto’s van [verdachte] zelf, diverse vrouwen, feesten, vakantie, maar ook wapens en geld”;
- het proces-verbaal ‘herkenning schoenen’ d.d. 14 juli 2016 en een aanvulling op dat proces-verbaal bevat een beschrijving van hetgeen op de foto’s en video’s te zien zou zijn;
- hieruit volgt dat de opsporingsambtenaren de foto’s en video’s die op de telefoon en/of de SD-kaart waren opgeslagen hebben bekeken;
- hoewel melding wordt gemaakt van het feit dat op de telefoon (ook) chats en contacten zijn bewaard, blijkt niet dat de opsporingsambtenaren daarvan hebben kennisgenomen;
- niet is gebleken dat verdergaand onderzoek naar de gegevens op de telefoon is gedaan;
- de omstandigheid dat een kopie is gemaakt, betekent niet dat de volledige inhoud van de telefoon is onderzocht.
Verdieping van de uitgangspunten voor de beoordeling van de tweede deelklacht
22. Onder verwijzing naar de genoemde uitspraken van de Hoge Raad van 4 april 2017 stelt het middel de vraag aan de orde onder welke condities de met het onderzoek van de smartphone samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, c.q. onder welke condities dit onderzoek dermate verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de smartphone. Zoals hierboven reeds opgemerkt, heeft de Hoge Raad dit onderscheid als volgt geïllustreerd. Beperkt is het onderzoek indien dit slechts heeft bestaan uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de smartphone opgeslagen of beschikbare gegevens. Verstrekkend is het onderzoek van alle in de smartphone opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen. Tussen deze twee uitersten ligt een palet aan mogelijkheden. Het is dus de vraag waar de grens ligt.
23. Enkele uitspraken die ná 4 april 2017 zijn gewezen, kleuren dit palet enigszins in. Uit HR 14 november 2017, nr. 2869, kan worden begrepen dat indien het onderzoek aan de telefoon heeft bestaan uit het ‘handmatig’12.constateren dat de gebruiker van de telefoon verscheidene oproepen heeft gemist, en berichtjes en appjes heeft ontvangen, de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker slechts beperkt is geweest.13.Datzelfde geldt wanneer het onderzoek heeft bestaan uit het ‘handmatig’ bekijken van een aantal onbeveiligde video’s op een telefoon die niet van een toegangscode was voorzien.14.In het geval van HR 10 juli 2018, nr. 1121, bestond het onderzoek uit het gericht bekijken van foto's in de fotogalerij van een smartphone. Onduidelijk is of het onderzoek in dit geval ‘handmatig’ onderzoek heeft betroffen, met name doordat hierover in feitelijke aanleg niets was aangevoerd. De Hoge Raad liet het oordeel van het hof dat dit onderzoek rechtmatig had plaatsgehad ongemoeid.15.
24. Dat liep anders in HR 18 december 2018, nr. 2323.16.Het hof had in die zaak vastgesteld, kort gezegd, dat met gebruikmaking van technische hulpmiddelen onderzoek was gedaan naar in de mobiele telefoon opgeslagen of beschikbare gegevens, in het bijzonder naar foto's, filmbestanden en WhatsApp-gesprekken, en dit naar aanleiding van het resultaat van een zogenoemde quickscan waarbij een videobestand werd aangetroffen dat het vermoeden deed rijzen dat de smartphone kinderpornografisch beeldmateriaal bevatte. Gelet op het beslissingsschema van HR 4 april 2017 had het hof bij de beoordeling of artikel 94 Sv een toereikende wettelijke grondslag vormde voor het nadere onderzoek aan de inbeslaggenomen smartphone, moeten vaststellen of met dat onderzoek een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer was gemaakt. De Hoge Raad achtte het oordeel van het hof in zoverre niet toereikend gemotiveerd.
25. Terzijde veroorloof ik mij nog één opmerking van meer persoonlijke aard. Bij de huidige stand van de informatie- en communicatietechnologie – en met name vanwege het exponentieel toegenomen gebruik van de toepassingsmogelijkheden daarvan –, kan in een enkele smartphone méér informatie omtrent het privéleven van een persoon worden bewaard dan twintig jaar geleden in een gehele woning. Te denken valt aan een grote hoeveelheid medische gegevens, locatiegegevens en intiem berichtenverkeer, alsook aan hele fotoalbums en ‘bussen’ met filmmateriaal. In potentie kan met het onderzoek van gegevens in een smartphone dus een méér compleet beeld worden verkregen van (bepaalde aspecten van) het persoonlijk leven van de gebruiker van die smartphone dan met de doorzoeking van zijn woning. Ter toetsing van de rechtmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit was voor een doorzoeking van een woning zonder toestemming van de bewoner tot 1 februari 2000 (buiten het geval van dringende noodzakelijkheid) nog het verlof van de rechtbank vereist. Het onderzoek aan/in een smartphone, in casu om daarvan – naar verluidt – de eigenaar te achterhalen, is (vrijwel) niet met enige wettelijke waarborg omkleed. De verhoudingen zijn zoek. Ik vind het dan ook getuigen van wijsheid dat de Hoge Raad in afwachting van wetgeving op dit terrein bij uitspraken van 4 april 2017 het onderzoek van gegevens in een smartphone nader heeft willen normeren. Voor ‘verstrekkend’ onderzoek is ten minste de voorafgaande toestemming van de officier van justitie c.q. de rechter-commissaris vereist. Het lijkt mij persoonlijk géén overspannen eis dat ingeval deskundigen van de digitale recherche bij dit onderzoek worden betrokken c.q. ingeval technische hulpmiddelen worden aangewend sowieso de voorafgaande toestemming van (de officier van justitie of) de rechter-commissaris wordt gevraagd. Dat schept duidelijkheid en een (rechterlijke) waarborg vooraf.17.
26. Nu kan de feitenrechter alleen nog achteraf beoordelen of het onderzoek rechtmatig heeft plaatsgehad. In cassatie rijst vervolgens de vraag of dit oordeel toereikend is gemotiveerd.
De beoordeling van de tweede deelklacht
27. Terug naar de voorliggende zaak. Hierin kunnen aan de vaststellingen van het hof sterke aanwijzingen worden ontleend dat de digitale rechercheurs (voorafgaand aan de analyse en eventueel onder passering van de beveiliging van de smartphone) (i) een forensische kopie hebben vervaardigd van alle gegevens die zijn opgeslagen op de daarin aanwezige SD-kaart18.en/of (ii) een ‘dump’ hebben vervaardigd van alle gegevens die zijn bewaard in het geheugen van de smartphone.19.Ofschoon het hof dat niet met zoveel woorden heeft vastgesteld, zijn er dus sterke aanwijzingen dat ter facilitering van het onderzoek in de smartphone gespecialiseerde software en/of hardware is gebruikt, en – dus – een technisch hulpmiddel. Overeenkomstig de door het hof “aannemelijk geachte” mededelingen van de advocaat-generaal ter terechtzitting is deze werkwijze standaard voor hoogwaardige digitale recherche, en wordt zij toegepast teneinde de authenticiteit en validiteit van de elektronische gegevens te garanderen.20.Het digitale onderzoek ‘aan de smartphone’ (althans de SD-kaart) vindt vervolgens plaats op die aldus veiliggestelde elektronische gegevens.
28. Daarbij is in dit geval volgens het hof alleen beeldmateriaal onderzocht, geen communicatie of contactgegevens. Het hof heeft echter opengelaten wat de omvang is van de (onderzochte) verzameling beeldmateriaal, maar maakt wel melding van “foto’s van [verdachte] zelf, diverse vrouwen, feesten, vakantie, maar ook wapens en geld.” In theorie kan dat alles op twee foto’s, maar deze omschrijving wekt bij mij de indruk dat is kennisgenomen van een betrekkelijk goed gevuld fotoalbum. Naslag van het proces-verbaal waarnaar het hof verwijst, bevestigt die indruk.
29. In déze zaak had het hof naar mijn inzicht bij de bespreking van het verweer zoals gevoerd niet in het midden mogen laten (1) op welke (technische) wijze precies toegang is verkregen tot de gegevens die in de smartphone lagen opgeslagen, (2) op welke (technische) wijze die gegevens vervolgens zijn veiliggesteld voor onderzoek,21.en (3) wat de omvang is van de onderzochte verzameling van (beeld)materiaal. Indien die toegang en (een kopie van) de gegevens zelf met technische hulpmiddelen zijn verkregen, rijst m.i. reeds het sterke vermoeden dat het onderzoek in die smartphone een meer dan beperkte inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker. In dat licht bezien is het oordeel van het hof dat uitsluitend beeldmateriaal is onderzocht en daardoor “niet meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is gemaakt” niet zonder meer begrijpelijk.
30. In zoverre slaagt het middel.
31. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
32. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑05‑2019
Zie de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 30 juni 2017 gehechte pleitnota, de conclusie van de onder 1 en 2 gevoerde verweren.
Zie voor deze en andere beschouwingen van algemene aard: G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Wolters Kluwer: Deventer 2018, XII.19 Beslag en doorzoeking, p. 559 e.v. Zie ook R. ter Haar & S.E. van den Brink, Leerstukken Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, § 3.8.
Zie: HR 29 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:AD2076, NJ 1994/577; HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3564, NJ 2008/113; HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:BZ0004, NJ 2014/11.
Zie HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584, NJ 2017/229; HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:592, NJ 2017/230 m.nt. Kooijmans; HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:588. Graag verwijs ik ook naar de aan die arresten voorafgaande conclusies van mijn ambtgenoot Bleichrodt.
Kooijmans wijst in zijn annotatie onder NJ 2017/230 terecht op de gelijkenis van dit criterium met de maatstaf voor de stelselmatigheid van observatie door opsporingsambtenaren.
Zie wederom HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584, NJ 2017/229, r.o. 2.7. Zie HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308.
Zie: HR 30 maart 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AM2533, NJ 2004/376 m.nt. Buruma (Afvoerpijp), en wederom HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308.
Zie: R. Kuiper, Vormfouten. Juridische consequenties in strafzaken (diss. Nijmegen), Kluwer: Deventer 2014, p. 466-472.Zie bijvoorbeeld EHRM 12 juli 1988, 10862/84, NJ 1988/851 (Schenk/Zwitserland); EHRM 25 september 2001, 44787/98, NJ 2003/670 m.nt. Dommering (P.G. & J.H./Verenigd Koninkrijk); EHRM 5 november 2002, 48539/99, NJ 2004/262 m.nt. Schalken (Richard Allan/Verenigd Koninkrijk).Meer recent is EHRM 9 januari 2018, 1874/13 en 8567/13, ECLI:CE:ECHR:2018:0109JUD000187413, NJB 2018/549 (López Ribalda e.a./Spanje). Die zaak betrof een heimelijke videosurveillance op de werkplek van kassières die door hun werkgever van stelselmatige diefstal werden verdacht. Ik citeer uit die uitspraak (onder weglating van de vele verwijzingen):“82. While Article 6 of the Convention guarantees the right to a fair hearing, it does not lay down any rules on the admissibility of evidence or the way it should be assessed, which are therefore primarily matters for regulation by national law and the national courts. 83. The Court reiterates in this connection that it is not its function to determine, as a matter of principle, whether particular types of evidence —for example, evidence obtained unlawfully in terms of domestic law — may be admissible. The salient question is therefore not whether evidence that was obtained unlawfully or in breach of the Convention should or should not have been admitted, but whether the proceedings as a whole, including the way in which evidence was taken, were fair. This involves an examination of the unlawfulness in question and, where a violation of another Convention right is concerned, the nature of the violation found. 84. As to the examination of the nature of the Convention violation found, the Court reiterates that the question whether the use as evidence of information obtained in violation of Article 8 rendered a trial as a whole unfair contrary to Article 6 has to be determined with regard to all the circumstances of the case, including respect for the applicant's defence rights and the quality and importance of the evidence in question. Matters to be taken into account are whether the applicant was able to challenge the authenticity of the evidence and to oppose its use, whether the evidence was of sufficient quality — which entails an inquiry as to whether the circumstances in which it was obtained could cast doubt on its reliability or accuracy — and whether it was supported by other material. Lastly, the Court will attach weight to whether the evidence in question was or was not decisive for the outcome of the proceedings.”
EHRM 12 mei 2000, 35394/97, ECLI:CE:ECHR:2000:0512JUD003539497, NJ 2002/180 m.nt. Schalken.
Zie wederom R. Kuiper, Vormfouten. Juridische consequenties in strafzaken (diss. Nijmegen), Kluwer: Deventer 2014, p. 466-467.
De term ‘handmatig’ komt in diverse uitspraken over onderzoeken aan smartphones terug. Naar ik begrijp wordt hiermee bedoeld dat het onderzoek aan/in de smartphone heeft plaatsgehad zonder toepassing van technische hulpmiddelen, dat wil zeggen: gelijk aan de wijze waarop een gebruiker zelf zijn smartphone hanteert. Onder een ‘technisch hulpmiddel’ wordt doorgaans hardware en/of software verstaan die geschikt is voor (1) het passeren van de beveiliging van een (inbeslaggenomen) geautomatiseerd werk of gegevensdrager, (2) het veiligstellen/vastleggen van de daarop bewaarde gegevens (bijvoorbeeld door het vervaardigen van een forensische kopie), en/of (3) de analyse van die gegevens. Het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk, Stb. 2018, 340, art. 1, sub f, definieert ‘technisch hulpmiddel’ als volgt: “softwareapplicatie die gegevens detecteert, registreert en transporteert en waarmee onderzoekshandelingen worden verricht ter uitvoering van een bevel.” De definitie van ‘technische hulpmiddelen’ in dit besluit is beperkt tot softwareapplicaties, aangezien dit besluit is toegesneden op het inbreken in (‘hacken’ van) een geautomatiseerd werk dat in gebruik is bij een verdachte, zulks door deze applicatie (eventueel op afstand) heimelijk te introduceren in het geautomatiseerde werk van die verdachte.
Zie CAG Harteveld (ECLI:NL:PHR:2017:1245) voor HR 14 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2869 (HR: 81 RO). Ik formuleer hier opzettelijk terughoudend dat uit dit arrest ‘kan worden begrepen’ dat het beschreven onderzoek aan/in de telefoon van de verdachte slechts beperkt van aard was, omdat het hof (in een arrest dat in de tijd voorafging aan de uitspraken van HR 4 april 2017) in werkelijkheid in het midden liet of art. 94 Sv voldoende wettelijke basis voor dit onderzoek bood, maar het hof in elk geval geen reden zag voor bewijsuitsluiting. De Hoge Raad liet dit arrest zonder nadere motivering in stand. Harteveld concludeerde daaraan voorafgaand: “Met de overweging dat het niet evident is dat artikel 94 Sv als wettelijke grondslag voor het onderzoek aan de telefoon van de verdachte niet voldoet heeft het hof naar ik meen tot uitdrukking gebracht dat gelet op de geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van dit handmatige onderzoek geen rechtsregel er aan in de weg staat de resultaten van dit onderzoek voor het bewijs te bezigen. Afgezet tegen het door de Hoge Raad uitgezette kader getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk, gelet op de inhoud van de bij dat onderzoek door de verbalisant geregistreerde WhatsAppberichten.”
Zie CAG Bleichrodt (ECLI:NL:PHR:2017:1470) voor HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:71 (HR: 81 RO). Aan deze conclusie ontleen ik de volgende informatie omtrent de aard van het onderzoek in de telefoon van de verdachte: “In het eerste proces-verbaal is vermeld dat de telefoon zonder toegangscode te ontgrendelen was, dat op de schermbeveiliging een foto van het gezicht van de verdachte stond en dat de foto- en videobestanden op de telefoon niet waren beveiligd door middel van een toegangscode. Vervolgens volgt een weergave van één van de aangetroffen video’s, welke weergave tot het bewijs is gebezigd. In het tweede tot het bewijs gebezigde proces-verbaal heeft de verbalisant genoteerd dat hij onderzoek heeft gedaan naar de telefoon, er op het startscherm van de telefoon een foto is te zien van het gezicht van de verdachte, hij bij het startscherm het beeld naar links heeft ‘geswiped’ waardoor hij in het hoofdscherm van de telefoon kwam, hij hier iconen zag staan waaronder het icoon ‘video’, hij verschillende filmpjes zag die met de genoemde telefoon zijn gemaakt en hij verschillende filmpjes heeft bekeken. Vervolgens volgt een weergave van twee filmpjes waarbij in een woning is gefilmd, welke weergave voor het bewijs is gebruikt. (…).”
Zie HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1121, NJ 2018/345.
HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2323, NJ 2019/84 m.nt. Kooijmans.
Zie ook S. Royer & J.J. Oerlemans, ‘Naar een nieuwe regeling voor beslag op gegevensdragers’, Computerrecht 2017/200, p. 277-284 en met name p. 279.
Onder ‘forensische kopie’ wordt verstaan een duplicaat van alle gegevens op een gegevensdrager (die al dan niet onderdeel is van een geautomatiseerd werk); het betreft een kloon van de gegevensdrager, waarbij op sectorniveau (bit by bit) alle informatie op de gegevensdrager is overgenomen met toepassing van een write blocker. Hierdoor wordt alle informatie ongewijzigd overgenomen teneinde de authenticiteit en validiteit ervan te verzekeren. Dat is iets anders dan een functionele kopie, waarbij (alleen) alle bestanden op een gegevensdrager zijn gekopieerd. Er zijn verscheidene methoden en applicaties om een forensische kopie te vervaardigen, maar in alle gevallen is specifieke software vereist. Zie hierover o.m. J. Kävrestad, Fundamentals of Digital Forensics. Theory, Methods, and Real-Life Applications, Cham: Springer International Publishing 2018, p. 73-80, en M.T. Britz, Computer Forensics and Cyber Crime. An Introduction, Upper Saddle River: Pearson Education 2013, p. 267-296.
Het ongewijzigd onttrekken van alle elektronische gegevens in een smartphone behelst weer een ander kunstje dan het vervaardigen van een kloon van een gegevensdrager. Voor wat betreft smartphones is bijvoorbeeld het productcluster ‘XRY’ van het Zweedse MSAB op de forensische markt verkrijgbaar. Zie https://www.msab.com/products/ en https://dataexpert.nl/producten/mobile-forensics-msab/xry.
Zie P.A.M. Mevis, J.H.J. Verbaan & B.A. Salverda, Onderzoek aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, Den Haag: WODC/Ministerie van Veiligheid & Justitie 2016, p. 57-58.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof d.d. 30 juni 2017 bij wijze van analogie naar voren gebracht (zie p. 8-9 van de requisitoiraantekeningen) dat het vastleggen van de elektronische gegevens in een smartphone niet verder gaat dan de maatregel van het ‘bevriezen’ van de plaats van een doorzoeking in afwachting van de komst van de rechter-commissaris. Die vergelijking gaat m.i. niet op. Ik wijs er in dit verband op dat het EHRM reeds het enkele vastleggen van persoonsgegevens schaart onder het toepassingsbereik van artikel 8 EVRM. Het veiligstellen van persoonsgegevens komt mij aanzienlijk ingrijpender voor dan een slechts kortstondige beperking in het gebruiksgenot van de ‘bevroren’ plaats van doorzoeking. Zie over vastlegging van persoonsgegevens en de verhouding tot art. 8 EVRM onder (veel) meer: EHRM 25 september 2001, 44787/98, NJ 2003/670 m.nt. Dommering (P.G. & J.H./Verenigd Koninkrijk), en EHRM 4 juni 2013, 7841/08 (Peruzzo & Martens/Duitsland).
Beroepschrift 14‑03‑2018
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 17/03716
Betekening aanzegging: 17 januari 2018
Cassatieschriftuur
Inzake
[verdachte]
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaten: mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen
dossiernummer: D20170092
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden d.d. 14 juli 2017, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar. Tevens heeft het hof een beslissing genomen omtrent een vordering tot tenuitvoerlegging.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 8 EVRM alsmede 1, 359, 359a, 415 en 423 Sv, en wel om het navolgende:
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat de voortduring van de inbeslagname van de telefoon en het daarna gepleegde onderzoek naar de telefoon en de SD-kaart van verdachte onrechtmatig is geweest. Door de verdediging is daartoe — verkort zakelijk weergegeven — aangevoerd dat de inbeslagname an sich niet onrechtmatig was, maar dat op het moment dat verdachte niet (meer) als verdachte was aangemerkt en in vrijheid was gesteld, geen grond meer aanwezig was voor nader onderzoek aan die telefoon en het daarna gepleegde onderzoek dus onrechtmatig is. In het arrest heeft het hof slechts overwogen dat de telefoon niet onrechtmatig in beslag is genomen, zodat het hof feitelijk niet (voldoende) heeft gereageerd op het door de verdediging gevoerde verweer. De verwerping van het verweer en/of de bewezenverklaringen is/zijn daarom onbegrijpelijk althans onvoldoende met redenen omkleed.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het uitgebreide onderzoek naar de zich op die telefoon en bijbehorende SD-kaart bevindende gegevens, onrechtmatig is geweest, nu een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is gemaakt, zonder dat daarvoor voldoende wettelijke grondslag aanwezig was. In het arrest heeft het hof overwogen dat slechts sprake is van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, welk oordeel in het licht van het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen door en namens verdachte is aangevoerde onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
1.1
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2017 is onder meer gerelateerd:
‘Op vragen van de voorzitter antwoordt verdachte — zakelijk weergegeven — :
U vraagt mij hoe de aanhouding op 12 april 2016 is verlopen. Ik zat samen met nog een ander in de auto bij [betrokkene 1]. [betrokkene 1] zou mij thuis afzetten en toen opeens werden we overmeesterd door het arrestatieteam. Ik ben geslagen en alles. Het ging heel snel. U houdt mij voor dat in het dossier naar voren komt dat mijn telefoon is gevallen. Ik had twee telefoons bij me en die hebben ze allebei meegenomen. Iemand van de politie heeft beide telefoons uit mij zak gehaald. U houdt mij pagina 371 voor waar ik verklaar dat mijn telefoon op de grond is gegooid en dat ik ga kijken of hij kapot is. Oja, dat klopt. De Iphone 6 is op de grond gevallen. De andere telefoon was een Samsung. De foto's waar het om gaat, zijn op de Samsung aangetroffen.
U vraag mij wat voor gegevens er nog meer op de Samsung telefoon stonden. Ik gebruikte de telefoon gewoon voor familie. Ik maakte gebruik van internet op de telefoon.
()
De politie heeft mijn telefoon 6 maanden gehouden. Ik weet niet hoe ze mijn telefoon hebben onderzocht. Ik heb daar niet met de politie over gesproken.
()’
1.2
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2017 blijkt dat mr. K. Blonk, advocaat te Rotterdam, de raadsvrouw die verdachte ter zitting heeft bijgestaan, het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities, inhoudende onder meer:
‘Net als on 1e aanleg heeft de verdediging 2 rechtmatigheidsverweren. De verdediging is namelijk van mening dat de inbeslagname van de telefoon van client en het onderzoek in deze telefoon onrechtmatig zijn geweest.
1. De inbeslagname van de telefoon
Allereerst de inbeslagname: cliënt werd op 12 april 2016 aangehouden in de auto met [betrokkene 1]. [betrokkene 1] was verdachte in een moordzaak en cliënt had de pech bij [betrokkene 1] in de auto te zitten toen [betrokkene 1] werd aangehouden. Na een kort verhoor mocht client weer weg want als snel was duidelijk dat hij niets met die moordzaak te maken had. Aangezien client geen verdachte was had hij bij zijn invrijheidstelling zijn telefoon terug moeten krijgen.
De OvJ heeft in 1e aanleg erkend dat cliënt ‘bijvangst’ was. Volgens de OvJ was echter onduidelijk van wie de telefoon was en was het 1e onderzoek er op gericht was uit te zoeken wie de eigenaar van de telefoon was. Toen duidelijk werd van wie de telefoon was waren de afbeeldingen al aangetroffen aldus de OvJ in 1e aanleg. Dit gaat er bij de verdediging niet in. Client droeg zijn telefoon op zak bij zich toen hij werd aangehouden.
Dat was al een aanwijzing dat de telefoon van hem was. Ik ben 2 dagen na de aanhouding door het onderzoeksteam gebeld dat cliënt zijn telefoon terug zou krijgen. Kennelijk had het onderzoek op dat moment voldoende duidelijk gemaakt dat de telefoon van cliënt was. Daarna (op 15 april 2016) echter is de telefoon verder onderzocht en toen vond men de foto's van de wapens en is besloten dat de telefoon toch niet terug gegeven werd. En dat onderzoek is onrechtmatig geweest. Vast stond van wie de telefoon was en als er dan geen belang verder is voor het onderzoek in de moordzaak (daar ga ik van uit, want dat wordt nergens gesteld) dan heb je niets meer te zoeken in de telefoon en is verder onderzoek onrechtmatig. Dat brengt met zich mee dat alles wat uit dit onderzoek voortvloeit niet voor het bewijs gebruikt mag worden. Dat zijn dus de aangetroffen foto's waarop cliënt volgens het OM te zien zou zijn met de wapens (feit 1), de aangetroffen Glock zoals ten laste gelegd bij feit 2, (de Glock is aangetroffen bij doorzoeking in de woning van cliënt. Deze zoeking was het rechtstreekse gevolg van de in de telefoon aangetroffen foto's) Er blijven dan geen bewijsmiddelen over en cliënt dient vrij gesproken te worden van feit 1 en 2.
2. Onderzocht telefoon onrechtmatig
Voorts acht de verdediging het onderzoek aan of in de telefoon onrechtmatig omdat dit. onderzoek een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van client. Dit verweer is in 1e aanleg gevoerd. De rechtbank oordeelde dat artikel 94 en 95 sv voldoende basis voor inbeslagneming en onderzoek aan de telefoon bieden en verwierp het verweer.
Over onderzoek aan smartphones werd door rechtbanken en hoven verschillende gedacht ten tijde van de behandeling van van de onderhavige zaak in 1e aanleg. Inmiddels is daar meer duidelijkheid over. De HR deed in 3 soortgelijke zaken uitspraak () In deze uitspraken oordeelde de dat artikel 94 SV alleen voldoende legitimatie biedt in het geval het onderzoek een beperkte inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer. Dit zal het geval zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek echter zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven, kan dat onderzoek onrechtmatig zijn. Daarvan zal volgens de HR in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.
En daar is in de onderhavige zaak sprake van: uit het pv () volgt dat de telefoon is onderzocht door het Team Digitale Expertise. Alle gegevens van de telefoon en de SD kaart zijn veilig gesteld en opgeslagen en er is een backup gemaakt. In de telefoon en de SD kaart stonden onder andere chats, contacten en foto's () waarnaar onderzoek is ingesteld. Met dit onderzoek is derhalve meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van client gemaakt.
Client is hierdoor getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen en hij heeft hiervan nadeel ondervonden. Zijn privacy is op grove wijze geschonden. Hij is ook concreet benadeeld in zijn (verdedigings)belang, nu gegevens (foto's) uit zijn telefoon zijn gelicht en geprint en toegevoegd aan het strafdossier en client door de politie is verhoord en door de rechtbank is veroordeeld voornamelijk op basis van de foto's. Dit nadeel kan niet meer hersteld worden. Alle gegevens uit zijn telefoon zijn in handen gekomen van de politie en ook allen opgeslagen. Er is gekeken naar chats en foot's van client zelf, diverse vrouwen, feesten, vakanties ().
Dit zo zijnde stelt de verdediging zich op het standpunt dat aangetroffen foto's waarop cliënt te zien zou zijn met de wapens (feit 1), de aangetroffen Glock zoals ten laste gelegd bij feit 2 niet voor het bewijs gebruikt mogen worden (de Glock is aangetroffen bij doorzoeking van cliënt. Deze doorzoeking was het rechtstreekse gevolg van de in de telefoon aangetroffen foto's). Er blijven dan geen bewijsmiddelen over en cliënt dient vrij gesproken te worden van feit 1 en 2.’
1.3
In het arrest heeft het hof ten aanzien van de rechtmatigheidsverweren onder meer het volgende overwogen:
‘Voornoemd verweer is in eerste aanleg ook door de verdediging gevoerd. De rechtbank heeft daaromtrent in het vonnis onder meer overwogen:
‘De rechtbank overweegt dat op 12 april 2016 [betrokkene 1] ter zake van betrokkenheid bij een moord is aangehouden. Verdachte is, terwijl hij in de auto zat bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2], ook aangehouden. De mobiele telefoons van de verdachte en [betrokkene 2] zijn vervolgens op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen en onderzocht. Gelet op de verdenking van het strafbare feit waarvoor [betrokkene 1] is aangehouden, is deze inbeslagname rechtmatig geweest. Voor inbeslagneming waren ook vatbaar voorwerpen die niet aan de verdachte [betrokkene 1] toebehoorden. De officier van justitie heeft bovendien aangegeven dat de verzamelde mobiele telefoons samen met de verdachten door het arrestatieteam zijn aangeleverd en dat daarna is onderzocht wie de eigenaar van welke telefoon was. De telefoon van verdachte kon derhalve onderzocht worden. De heenzending en de mededeling van een politieambtenaar dat de telefoon aan verdachte teruggegeven zou worden staan daar niet aan in de weg.’
Deze overweging is juist. Het hof sluit zich hierbij aan en concludeert op grond daarvan dat de inbeslagname van de telefoon rechtmatig is geweest.
Voorts is met betrekking tot het onderzoek dat vervolgens aan de telefoon heeft plaatsgevonden de volgende overweging van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:588) van belang:
()
Uit het dossier blijkt dat op 15 april 2016 de gegevens van de mobiele telefoon en de daarbij behorende SD-kaart zijn veiliggesteld en dat een onderzoek is ingesteld naar de afbeeldingen en video's die waren opgeslagen op voornoemde SD-kaart. Op 14 juni 2016 heeft nader onderzoek aan de inbeslaggenomen telefoon plaatsgevonden, zo blijkt uit proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2016. In dit proces-verbaal is gerelateerd: ‘In deze telefoon staan onder andere chats, contacten en foto's. Ik heb de foto's bekeken. Dit zijn foto's van [verdachte] zelf, diverse vrouwen, feesten, vakantie, maar ook wapens en geld.’ Ook het proces-verbaal ‘herkenning schoenen’ d.d. 14 juni 2016 en een aanvulling op dat proces-verbaal bevatten (enkel) een beschrijving van hetgeen op de foto's en de video's in de telefoon van verdachte te zien zou zijn.
Uit voornoemde processen-verbaal blijkt niet meer dan dat de politie de foto's en video's die op de telefoon en/of de SD-kaart stonden, heeft bekeken. In het proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2016 wordt weliswaar melding gemaakt van het feit dat op de telefoon (ook) chats en contacten staan, maar niet blijkt dat de verbalisanten kennis hebben genomen van die informatie. Integendeel: uit voornoemde processen-verbaal is af te leiden dat de politie selectief is geweest in het onderzoek van die telefoon en dat alleen de foto's en video's heeft bekeken. Uit het onderzoek ter zitting van het hof zijn ook geen aanwijzingen naar voren gekomen dat er een verdergaand onderzoek heeft plaatsgevonden. Van een onderzoek dat zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is gekregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte is niet gebleken.
Dat de inhoud van de mobiele telefoon en de SD-kaart door de politie kennelijk is gekopieerd en opgeslagen, maakt dit niet anders. Het hof acht de uitleg van de advocaat-generaal daaromtrent, inhoudende dat dit een standaard werkwijze van de politie betreft, teneinde te voorkomen dat door het (herhaaldelijk) benaderen van de informatie op de mobiele telefoon ten behoeve van het onderzoek de inhoud daarvan wordt gewijzigd, aannemelijk. Dat er een kopie van de inhoud van de telefoon is gemaakt, betekent niet dat de volledige inhoud ook is onderzocht.
Anders dan de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof op grond van het voorgaande van oordeel dat met het onderzoek aan de telefoon van verdachte niet meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is gemaakt. De algemene bevoegdheid van artikel 94 jo. 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering biedt voor dit onderzoek daarom voldoende legitimatie.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.’
1.4
Het hof heeft onder meer als bewijsmiddelen gebezigd (4) een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende:
‘Door mij werd een onderzoek ingesteld naar de gegevens gerelateerd aan een mobiele telefoon van het merk Samsung en een daaruit afkomstige micro SD-kaart (). Op 15 april 2016 zijn de gegevens van zowel de voornoemde SD-kaart als de GSM veiliggesteld. Ik heb een onderzoek ingesteld naar de afbeeldingen en video's die waren opgeslagen op de SD-kaart afkomstig uit de veiliggestelde mobiele telefoon van het merk Samsung ().
()’
1.5
Tevens heeft het hof als bewijsmiddel gebezigd (6) een aanvullend proces-verbaal, inhoudende:
‘Naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland werd nader onderzoek verricht aan de reeds veiliggestelde gegevens van de inbeslaggenomen mobiele telefoon van het merk Samsung ().
()’
1.6
Uit het WODC rapport ‘Onderzoek aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten’ van 2016 blijkt dat politie/O.M./rechterlijke instanties verschillende hebben geoordeeld omtrent de wettelijke grondslag en toelaatbaarheid van onderzoek, verricht aan/in in beslag genomen (verkort weergegeven) GSM's. Inmiddels heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over het doen van onderzoek in en aan een inbeslaggenomen GSM (HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584):
‘Onderzoek aan smartphone. Wettelijke grondslag, art. 94.1, 95.1, 96.1 en 104 Sv. Voor het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar vereist de wet geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de OvJ. Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 94 jo. art. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal i.h.b. sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen. Hof heeft het gevoerde verweer verworpen op de enkele grond dat art. 94 Sv een voldoende wettelijke grondslag vormt voor het door een opsporingsambtenaar verrichte onderzoek aan de smartphone van verdachte. Daarmee heeft het Hof het hiervoor overwogene miskend.
Na terugwijzing zal het Hof moeten beoordelen of t.a.v. de ex art. 94 jo. art. 95 en 96Sv inbeslaggenomen smartphone en het t.b.v. de opsporing vastleggen van de daarin opgeslagen of beschikbare gegevens sprake is van meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Indien het Hof bevindt dat sprake is van de in de CAG beschreven gang van zaken — inhoudende dat met daartoe bestemde apparatuur en/of software alle op een smartphone en/of de bijbehorende SIM-kaart opgeslagen of beschikbare gegevens zijn uitgelezen waardoor (volledig) inzicht is verkregen in contacten, oproepgeschiedenis, berichten en foto's — ontstaat daardoor het vermoeden dat een zodanige inbreuk is gemaakt. Indien het Hof tot dat oordeel zou komen, zal het ex art. 359a Sv moeten beoordelen of aan het ontbreken van een wettelijke legitimatie enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BY5321).’
1.7
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat enerzijds de inbeslagname en het onderzoek van de smartphone te lang heeft voortgeduurd en anderzijds dat met het doorzoeken van de smartphone een inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, zonder dat voldoende wettelijke basis aanwezig was voor het onderzoek aan die smartphone. Ten aanzien van het eerste punt heeft de verdediging onder meer aangevoerd dat verdachte op 12 april 2016 is aangehouden omdat hij samen met een moordverdachte zat; bij de aanhouding van die moordverdachte vervolgens alle telefoons in beslag zijn genomen, waarbij het onderzoek aan de telefoons erop gericht was om uit te zoeken wie de eigenaar van elke telefoon was. Verdachte is vrijwel direct na aanhouding in vrijheid gesteld, omdat duidelijk was geworden dat hij niets met de moord te maken had. Verdachte was op dat moment dus geen verdachte (meer). Twee dagen na de aanhouding is aan de raadsvrouw van verdachte te kennen gegeven dat verdachte zijn telefoon terug zou krijgen. Hieruit volgt dat het strafvorderlijk belang zich reeds op dat moment niet meer verzette tegen de teruggave van de telefoon. Ter zitting in hoger beroep is aangevoerd dat de politie, na vrijlating en het bericht dat de telefoon zou worden teruggegeven, dan ook geen grond meer om verder te gaan met het doorzoeken van verdachtes smartphone, terwijl kennelijk pas op 15 april 2016 de foto's op de smartphone van verdachte zijn aangetroffen. In het arrest heeft het hof zich aangesloten bij de overweging van de rechtbank, inhoudende dat de inbeslagname van de telefoons en het daaropvolgend onderzoek om erachter te komen wie de eigenaar van welke telefoon was rechtmatig was. Dit betreft echter geen verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer. De verdediging heeft namelijk (onweersproken) aangegeven dat vanaf het moment dat duidelijk was geworden dat de inbeslaggenomen Samsung van verdachte was (en dus niet van de moordverdachte [betrokkene 1]) geen reden en grond meer aanwezig was voor verder onderzoek, zodat onderzoek vanaf dat moment onrechtmatig is, terwijl de foto's juist ná voornoemd moment (op 15 april 2016) zijn aangetroffen. Het hof heeft derhalve niet, althans niet voldoende, gereageerd op het door de verdediging gevoerde verweer, zodat de verwerping van het verweer en/of de bewezenverklaringen onbegrijpelijk is/zijn en/of onvoldoende met redenen is/zijn omkleed.
1.8
Tevens heeft de verdediging het verweer gevoerd dat het onderzoek aan de smartphone onrechtmatig is geweest, omdat een inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, zonder dat daarvoor een voldoende wettelijke basis aanwezig was. Daartoe is aangevoerd dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is gemaakt, nu de telefoon van verdachte is onderzocht door het Team Digitale Expertise, waarbij álle gegevens van de telefoon en de SD kaart zijn veiliggesteld en zijn opgeslagen. Op de telefoon en de SD-kaart bevonden zich onder andere contacten, chats als foto's van verdachte, diverse vrouwen, feesten en vakanties. Het hof is van oordeel dat door het onderzoek aan de smartphone van verdachte slechts sprake is geweest van een ‘beperkte’ inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, zodat de artikelen 94 tot en met 96 Sv voldoende wettelijke grondslag bieden. Volgens het hof blijkt uit het dossier dat de politie enkel de op de telefoon en de SD kaart aanwezige foto's en video's heeft bekeken en bijvoorbeeld geen onderzoek heeft gedaan naar de chats en de contacten, zodat geen min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte. Ook de omstandigheid dat de gehele inhoud van de telefoon en de SD kaart door de politie is gekopieerd, doet daar volgens het hof niets aan af, omdat dit niet betekent dat die gehele inhoud ook daadwerkelijk is onderzocht. Naar de mening van de verdachte is het oordeel van het hof onjuist c.q. onbegrijpelijk. Uit het verhandelde ter terechtzitting en het arrest blijkt dat met behulp van technische hulpmiddelen in ieder geval álle foto's en video's op zowel de telefoon als de SD kaart zijn onderzocht. Daarnaast is in (verschillende tot het bewijs) gebezigde processen-verbaal aangegeven dat (aanvullend) onderzoek is verricht naar de veiliggestelde gegevens, zodat hieruit — anders dan het hof overweegt — niet (direct) volgt dat enkel onderzocht is verricht naar de foto's en de video's. Uit het verhandelde ter terechtzitting en het arrest blijkt immers dat naast foto's en video's, ook chats en contacten op de telefoon stonden. Het onderzoek is zodoende juist niet selectief geweest en niet (slechts) beperkt gebleven tot het raadplegen van een gering aantal bepaalde gegevens. Uit het verhandelde ter terechtzitting en het arrest blijkt voorts dat bijvoorbeeld foto's van verdachte, diverse vrouwen, feesten en vakanties zijn aangetroffen, zodat wel degelijk een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van verdachtes privéleven is verkregen. Tot slot is van belang dat door de politie een kopie is gemaakt van de gehele inhoud van zowel de telefoon als de SD-kaart en dat deze kopie ook bewaard is gebleven en op latere momenten (nogmaals) geraadpleegd kan worden voor nader onderzoek. Het oordeel van het hof, inhoudende dat geen sprake is van een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, is gelet op het voorgaande dan ook onbegrijpelijk. De verwerping van het verweer en/of de bewezenverklaringen is/zijn daarom onvoldoende met redenen omkleed (HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:588).
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 14 maart 2018
Advocaten
mr. R.J. Baumgardt
mr. P. van Dongen