Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/6.3.8.2
6.3.8.2 Arbitrage
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS391840:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 25 februari 2000, NJ 2000, 508, m.nt. HJS (Benetton/Eco Swiss c.s. III), r.o. 3.2.3.
Noot Snijders bij HR 25 februari 2000, NJ 2000, 508, m.nt. HJS (Benetton/Eco Swiss c.s. III), nr. 4.
HR 9 januari 2004, NJ 2005,190, m.nt. HJS (Nannini/SFT), r.o. 3.5.2.
HR 22 december 2006, NJ 2008, 4, m.nt. H.J. Snijders (Kers/Rijpma), r.o. 3.3.
HR 9 januari 2004, NJ 2005,190, m.nt. HJS (Nannini/SFT), r.o. 3.5.2.
Noot Snijders bij HR 25 februari 2000, NJ 2000, 508, m.nt. HJS (Benetton/Eco Swiss c.s. III), nr. 4; noot Snijders bij HR 22 december 2006, NJ2008, 4, m.nt. H.J. Snijders (Kers/Rijpma), nr. 3; Snijders 2011c, p. 304, art. 1057 Rv, aant. 5.
HR 30 maart 1973, NJ 1973,226, m.nt. PZ(DeKaaphoeve/Swinkels); zie ook Snijders in zijn noot bij HR 25 februari 2000, NJ 2000, 508, m.nt. HJS (Benetton/Eco Swiss c.s. III), nr. 4; Snijders 2011c, p. 299, art. 1057 Rv, aant. 5, p. 354, art. 1065, aant. 4.
Meijer meent dat partijen in geval van arbitrage afstand hebben gedaan van het uit art. 6 EVRM voortvloeiende recht op motivering; Meijer 2011, p. 89. Volgens Snijders houdt de enkele overeenkomst tot arbitrage nog geen buitentoepassinglating van het motiveringsbeginsel in; zie Snijders 1988, p. 406-407.
Zie art. 1057 lid 5 sub c conceptwetsvoorstel, te vinden op www.internetconsultatie.nl.
Noot Snijders bij HR 9 januari 2004, NJ 2005,190, m.nt. HJS (Nannini/SFT), nr. 4.
Van den Berg 1990, p. 18-19.
Van den Berg 1990, p. 18-19.
Zie Van den Berg 1990, p. 18.
Toelichting op art. 1057 lid 5 Voorstel tot wijziging Arbitragewet (te vinden op www.arbitragewet. nl; TvA Special 2005, p. 159-160).
Zie ook de concept-memorie van toelichting bij art. 1057, p. 36 (te vinden op www.internetconsultatie. nl).
Afstand van recht door de enkele overeenkomst tot arbitrage?
In geval van arbitrage blijkt inderdaad te gelden dat het vonnis de gronden voor de beslissing dient te bevatten (zie artikel 1057 lid 4 sub e Rv), al kent de wet een uitzondering indien het vonnis uitsluitend betreft de enkele vaststelling van de hoedanigheid van de toestand van zaken dan wel de vastlegging van een vergelijk.
Schending van dit motiveringsbeginsel maakt het vonnis vernietigbaar, zo blijkt uit artikel 1065 lid 1 sub d Rv. De enkele overeenkomst tot arbitrage houdt dus nog geen buitentoepassingverklaring van het motiveringsbeginsel in. Wel is dit beginsel minder goed gewaarborgd dan in het kader van de overheidsrechtspraak. Niet ieder gebrek in de motivering levert grond voor vernietiging op. De Hoge Raad oordeelde in het Benetton III-arrest namelijk dat vernietiging op grond van artikel 1065 lid 1 sub d Rv slechts mogelijk is wanneer motivering ontbreekt, en dus niet in gevallen van ondeugdelijke motivering. De Hoge Raad motiveerde dit oordeel aldus, dat aan de rechter niet de bevoegdheid toekomt om op deze vernietigingsgrond een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen.1 Onduidelijk was of dit oordeel van de Hoge Raad nu betekende dat iedere motivering voldoende was, zodat de motiveringseis in feite een lege huls zou worden. Snijders vroeg zich in zijn noot bij het arrest af, of arbiters domweg een willekeurige bladzijde uit de telefoongids mogen scheuren en voor hun beslissing mogen plakken.2 In de beschikking Nannini/SFT heeft de Hoge Raad zijn oordeel gepreciseerd. Volgens hem moet met het ontbreken van een motivering op één lijn worden gesteld het geval dat weliswaar een motivering gegeven is, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet te onderkennen valt.3 In het arrest Kers/Rijpma heeft de Hoge Raad hieraan toegevoegd dat dit criterium door de rechter met terughoudendheid moet worden toegepast, in die zin dat hij slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. Uitsluitend indien een motivering ontbreekt, of indien een arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld, mag de rechter dit vonnis vernietigen op de in artikel 1065 lid 1 aanhef en sub d Rv vermelde grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed.4
Snijders is nog ingegaan op de vraag wat precies het object van analyse is bij de toetsing aan het motiveringsvereiste. Hij leidt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad af dat gedetailleerder moet worden gekeken naar het arbitrale vonnis als geheel. Zo spreekt de Hoge Raad in Nannini/SFT over een verklaring voor 'de desbetreffende beslissing .5 Volgens Snijders zal in ieder geval elke afdoening van een hoofdvordering en elke afdoening van een essentiële weer dienen te worden gemotiveerd. Hetzelfde geldt volgens hem voor essentiële, in geschil zijnde voorvragen, zoals die ten aanzien van het toepasselijke materiële recht.6 Dit lijkt mij een terecht uitgangspunt. Mijns inziens zal de motivering namelijk in ieder geval zover dienen te gaan, dat de overheidsrechter kan beoordelen of het scheidsgerecht zich aan de opdracht heeft gehouden. Van schending van de opdracht is namelijk sprake indien het scheidsge recht een essentiële weer niet heeft behandeld.7 Een dergelijke motivering is ook minimaal nodig om de beslissing voor partijen aanvaardbaar te maken.
De eisen die aan de motivering van arbitrale vonnissen worden gesteld zijn dus veel minder streng dan de eisen die in het kader van de overheidsrechtspraak gelden. Voldoende is reeds dat het vonnis enige steekhoudende verklaring voor de gegeven beslissingen bevat. Partijen worden met een overeenkomst tot arbitrage dus tot op zekere hoogte geacht afstand te hebben gedaan van het motiveringsbeginsel.8
Uitsluiting van het motiveringsbeginsel bij expliciete overeenkomst?
De enkele overeenkomst tot arbitrage houdt nog geen volledige buitentoepassingla-ting van de motiveringsplicht in. Zouden partijen wel expliciet kunnen overeenkomen dat het arbitrale vonnis niet gemotiveerd behoeft te worden? In het conceptwetsvoorstel tot herziening van het arbitragerecht wordt een dergelijke overeenkomst mogelijk gemaakt. Vereist wordt daarbij wel dat de overeenkomst schriftelijk wordt gesloten, nadat de arbitrage aanhangig is gemaakt.9 Volgens Snijders zou op deze bepaling reeds thans geanticipeerd kunnen worden. In de regel dient de motivering in het kader van arbitrage volgens hem niet het publiek belang, maar uitsluitend het private belang.10 Ook Van den Berg komt, na analyse van de functies van motivering, tot de conclusie dat een motivering van arbitrale vonnissen niet een dermate fundamenteel aspect van het Nederlandse arbitragerecht vormt als men geneigd is te denken.11
Naar mijn mening staan echter wel degelijk openbare belangen aan een overeenkomst waarbij motivering wordt uitgesloten in de weg. Weliswaar is motivering in geval van arbitrage minder nodig met het oog op het vertrouwen van de samenleving in de rechtspraak, maar motivering kan de beslissing wel meer aanvaardbaar maken voor partijen, waardoor zij eigenrichting voorkomt. Van den Berg stelt de vraag of deze functie zodanig essentieel is, dat partijen niet van tevoren mogen overeenkomen dat zij geen andere legitimatie behoeven dan het vertrouwen dat de arbiters bij hen opwekt.12 Inderdaad lijkt mij dit het geval. Partijen zullen, voordat het vonnis is gewezen, niet altijd goed kunnen inschatten in hoeverre zij behoefte hebben aan een motivering. Een partij kan vooraf wellicht denken dat zij zich zonder enige uitleg bij het vonnis neer zal leggen, maar dit enkel vanuit de verwachting dat het vonnis toch wel positief voor haar zal zijn. Als gevolg van het ontbreken van iedere motivering is het bovendien in het geheel niet meer mogelijk om te controleren of arbiters zich aan hun opdracht hebben gehouden en daadwerkelijk acht hebben geslagen op de belangrijkste stellingen van partijen. Dit betekent dat afstand van dit recht in feite een vrijbrief voor arbiters betekent om geheel langs het betoog van een van de partijen heen te gaan. Het argument van Van den Berg dat een motivering niet noodzakelijk is aangezien de overheidsrechter het arbitraal vonnis niet inhoudelijk mag toetsen, gaat dan ook slechts gedeeltelijk op.13 Hoewel de overheidsrechter nauwelijks inhoudelijk mag toetsen, dient hij wel te bepalen of arbiters zich aan hun opdracht hebben gehouden en, althans tot op zekere hoogte, of zij het beginsel van hoor en wederhoor in acht hebben genomen. In het kader van de voorbereiding van het conceptwetsvoorstel is opgemerkt dat indien er geen motivering behoeft te worden gegeven, verwacht mag worden dat een scheidsgerecht meer in detail delibereert. Dit zou een compensatie kunnen vormen voor het feit dat het concipiëren van een vonnis ook de kwaliteit van de besluitvorming bevordert.14 Dit is een mooie verwachting, maar bij afwezigheid van een motivering bestaat geen enkele waarborg dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Hiertegenover staat dat partijen wel degelijk belang kunnen hebben bij het achterwege laten van een motivering. Doordat geen vonnis behoeft te worden geconcipieerd, kunnen kosten worden bespaard.15 Hoewel dit een legitiem belang van partijen is, weegt dit mijns inziens niet op tegen de hiervoor genoemde bezwaren. Wel lijkt mij dat op een andere wijze aan dit belang tegemoetgekomen kan worden. Partijen zouden bijvoorbeeld kunnen afspreken dat een vonnis niet gemotiveerd behoeft te worden, tenzij een van hen binnen een specifieke termijn na de uitspraak alsnog om een motivering verzoekt. Daarbij kan worden bepaald dat deze partij de extra kosten dient te dragen. Op deze manier hebben partijen het voordeel van een snellere en goedkopere beslissing, omdat de motivering in beginsel achterwege blijft. Indien één van hen echter het gevoel heeft in het geheel niet te zijn gehoord, heeft zij toch de mogelijkheid dit te controleren en eventueel tegen de beslissing op te komen. Bovendien heeft ook in dit geval de motivering enige preventieve werking: arbiters zullen zich er bij de besluitvorming bewust van zijn dat zij eventueel gevraagd kunnen worden de redenen voor hun oordeel te geven. De kans op eigenrichting is in het geval van een dergelijke afspraak dus veel minder groot dan indien partijen zonder meer afzien van een motivering.
Bij herziening van het arbitragerecht dient het voorstel, dat partijen moeten kunnen afspreken dat motivering geheel en al achterwege blijft, kortom niet te worden gevolgd. Wel zou het partijen mogelijk moeten worden gemaakt om overeen te komen dat de uitspraak niet behoeft te worden gemotiveerd, tenzij een van hen hier binnen een bepaalde termijn om verzoekt. Partijen zouden daarbij kunnen bepalen dat de extra kosten worden gedragen door de partij die om motivering verzoekt.