Zo ook in o.a. HR 10 december 2002, LJN AE8923, HR 13 mei 2003, LJN AF4255, rov. 3.3, NJ 2004, 40, m.nt. Mevis, HR 2 november 2004, LJN AR2448, NJ 2005, 27, HR 18 januari 2005, LJN AR5096, NJ 2005, 407, m.nt. JR, HR 21 december 2007, LJN BB5359. Zie verder Klip/Swart/Van der Wilt, par. III.5.7, aant. 3 (Lamp en Van der Wilt) en De Groot, aant. 3 op art. 552k, in: Tekst en Commentaar Strafvordering, negende druk, 2011, p. 1916.
HR, 22-05-2012, nr. 11/02723 B
ECLI:NL:HR:2012:BV9212
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-05-2012
- Zaaknummer
11/02723 B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BV9212
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BV9212, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV9212
ECLI:NL:HR:2012:BV9212, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑05‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV9212
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑08‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2012/399 met annotatie van A.H. Klip
NbSr 2012/252
Conclusie 22‑05‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/02723 B
Mr. Vellinga
Zitting: 7 februari 2012
Conclusie inzake:
[Klaagster]
1.
Bij beschikking van 28 april 2011 heeft de Rechtbank te Haarlem het klaagschrift tegen de inbeslagneming van tien servers en een networkanalyser gegrond verklaard, het beslag op die voorwerpen opgeheven en de teruggave aan klaagster gelast van deze voorwerpen.
2.
De Officier van Justitie bij de Rechtbank heeft één middel van cassatie voorgesteld. Namens klaagster is tegen de door het Openbaar Ministerie ingediende schriftuur een verweerschrift ingediend.
3.
Het middel houdt in dat de Rechtbank aan de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf ten grondslag heeft gelegd, althans dat de Rechtbank haar oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.
4.
De Rechtbank heeft - voor zover voor de beoordeling van het middel va n belang - overwogen:
"De rechtbank komt tot het oordeel dat de inbeslagname van de tien servers en de networkanalyser onrechtmatig is. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Het oorspronkelijke rechtshulpverzoek zag op het vastleggen van gegevens die konden worden gekoppeld aan een vijftal, door [A] BV gehoste, IP-adressen. Ten tijde van de doorzoeking ter inbeslagneming waren van aan twee IP-adressen gekoppelde servers reeds forensic images gemaakt, zodat de vordering aan de rechter-commissaris feitelijk nog zag op 3 IP-adressen.
Bij de behandeling in raadkamer is gebleken dat gemakkelijk en in zeer korte tijd te achterhalen was geweest welke server(s) gekoppeld zijn aan die drie IP-adressen, namelijk door middel van het zogenoemde 'booten' van de servers. In relatief korte tijd en ter plaatse hadden vervolgens door middel van forensic images de gegevens van de betreffende servers veiliggesteld kunnen worden. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de inbeslagname van de servers en de networkanalyser in strijd met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, te meer daar deze als gevolg heeft gehad dat de bedrijfsactiviteiten van klaagster stil zijn komen te liggen."
5.
In zijn arrest van 19 maart 2002, NJ 2002, 580 overwoog de Hoge Raad1.:
"3.3
Het gaat in deze zaak om een verzoek om rechtshulp van de Bondsrepubliek Duitsland, onder meer er toe strekkende in het kader van een strafzaak stukken van overtuiging in beslag te nemen onder de klaagster en over te dragen aan de verzoekende Staat.
(...)
3.4
In deze zaak stond de Rechtbank voor de taak om te beoordelen of aan de Officier van Justitie op de voet van art. 552p, tweede lid, Sv verlof kon worden verleend om de daartoe door de Rechter-Commissaris geselecteerde stukken aan de Duitse autoriteiten af te geven.
In een dergelijk geval heeft de rechter zich te richten naar het volgende toetsingskader. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien het verzoek is gegrond op een verdrag - hier het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (laatstelijk: Trb. 1996, 63) - aan dat verzoek ingevolge art. 552k, eerste lid, Sv zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht."
6.
In het onderhavige geval is het verzoek tot inbeslagneming van de tien servers en een networkanalyser gegrond op een verdrag, te weten het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken (m.n. art. 6).(2) Gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen als hiervoor weergegeven betekent dit dat aan dat verzoek ingevolge art. 552k, eerste lid, Sv zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven, dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.
7.
De beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zijn wel beginselen maar geen fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.3. Ik wijs op HR 8 maart 2011, LJN BP1153 waarin werd geklaagd dat de overdracht van de inbeslaggenomen stukken van overtuiging aan de Belgische autoriteiten "een wezenlijke belemmering van eigendomsrechten" van de betrokkene opleverde. Deze klacht, in wezen een beroep op het proportionaliteitsbeginsel, gaf naar het oordeel van de Hoge Raad blijk van miskenning van de hiervoor weergegeven maatstaf.
8.
Voorts wijs ik op enkele verwante kwesties. In HR 24 november 2009, LJN BI2281, NJ 2009, 606 oordeelde de Hoge Raad dat in geval van een verzoek van een buitenlandse autoriteit tot het leggen van conservatoir beslag dient te worden nagegaan of de inbeslagneming naar Nederlands recht is toegestaan, maar ook dat toetsing van de proportionaliteit en subsidiariteit van (het voortduren van) de inbeslagneming niet aan de rechter is. In HR 12 juni 1984, NJ 1985, 173 (Spaanse kerkroof) stond de Hoge Raad het niet toe dat de rechter het oordeel van de rechterlijke autoriteiten van het verzoekende land dat de voorwerpen waarvan de inbeslagneming werd verzocht konden dienen om de waarheid aan de dag te brengen, aan een onderzoek onderwierp.
9.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de Rechtbank de inbeslagneming niet had mogen toetsen aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Immers, met die toetsing toetste de Rechtbank in feite de inwilliging van het verzoek aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Bovendien heeft de Rechtbank een dergelijke toetsing niet deugdelijk kunnen uitvoeren omdat de Rechtbank anders dan de autoriteiten van de verzoekende staat, de strafzaak verder niet kent.4.
10.
Het voorgaande betekent dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heef aangelegd.
11.
Het middel slaagt.
12.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop de bestreden beschikking zou dienen te worden vernietigd.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑05‑2012
In HR 13 mei 2003, LJN AF4255, NJ 2004, 40 werd het ontbreken van een schriftelijke machtiging tot binnentreden niet gezien als schending van fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.
Klip/Swart/Van der Wilt, par. I.5.4, aant. 4 (Van der Wilt) wijzen erop dat het de Nederlandse rechter met het oog op toetsing van de rechtmatigheid van de bewijsgaring domweg aan voldoende informatie ontbreekt, hetgeen onder meer samenhangt met de omstandigheid dat buitenlandse opsporingsambtenaren niet snel geneigd zijn - en evenmin verplicht zijn - voor de Nederlandse rechter als getuige te verschijnen.
Uitspraak 22‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. OM-cassatie. Inbeslagneming i.v.m. rechtshulpverzoek VS. HR stelt relevante overweging uit LJN HR ZD2927 voorop. De Rb heeft geoordeeld dat de inbeslagneming in strijd is met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Door aldus te oordelen heeft de Rb blijk gegeven van miskenning van de te dezen toepasselijke maatstaf.
Partij(en)
22 mei 2012
Strafkamer
nr. S 11/02723 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 28 april 2011, nummer RK 11/396, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Nadien is bij de Hoge Raad binnengekomen een brief van de raadsman van de klaagster, mr. H.A.J. de Jong, advocaat te 's-Gravenhage.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
1.2.
Namens de klaagster hebben de raadsman voornoemd en mr. A. Verbruggen, advocaat te 's-Gravenhage, schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift de verkeerde maatstaf heeft aangelegd.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klaagster, strekkende tot teruggave van de naar aanleiding van een rechtshulpverzoek onder [A] B.V. inbeslaggenomen servers en networkanalyser, gegrond verklaard en de teruggave aan de klaagster gelast van voornoemde voorwerpen. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechtbank komt tot het oordeel dat de inbeslagname van de tien servers en de networkanalyser onrechtmatig is. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Het oorspronkelijke rechtshulpverzoek zag op het vastleggen van gegevens die konden worden gekoppeld aan een vijftal, door [A] BV gehoste, IP-adressen. Ten tijde van de doorzoeking ter inbeslagneming waren van aan twee IP-adressen gekoppelde servers reeds forensic images gemaakt, zodat de vordering aan de rechter-commissaris feitelijk nog zag op 3 IP-adressen.
Bij de behandeling in raadkamer is gebleken dat gemakkelijk en in zeer korte tijd te achterhalen was geweest welke server(s) gekoppeld zijn aan die drie IP-adressen, namelijk door middel van het zogenoemde 'booten' van de servers. In relatief korte tijd en ter plaatse hadden vervolgens door middel van forensic images de gegevens van de betreffende servers veiliggesteld kunnen worden.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de inbeslagname van de servers en de networkanalyser in strijd met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, te meer daar deze als gevolg heeft gehad dat de bedrijfsactiviteiten van klaagster stil zijn komen te liggen.
Nu klaagster buiten redelijke twijfel heeft gesteld ten aanzien van de servers en de networkanalyser rechthebbende te zijn, zal de rechtbank teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan klaagster bevelen."
2.3.
In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan. Op 3 maart 2011 is een rechtshulpverzoek ontvangen van de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika, strekkende tot het vastleggen van de gegevens van vijf 'IP-adressen'. De uitvoering van dat verzoek heeft niet geleid tot het vastleggen van de gegevens van alle 'IP-adressen'. Op 1 april 2011 is door genoemde autoriteiten mondeling verzocht over te gaan tot de inbeslagneming van 'tien servers en een networkanalyser'. Een daartoe strekkend schriftelijk rechtshulpverzoek is ontvangen op 12 april 2011. Ter uitvoering van dat verzoek zijn de in het klaagschrift bedoelde servers en networkanalyser in beslag genomen.
2.4.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien een verzoek als het onderhavige is gegrond op een verdrag - zoals hier het geval is - op grond van art. 552k, eerste lid, Sv aan dat verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (vgl. HR 19 maart 2002, LJN ZD2927, NJ 2002/580).
2.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de inbeslagneming van de servers en de networkanalyser in strijd is met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Door aldus te oordelen heeft de Rechtbank blijk gegeven van miskenning van de te dezen toepasselijke, hiervoor onder 2.4 weergegeven maatstaf.
2.6.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2012.
Beroepschrift 26‑08‑2011
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen de beschikking van de meervoudige raadkamer van de Rechtbank te Haarlem van 28 april 2011, waarbij de Rechtbank in de zaak tegen de klaagster:
Vennootschap naar het recht van Costa Rica [klaagster],
domicilie kiezende te [vestigingsplaats], [adres],
het beklag in de zin van art. 552a Wetboek van Strafvordering (Sv) gegrond heeft verklaard, de opheffing heeft bevolen van het beslag op de in de beschikking vermelde voorwerpen en de teruggave daarvan aan klaagster heeft gelast.
Rekwirant kan zich met deze beschikking en de motivering daarvan niet verenigen.
Cassatiemiddel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in art. 79 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij in het bijzonder zijn (is) geschonden althans niet zijn (is) nageleefd art. 94 en/of art. 552a en/of art. 552k Sv, doordat, zoals hierna zal worden toegelicht, de Rechtbank bij haar oordeel dat de inbeslagneming van tien servers en een networkanalyser onrechtmatig was, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door miskenning van de in de onderhavige zaak aan te leggen maatstaf, althans dat het oordeel van de Rechtbank niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend is gemotiveerd.
Toelichting
1.
De Rechter-Commissaris heeft op 1 april 2011 op vordering van de Officier van Justitie, na een daartoe strekkend verzoek van de Amerikaanse autoriteiten, doorzoeking verricht bij [A] BV. Bij die doorzoeking heeft de Rechter Commissaris tien servers en een networkanalyser, die aan klaagster toebehoren, inbeslaggenomen.
Namens klaagster is een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagneming.
2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift gegrond verklaard en daartoe — voor zover thans van belang — overwogen:
‘De rechtbank komt tot het oordeel dat de inbeslagname van de tien servers en de networkanalyser onrechtmatig is. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Het oorspronkelijke rechtshulpverzoek zag op het vastleggen van gegevens die konden worden gekoppeld aan een vijftal, door [A] BV gehoste, IP-adressen. Ten tijde van de doorzoeking ter inbeslagneming waren van aan twee IP-adressen gekoppelde servers reeds forensic images gemaakt, zodat de vordering aan de rechter-commissaris feitelijk nog zag op 3 IP-adressen.
Bij de behandeling in raadkamer is gebleken dat gemakkelijk en in zeer korte tijd te achterhalen was geweest welke server(s) gekoppeld zijn aan die drie IP-adressen, namelijk door middel van het zogenoemde ‘booten’ van de servers. In relatief korte tijd en ter plaatse hadden vervolgens door middel van forensic images de gegevens van de betreffende servers veiliggesteld kunnen worden.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de inbeslagname van de servers en de networkanalyser in strijd met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, te meer daar deze als gevolg heeft gehad dat de bedrijfsactiviteiten van klaagster stil zijn komen te liggen.
Nu klaagster buiten redelijke twijfel heeft gesteld ten aanzien van de servers en de networkanalyser rechthebbende te zijn, zal de rechtbank teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan klaagster bevelen.’
3.1.
De eerste vraag die aan de orde moet komen is, of de beklagrechter in de onderhavige zaak bevoegd was om de proportionaliteit en subsidiariteit van de inbeslagneming te toetsen. In HR 12 oktober 2010, NJ 2010/563 heeft Uw Raad geoordeeld dat de Rechtbank in het kader van een klaagschriftprocedure tegen de inbeslagneming de (rechtmatigheid van de) inbeslagneming kan toetsen, ook als de inbeslagneming is verricht door de Rechter-Commissaris teneinde te voldoen aan een verzoek tot rechtshulp. De vraag is hoever die toetsing in een geval als het onderhavige reikt, in aanmerking genomen het vertrouwensbeginsel, zoals dat geldt in het internationale rechtshulpverkeer.
3.2.
In dit kader wil rekwirant wijzen op HR 24 november 2009, NJ 2009/606. In die zaak was krachtens een Belgisch rechtshulpverzoek onder klaagster conservatoir beslag gelegd op aandelen. In reactie op de cassatiemiddelen die opkwamen tegen het oordeel van de Rechtbank dat het voortduren van het beslag in overeenstemming was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, oordeelde Uw Raad dat een toetsing van de proportionaliteit en de subsidiariteit van (het voortduren van) de inbeslagneming niet aan de rechter is.
3.3.
Niet valt in te zien waarom de beperking van dit toetsingskader ook niet zou gelden ten aanzien van strafvorderlijk beslag op verzoek van een buitenlandse autoriteit. Toegepast op de onderhavige casus, waarin niet de artt. 13a e.v. WOTS van toepassing zijn maar de artt. 552h e.v. Sv, brengt dit, analoog aan het toetsingskader ten aanzien van conservatoir beslag op verzoek van een buitenlandse autoriteit, mee dat toetsing van de proportionaliteit en subsidiariteit van (het voortduren van) de inbeslagneming niet aan de (beklag)rechter is. Voor zover de Rechtbank een oordeel heeft gegeven over de proportionaliteit en subsidiariteit van de onderhavige inbeslagneming heeft zij derhalve het hier van toepassing zijnde toetsingskader miskent en daarmee blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
4.1.
Voor zover het onder 3 voorgestane toetsingskader niet van toepassing zou zijn, geldt het volgende. Uitgangspunt bij internationale rechtshulp is dat door de Nederlandse autoriteiten zoveel mogelijk gevolg moet worden gegeven aan een rechtshulpverzoek.
Rekwirant verwijst in dit kader naar het arrest van Uw Raad van 8 maart 2011, LJN: BP1153, waarin Uw Raad — in navolging van vaste jurisprudentie op dit punt — heeft overwogen:
‘Als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien een verzoek (tot inbeslagneming, HHJK) door een buitenlandse autoriteit is gegrond op een verdrag — zoals hier het geval is — op grond van art. 552k, eerste lid, Sv aan dat verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 5521 Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (vgl. HR 19 maart 2002, LJN ZD2927, NJ 2002/580).’
4.2.
Uit de bestreden beschikking van de Rechtbank blijkt niet dat zij de onderhavige inbeslagneming heeft getoetst aan de hiervoor vermelde maatstaf. In zoverre heeft de Rechtbank dan ook blijk gegeven van miskenning van die maatstaf en daarmee van een onjuiste rechtsopvatting.
4.3.
Indien zou moeten worden aangenomen dat de Rechtbank desalniettemin deze maatstaf wel heeft aangelegd, is het impliciete oordeel van de Rechtbank dat de inbeslagneming zodanig in strijd was met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht dat die inbeslagneming onrechtmatig was, naar de mening van rekwirant niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd. Het enkele feit dat het volgens de Rechtbank mogelijk was om in relatief korte tijd de gegevens op de betreffende servers veilig te stellen door middel van het maken van forensic images — waarmee de Rechtbank kennelijk het oog had op een doorzoeking ter vastlegging van gegevens als bedoeld in art. 125i e.v. Sv — betekent nog niet dat inbeslagneming van de servers zodanig in strijd was met fundamentele beginselen van Nederlands procesrecht dat dat in casu zou moeten leiden tot het onrechtmatig achten van de inbeslagneming van de servers.
4.4.
Van belang is dat blijkens de schriftelijke vordering van de Officier van Justitie van 1 april 2011 het rechtshulpverzoek van de Amerikaanse autoriteiten ten aanzien van de onderhavige voorwerpen strekte tot inbeslagneming van de servers in het belang van het (Amerikaanse) onderzoek en niet tot het veiligstellen van de daarin vastgelegde gegevens. Dat het oorspronkelijke, op [A] BV betrekking hebbende, rechtshulpverzoek wel zag op het vastleggen van gegevens, maakt dit naar de mening van rekwirant niet anders.
4.5.
In dit kader wordt verwezen naar de conclusie van A-G Silvis bij het hiervoor onder 4.1 vermelde arrest van 8 maart 2011 — waarin het spiegelbeeld van de onderhavige casus speelde, in zoverre dat er over werd geklaagd dat de Rechtbank nader had moeten motiveren waarom niet met de door de verdediging voorgestelde, minder ingrijpende werkwijze kon worden volstaan — :
- ‘12.
Vooropgesteld kan worden dat onderzoek naar de gedetailleerde wijze waarop de inbeslaggenomen voorwerpen daadwerkelijk dienstig kunnen zijn voor de waarheidsvinding in het buitenlands onderzoek, in een procedure als de onderhavige niet op haar plaats is. Een meer dan oppervlakkig onderzoek naar de inhoudelijke bewijswaarde van de op grond van een verzoek om rechtshulp inbeslaggenomen voorwerpen en daarin opgeslagen gegevens, met het oog op de feiten die in de verzoekende Staat strafrechtelijk worden onderzocht, zou zich niet verdragen met het doel van de toepasselijke verdragen en de in aanmerking te nemen wettelijke voorschriften, welk doel er in is gelegen in zo ruim mogelijke mate gevolg te geven aan verzoeken om internationale rechtshulp.
- 13.
(…) Zonder gespecificeerde kennis van de strafzaak is het niet vanzelfsprekend dat het alleen gaat om de opgeslagen gegevens, ook al is dat niet onwaarschijnlijk. Het rechtshulpverzoek heeft betrekking op inbeslaggenomen voorwerpen. Of het op een in Nederland gebruikelijke wijze uitlezen, opslaan en met de verbalisering van deze onderzoekshandelingen toezenden van de gegevens voor de waarheidsvinding in dit geval gelijkwaardig is aan de overdracht van de voorwerpen, staat niet zonder meer vast. (…)’
5.
Gelet op het voorgaande heeft de Rechtbank bij haar oordeel dat de inbeslagneming van tien servers en een networkanalyser onrechtmatig was, naar de mening van rekwirant blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door miskenning van het in de onderhavige zaak geldende toetsingskader, althans is het oordeel van de Rechtbank niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
Indien één of meer onderdelen van het cassatiemiddel doel treft of treffen, zal de beschikking van de meervoudige raadkamer van de Rechtbank te Haarlem niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt Uw Raad dan ook deze beschikking te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 26 augustus 2011
Mr. H.H.J.Knol,plaatsvervangend officier van justitie te Haarlem