NJ 2004, 40
Bevoegdheid tot bevriezing van overeenkomstige toepassing op art. 110 Sv. Inwilliging rechtshulpverzoek niet in strijd met fundamentele beginselen Nederlands strafprocesrecht.
HR 13-05-2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4255, m.nt. P.A.M. Mevis
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13 mei 2003
- Magistraten
C.J.G. Bleichrodt, G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema, E.J. Numann
- Zaaknummer
02356/01B
- Conclusie
A-G Wortel
- Noot
P.A.M. Mevis
- LJN
AF4255
- JCDI
JCDI:ADS159990:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Voorfase
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2003:AF4255, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑05‑2003
ECLI:NL:HR:2003:AF4255, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑05‑2003
- Wetingang
Essentie
1.
1. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat opsporingsambtenaren de bevoegdheid tot bevriezing cfm. art. 96 lid 2 Sv mogen uitoefenen in afwachting van de komst van de rechter-commissaris bij een door deze voorgenomen doorzoeking, ook al is die bepaling in art. 110 Sv niet van overeenkomstige toepassing verklaard.
2.
2. Het ontbreken bij de opsporingsambtenaren van de vereiste machtiging tot binnentreden brengt in casu niet mee dat inwilliging van het rechtshulpverzoek in strijd is met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (vgl. HR NJ 2002, 580).
Voorgaande uitspraak
Beschikking op ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.