HR, 17-11-2023, nr. 21/05016
21/05016
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-11-2023
- Zaaknummer
21/05016
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1499, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑11‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:10008
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑11‑2023
- Vindplaatsen
NDFR Nieuws 2023/1614
V-N 2023/54.15 met annotatie van Redactie
Sdu Nieuws Belastingzaken 2023/1163
NTFR 2023/2059 met annotatie van mr. H.A. Elbert
NLF 2023/2695 met annotatie van Sacha Bothof
Uitspraak 17‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Belasting van personenauto’s en motorrijtuigen; art. 10, leden 2 en 8, Wet BPM 1992; personenauto die is gebruikt voor kortstondige verhuur; aangifte op basis van de taxatiemethode; invloed ex-rental op handelsinkoopwaarde van een personenauto indien voor de taxatie van die auto in onbeschadigde staat gebruikt wordt gemaakt van een koerslijst waarin de variabele ex-rental niet is verwerkt.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/05016
Datum 17 november 2023
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 oktober 2021, nr. 20/003401., op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 19/162) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door T.B. Vriesema, heeft tegen de uitspraak van het beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1.1 Belanghebbende heeft op 28 april 2017 een uit een andere lidstaat afkomstige, gebruikte personenauto (hierna: de personenauto) met meer dan normale gebruiksschade in de zin van artikel 2, aanhef en letter c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (tekst 2017; hierna: de Wet) doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. De personenauto is in Duitsland voor het eerst op 23 maart 2016 toegelaten op de weg en is door een Duits autoverhuurbedrijf gebruikt met het oog op verhuur aan derden. Bij de registratie in het Nederlandse kentekenregister was de personenauto een zogenoemde exrental.
2.1.2 Met het oog op de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan. Bij het berekenen van de verschuldigde bpm heeft zij ervoor gekozen de in artikel 10, lid 2, van de Wet bedoelde afschrijving te bepalen met toepassing van de taxatiemethode als bedoeld in artikel 10, lid 8, van de Wet. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde van de personenauto in onbeschadigde staat bepaald door uit te gaan van de handelsinkoopwaarde zoals vermeld in een koerslijst van Eurotaxglass’s (hierna: de koerslijst) van een soortgelijke, in Nederland geregistreerde personenauto in onbeschadigde staat. Omdat deze koerslijst niet de variabele ‘exrental’ kent, heeft de taxateur op de in de koerslijst vermelde handelsinkoopwaarde mede een waardevermindering in aanmerking genomen die verband houdt met het verhuurverleden van de personenauto. Hij heeft die waardevermindering – onder verwijzing naar andere, in de handel algemeen toegepaste koerslijsten die een dergelijke variabele wel kennen – op € 1.193 gesteld.
2.1.3 De dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) heeft de personenauto onderzocht en geconcludeerd dat de taxateur de handelsinkoopwaarde te laag heeft bepaald, onder meer door een te hoog bedrag aan schade in aanmerking te nemen. De Inspecteur heeft op basis van de bevindingen van DRZ de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
2.1.4 De Rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd omdat de Inspecteur de handelsinkoopwaarde van de personenauto te hoog heeft vastgesteld. In dat kader heeft de Rechtbank onder meer geoordeeld dat de taxateur op de in de koerslijst vermelde handelsinkoopwaarde de hiervoor in 2.1.2 bedoelde waardevermindering in verband met het verhuurverleden van de personenauto in aanmerking heeft mogen nemen.
2.2.1 Op het hoger beroep van belanghebbende heeft het Hof geoordeeld dat de Rechtbank de handelsinkoopwaarde te hoog heeft vastgesteld en dat de naheffingsaanslag daarom verder moet worden verminderd.
2.2.2 Bij het opnieuw vaststellen van de handelsinkoopwaarde van de personenauto heeft het Hof geoordeeld dat de taxateur op de in de koerslijst vermelde handelsinkoopwaarde niet een waardevermindering als gevolg van het verhuurverleden van de personenauto in aanmerking heeft mogen nemen. Aangezien belanghebbende ervoor heeft gekozen de handelsinkoopwaarde van de personenauto te bepalen aan de hand van de koerslijst en daarin niet de variabele ‘exrental’ is opgenomen, stond het haar volgens het Hof niet vrij om – onder verwijzing naar andere koerslijsten die een dergelijke variabele wel kennen – een vermindering wegens het verhuurverleden in aanmerking te nemen. Het Hof heeft dit oordeel doen steunen op rechtsoverweging 2.3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331.
3. Beoordeling van de middelen
3.1
Middel 1 is gericht tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof.
3.2
Bij toepassing van de taxatiemethode om de afschrijving van een gebruikte personenauto met meer dan normale gebruiksschade te bepalen, kan de taxateur als referentie voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van het gebruikte motorrijtuig in kwestie mede gebruik maken van de handelsinkoopwaarde van een vergelijkbaar motorrijtuig die is opgenomen in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst.Anders dan de Inspecteur bij het Hof heeft betoogd, is in dat geval de in een koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde slechts een uitgangspunt. De getaxeerde waarde zal in dat geval van die koerslijstwaarde verschillen vanwege meer dan normale gebruiksschade en/of andere bijzondere of afwijkende kenmerken en eigenschappen van het te waarderen motorrijtuig ten opzichte van gebruikte motorrijtuigen zoals deze in de regel op de binnenlandse markt worden ingekocht. Dergelijke kenmerken en eigenschappen leiden tot een bij de taxatie in aanmerking te nemen verschil ten opzichte van de koerslijstwaarde voor zover zij in die waarde niet of niet volledig zijn verdisconteerd. De invloed van dergelijke kenmerken en eigenschappen kan zowel waardedrukkend als waardeverhogend zijn.2.
3.3
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen, heeft de taxateur bij het bepalen van de afschrijving van de personenauto rekening kunnen houden met het waardedrukkende effect van het verhuurverleden van de personenauto. De hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof geven in zoverre blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Middel 1 slaagt.
3.4.1
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Middel 2 behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3.4.2
Het Hof heeft de handelsinkoopwaarde van de personenauto gecorrigeerd naar € 18.984. De Inspecteur heeft in hoger beroep de wijze waarop de taxateur het hiervoor in 2.1.2 vermelde bedrag van € 1.193 heeft berekend, niet weersproken. Daarvan uitgaande staat vast dat de handelsinkoopwaarde van de personenauto verder moet worden verminderd met een bedrag van € 1.193 tot € 17.791. De naheffingsaanslag moet met inachtneming van de door het Hof in rechtsoverweging 4.14 van zijn uitspraak vermelde gegevens verder worden verminderd tot een bedrag van € 254. De beschikking inzake belastingrente moet dienovereenkomstig worden verminderd.
4. Proceskosten
4.1
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 21/05016 en 21/05017 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
4.2
De Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof. Gelet op de inhoud van de procesdossiers van het Hof in de zaken die bij de Hoge Raad zijn geregistreerd onder de nummers 21/05016 en 21/05017, wordt in aanmerking genomen dat wat betreft het hoger beroep de bij het Hof geregistreerde zaken onder de nummers 20/00340 en 20/00341 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit.
4.3
Bij de berekening van de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand gaat de Hoge Raad uit van de waarde per punt die is neergelegd in punt 2 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit (tekst vanaf 1 januari 2023).3.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, behalve de beslissing omtrent het voor het hoger beroep geheven griffierecht,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve de beslissingen omtrent de vergoeding van proceskosten en het griffierecht,
- vernietigt de uitspraken op bezwaar,
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 254,
- vermindert de beschikking inzake belastingrente dienovereenkomstig,
- draagt de Staatssecretaris op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 541,
- veroordeelt de Staatssecretaris in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 3.348, oftewel € 1.674 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op de helft van € 1.674, oftewel € 837 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑11‑2023
Vgl. HR 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, rechtsoverwegingen 2.4.1 en 2.4.3, en HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, rechtsoverweging 4.3.2.
Vgl. HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.8.
Beroepschrift 17‑11‑2023
Onderwerp: Beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 26 oktober 2021 met kenmerk 20/00340
Edelhoogachtbaar college.
Namens belanghebbende, [X], gevestigd te [Z], stelt ondergetekende en gemachtigde mr. G.F. Priester, kantoorhoudende te […], bij deze beroep in cassatie in tegen de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 26 oktober 2021 met kenmerk 20/00340, althans vul ik de gronden aan van het reeds ingediende beroep.
1. Aangedragen middelen
Als middelen worden aangedragen:
Middel 1Schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer bepaald artikel 10 Wet bpm doordat het Hof op onjuiste gronden, althans op gronden die het besluit niet zelfstandig kunnen dragen, danwel onvoldoende gemotiveerd, heeft beslist dat naast de, ten behoeve van de aangifte op basis van taxatie gebruikte, koerslijst geen beroep op vermindering vanwege ex-rental kan worden gedaan
Middel 2Schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer bepaald artikel 8:75 Awb doordat het Hof op onjuiste gronden, althans op gronden die het besluit niet zelfstandig kunnen dragen, danwel onvoldoende gemotiveerd, heeft beslist dat belanghebbende geen recht op een proceskostenvergoeding in hoger beroep heeft
2. Toelichting
2.1. Middel 1 (ex-rental)
2.1.1. aangifte op basis van taxatie
In rechtsoverweging 4.6 oordeelt het Hof dat de gestelde vermindering niet in aanmerking kan worden genomen. Dit omdat belanghebbende ervoor heeft gekozen de handelsinkoopwaarde te bepalen aan de hand van een Eurotaxglass's koerslijst, waarin de variabele ‘ex-rental’ niet is opgenomen. Het staat belanghebbende in dat geval niet vrij om — onder verwijzing naar andere koerslijsten die een dergelijke variabele wel kennen — een vermindering wegens ex-rental in aanmerking te nemen.
Het Hof wijst daarbij op een arrest van uw Raad van 28 februari 2020, nr. 19/00619, ECLI:NL:HR:2020:331 r.o. 2.3.3. Wat het Hof echter miskent dat in die zaak er sprake was een aangifte op basis van koerslijst. In casu is er een aangifte op basis van taxatie, waarbij de koerslijst als ‘hulpmiddel’ is gebruikt.
Bij taxatie kan juist worden afgeweken van een koerslijstwaardering. Daar is immers een taxatie voor bedoeld. Dat kan worden afgeweken van de factoren die aan een koerslijst ten grondslag liggen, volgt ook uit recente bpm jurisprudentie1. over de waardevermindering als gevolg van een schadeverleden, eveneens een koerslijst geen vinkje voor heeft.
2.1.2. koersliist Eurotax
In geval van een aangifte op basis van taxatie waarbij gebruik is gemaakt van de koerslijst Eurotax is het mogelijk naast de koerslijst waardeverminderende aspecten aan te voeren, uiteraard voor zover die buiten de koerslijst vallen. Het punt van ex-rental is een dergelijk aspect.
Eurotax heeft ook bevestigd dat juist niet wordt uitgegaan van (bijvoorbeeld) ex-rentals. De mail van 21 juni 2021 wordt als productie 1 in het geding gebracht. In deze mail worden een aantal vragen beantwoord van de voorganger van ondergetekende mr. T.B. Vriesema. Eurotax antwoordt onder punt 1, geel gearceerd derde regel:
‘Altijd eerste eigenaar, normale gebruikerssporen (geen taxi, rijscholen, ex-rentals korte termijn, demos enz.)’:
In het antwoord op vraag 2 wordt bevestigd dat (bijvoorbeeld) ex-rental niet wordt meegenomen in de waardering.
2.1.3. waardevermindering naast koerslijst
Ik wijs op de volgende uitspraak waarin het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een extra waardevermindering naast de koerslijst heeft toegestaan:
‘Hof Arnhem-Leeuwarden 15-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5889
4.6.
In het onderhavige geval heeft belanghebbende geen koerslijst toegepast waarin de negatieve factor van het huurverleden is verdisconteerd in de handelsinkoopwaarde. Dit brengt mee dat belanghebbende langs andere weg bewijs dient te leveren dat en in hoeverre de omstandigheid van ‘ex-rental’ een waardevermindering tot gevolg heeft. Het Hof acht belanghebbende geslaagd in zijn bewijslast. In dat verband laat het Hof meewegen dat de auto in de ‘rental’-periode intensief is gebruikt — de ‘rental’ periode van de auto heeft minder dan één jaar geduurd en in die periode is met de auto meer dan 27.000 kilometer gereden — zodat daarom aannemelijk is dat een waardevermindering in aanmerking genomen moet worden. Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waardevermindering van 3%, ofwel € 1.289, heeft belanghebbende gewezen op de praktijkervaring van zijn gemachtigde en het door hem ingebrachte taxatierapport van [D] BV van 15 augustus 2018 waarin een waardevermindering van € 1.200 in aanmerking is genomen ter zake van de omstandigheid van ‘ex-rental’. Gelet daarop acht het Hof een waardevermindering van 3% aannemelijk. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende.’
Nota bene: de Staatssecretaris van Financiën is niet in cassatie gegaan tegen dit oordeel.
2.1.4. ex-rental waardeverminderend
Een ex-rental is minder waard dan hetzelfde voertuig dat niet verhuurd is geweest.2.
Uw Raad heeft dit aspect in het arrest van 28 februari 2020 bevestigd. In die zaak ging het om een belanghebbende die een i) koerslijstaangifte heeft ingediend en ii) een niet ex-rental wilde vergelijken met een ex-rental, waardoor de uitkomst is zoals hij is (en in die zin niet te vergelijken is met voorliggende casus). Zoals de Hoge Raad terecht en begrijpelijk heeft beslist:
‘2.3.5
De omstandigheid dat in de handel aan het verhuurverleden van een personenauto een waardedrukkende invloed wordt verbonden, brengt, anders dan middel I betoogt, niet mee dat met die waardedrukkende invloed ook rekening moet worden gehouden bij personenauto's zonder verhuurverleden. In zoverre is immers niet sprake van gelijksoortige personenauto's als hiervoor in 2.3.4 bedoeld. Evenmin brengt het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU mee dat de belastingplichtige die ervoor kiest de waarde van de te registreren personenauto te bepalen aan de hand van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst, een aanvullende vermindering in aanmerking mag nemen op grond van een factor die in deze koerslijst niet staat.’
Nu ook uw Raad heeft bevestigd dat een ex-rental wezenlijk anders is dan een niet ex-rental, bestaat er geen reden -mede gezien de inmiddels bestendige jurisprudentie op dit vlak- om hiervoor de waardevermindering zoals gehanteerd door belanghebbende niet toe te passen.3.
2.2. Middel 2 proceskostenveroordeling in hoger beroep)
Het Hof heeft geoordeeld dat aan belanghebbende geen proceskostenveroordeling toekomt omdat die niet in redelijkheid gemaakt zouden zijn.
In rechtsoverweging 5.5 oordeelt het Hof dat geen aanleiding bestaat voor een veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende heeft moeten maken voor de behandeling van het hoger beroep. Het Hof motiveert dit als volgt: het hoger beroep is enkel gegrond vanwege de toekenning van een extra korting op de handelsinkoopwaarde van 10% wegens marktsituatie. Uit het verhandelde ter zitting bij de Rechtbank zou volgen dat belanghebbende toen reeds bekend was met het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019 (tevens datum publicatie), nr. 18/00246, ECLI:NL:HR:2019:1783. Het had volgens het Hof op de weg van belanghebbende gelegen om reeds in beroep aanspraak te maken op de vermindering. Onder die omstandigheden (aldus het Hof) zijn de kosten voor beroepsmatig verleende bijstand geen kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
Als een naheffingsaanslag te hoog is, is de onrechtmatigheid daarmee in beginsel gegeven. Het behoeft geen betoog dat het beter was geweest als belanghebbende eerder een beroep op de correctie heeft gedaan. Echter, de Inspecteur had ook zelf kunnen en moeten constateren dat een beroep op de marktsituatie mogelijk was. Zeker omdat belanghebbende (wel) een beroep deed op de correctie dealersituatie. De proceskosten zijn bij uitblijven hiervan wel degelijk in redelijkheid gemaakt. Ter adstructie wijst belanghebbende op de volgende jurisprudentie, waarin het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur in de bezwaarfase zelf moet nagaan of vooraf niet teveel BPM is voldaan:
‘Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-12-2021, nr. 19/00443 t/m 19/00447 ECLI:NL:GHARL:2021:11823
4.6.
Voor de beoordeling van een bezwaar tegen de op aangifte voldane bpm betekent het voorgaande dat de Inspecteur in bezwaar aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens zal moeten beoordelen hoeveel bpm naar zijn opvatting is verschuldigd en of aanspraak bestaat op een vermindering van de betaalde bpm. (…) In een voorkomend geval zal de Inspecteur de belastingplichtige erop moeten wijzen dat aanvullende gegevens nodig zijn onder het stellen van een redelijke termijn om de betreffende gegevens te overleggen.
4.8.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met behulp van de hem ter beschikking staande gegevens waaronder de database auto zich erin bezwaar, behoudens terzake van de toepassing van het laagste tussentijds tarief, niet in voldoende mate van vergewist dat — in het licht van de door belanghebbende betrokken stellingen — niet te veel bpm op aangifte was voldaan. De uitspraak op bezwaar gaat in dit opzicht uit van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de stelplicht en bewijslast die op belanghebbende zou rusten, aangezien de onder 4.7 vermelde verminderingen door de Inspecteur in de regel kunnen wordt bepaald zonder dat aanvullende gegevens nodig zijn van de kant van een belastingplichtige. Het Hof verwijst voor de gronden daartoe naar zijn uitspraak van 12 oktober 2021, nummer 19/00439, ECLI:NL:GHARL:2021:9528. overwegingen 4.13 tot en met de eerste volzin van 4.15.’
Opgemerkt zij in het bijzonder dat de Inspecteur hierbij niet afhankelijk was — en in casu ook niet is — van nadere gegevens van belanghebbende maar zelfstandig de correctie kon vaststellen. Zie ook de uitspraak waarnaar het Hof verwijst:
‘Hof Arnhem-Leeuwarden, 12-10-2021, nr. 19/00439 ECLI:NL:GHARL:2021:9528
4.12.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met behulp van de hem ter beschikking staande gegevens, waaronder de database auto, zich er in bezwaar niet in voldoende mate van vergewist dat niet te veel bpm op aangifte was voldaan. De uitspraak op bezwaar gaat in dit opzicht uit van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de stelplicht en bewijslast die op belanghebbende rust, aangezien de onder 4.11 vermelde verminderingen door de Inspecteur in de regel kunnen wordt bepaald zonder dat aanvullende gegevens nodig zijn van de kant van belanghebbende. Het Hof licht dat als volgt toe.
4.13.
De Inspecteur beschikt over de datum van de tenaamstelling van de auto zodat op eenvoudige wijze de extra leeftiidskorting volgens de praktische werkwijze in het Kaderbesluit kan worden berekend.’
3. Conclusie
Op grond van het voorgaande verzoekt belanghebbende uw college:
- —
de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 26 oktober 2021 met kenmerk 20/00340 te vernietigen, behoudens de beslissing tot vergoeding van het griffierecht;
- —
primair: de naheffingsaanslag te vernietigen;
- —
subsidiair: de zaak terug te verwijzen naar een ander Gerechtshof;
- —
de proceskosten te vergoeden.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 17‑11‑2023
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6889, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20-04-2021, ECLI:NLGHARL:2021:3825, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5706.
Gerechtshof's-Hertogenbosch 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4117; rechtbank Noord-Nederland 25 juli 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:2926; Gerechtshof's-Hertogenbosch 5 april 2018 ECLI:NL:GHSHE:2018:1541.
Rechtbank Gelderland 12 mei 2021AWB 20/162.