Vgl. de beschikking van het Hof van Justitie van 17 april 2018, C-640/17, Luís Manuel dos Santos, ECLI:EU:C:2018:275, punten 12 tot en met 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
HR, 15-11-2019, nr. 18/00246
18/00246
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-11-2019
- Zaaknummer
18/00246
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1783, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑11‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2017:5451
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑11‑2019
- Vindplaatsen
V-N 2019/57.15 met annotatie van Redactie
NLF 2019/2709 met annotatie van Heleen Elbert
BNB 2020/23 met annotatie van B.A. van Brummelen
NTFR 2019/2980 met annotatie van mr. P.A.M. Breekpot
Uitspraak 15‑11‑2019
Inhoudsindicatie
art. 110 VWEU; gebruikte auto; bepaling afschrijving op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst; waardevermindering vanwege marktsituatie handelaar.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 18/00246
Datum 15 november 2019
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 december 2017, nr. 17/00171, op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 15/3010) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de klachten
2.1.1
Belanghebbende verhandelt gebruikte auto’s. Zij heeft op 3 september 2013 voor een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto (hierna: de auto) op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan; dit heeft zij gedaan met het oog op het doen registreren van de auto in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.
2.1.2
Bij het vaststellen van de afschrijving, bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) heeft belanghebbende gebruik gemaakt van de koerslijst van Eurotaxglass’s. Deze koerslijst biedt de mogelijkheid bij het bepalen van de inkoopwaarde van een in Nederland geregistreerd, gebruikt motorvoertuig rekening te houden met de ‘marktsituatie handelaar’. De invloed van de ‘marktsituatie handelaar’ op de inkoopwaarde van een motorrijtuig is standaard ingesteld op nul procent. Na het aanvinken van ‘marksituatie handelaar’ in de koerslijst kan de gebruiker van de koerslijst de invloed van de marktsituatie van de handelaar op de inkoopwaarde van een gebruikte auto verhogen of verlagen met maximaal vijf procent (op de afdruk van de koerslijst aangeduid als ‘bijstelling dealersituatie’).
2.1.3
Belanghebbende heeft bij het bepalen van de inkoopwaarde van de auto de ‘marktsituatie handelaar’ in aanmerking genomen en is daartoe uitgegaan van een verlaging van die waarde met vijf procent. De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat deze verlaging buiten beschouwing moet worden gelaten voor de toepassing van artikel 10, lid 2, van de Wet. Op die grond heeft hij de naheffingsaanslag in de bpm opgelegd.
2.2
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het onderhavige geval op grond van de optie ‘marktsituatie handelaar’ een nadere correctie op de volgens de koerslijst vastgestelde waarde kan worden toegepast. Volgens het Hof heeft belanghebbende haar stelling dat plaats zou zijn voor een dergelijke correctie, niet onderbouwd.
2.3
De klachten richten zich tegen deze oordelen van het Hof.
2.4.1
Met het oog op de behandeling van de klachten stelt de Hoge Raad het volgende voorop. Artikel 110, eerste alinea, VWEU beoogt te waarborgen dat de binnenlandse belastingen volstrekt neutraal zijn voor de mededinging tussen producten die zich reeds op de binnenlandse markt bevinden en producten die vanuit andere lidstaten worden binnengebracht. Daarom verbiedt deze bepaling elke lidstaat om op producten van de overige lidstaten hogere binnenlandse belastingen te heffen dan de belastingen die op gelijksoortige nationale producten worden geheven. Een schending van artikel 110 VWEU doet zich bij een belasting als de bpm voor wanneer het bedrag aan belasting ter zake van de registratie van een gebruikt voertuig dat uit een andere lidstaat afkomstig is, hoger is dan het restbedrag van de belasting dat is begrepen in de waarde van een gelijksoortig, reeds op het nationale grondgebied geregistreerd, gebruikt motorvoertuig.1.
2.4.2
De hiervoor in 2.4.1 bedoelde volstrekte neutraliteit van de binnenlandse belastingen vereist dus dat bpm zo wordt geheven dat deze de handel in nationale gebruikte voertuigen op de binnenlandse markt niet begunstigt, waardoor het binnenbrengen van gelijksoortige gebruikte voertuigen zou worden ontmoedigd. De voor de auto in aanmerking te nemen afschrijving als bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Wet mag daarom in geen geval lager zijn dan de afschrijving die zich voordoet bij een gelijksoortig in Nederland geregistreerd, gebruikt motorvoertuig.
2.4.3
In dit geding zijn partijen en het Hof kennelijk ervan uitgegaan dat de koerslijst die hier is gehanteerd, een koerslijst is die in de handel algemeen wordt toegepast bij de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland.2.De Hoge Raad zal eveneens uitgaan van dit – in cassatie niet bestreden – uitgangspunt, dat niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Aangenomen moet worden dat alle in een dergelijke koerslijst gespecificeerde factoren van invloed kunnen zijn op de prijs die een wederverkoper bereid is te betalen bij de inkoop van een particulier van een in Nederland geregistreerd, gebruikt motorvoertuig. Tot de factoren waarmee de koerslijst van Eurotaxglass’s rekening houdt, behoort de ‘marktsituatie handelaar’. Bij toepassing van deze koerslijst mag met die factor rekening worden gehouden, omdat anders niet is uitgesloten dat een uit een andere lidstaat afkomstig gebruikt motorvoertuig bij registratie in Nederland wordt onderworpen aan een hogere belasting dan de belasting die in bepaalde gevallen nog rust op gelijksoortige in het binnenland verhandelde, geregistreerde motorvoertuigen. Dat zou niet verenigbaar zijn met artikel 110 VWEU. Anders dan waarvan het Hof kennelijk bij zijn hiervoor in 2.2 weergegeven oordelen is uitgegaan, hoeft een belastingplichtige in dit verband geen verder bewijs te leveren. De klachten slagen.
2.5
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.4.3 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.Belanghebbende heeft in haar incidentele hogerberoepschrift onweersproken gesteld dat indien bij het bepalen van de inkoopwaarde van de auto rekening wordt gehouden met de hiervoor in 2.1.3 bedoelde verlaging, de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. De naheffingsaanslag zal daarom worden vernietigd, evenals de daarbij behorende beschikking inzake belastingrente.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten die belanghebbende heeft gemaakt in verband met het incidentele hoger beroep voor het Hof.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank, en de uitspraken op bezwaar, maar uitsluitend voor zover die uitspraken betrekking hebben op de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de belastingrente,
- vernietigt de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 508 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald,
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten die belanghebbende heeft gemaakt in verband met het incidentele hoger beroep voor het Hof, vastgesteld op € 512 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2019.
Beroepschrift 15‑11‑2019
Geachte heer, mevrouw,
Bij brief van 22-01-2018 stelde u mij in de gelegenheid de gronden aan te vullen van het op 16-01-2018 ingediende beroep in cassatie in tegen de uitspraak van het hof Den Bosch van 07-12-2017 met kenmerk 17/00171. Bij deze vul ik de gronden aan.
1. Feiten en procesverloop
Op 29-08-2013 deed belanghebbende aangifte ter registratie in het kentekenregister van de onderstaande auto:
- | Merk: | Bentley |
- | Type: | Continental GT 6.0 W12 |
- | VIN: | [000] |
Bij besluit van 18-12-2014, door belanghebbende ontvangen op 15-12-2014, legde de inspecteur een naheffingsaanslag op.
Bij fax en brief van 15-12-2014 diende ik bezwaar in tegen de naheffingsaanslag.
Bij brief van 26-01-2015 bevestigde de inspecteur de goede ontvangst van het bezwaar.
Bij fax en brief van 27-01-2015 vulde ik de gronden van het bezwaarschrift aan.
Bij aangetekende brief van 13-04-2015 stelde ik de inspecteur in gebreke, als bedoeld in de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen.
Bij brief van 06-05-2015 diende ik beroep in tegen het niet-tijdig nemen van een besluit.
Op 29-05-2015 vond een hoorgesprek plaats te Maastricht.
Bij besluit van 19-06-2015 verklaarde de inspecteur het bezwaarschrift ongegrond.
Bij brief van 29-06-2015 vulde ik de gronden van het beroepschrift aan.
Op 01-11-2016 vond de eerste mondelinge behandeling ter zitting plaats. Na deze zitting werd het vooronderzoek heropend.
Bij brief van 04-11-2016 diende ik een conclusie van repliek in. Bij brief van 16-11-2016 diende de inspecteur een conclusie van dupliek in.
Op 18-01-2017 vond een tweede mondelinge behandeling ter zitting plaats.
Bij uitspraak van 07-03-2017 verklaarde de rechtbank het beroepschrift gegrond.
Bij brief van 10-04-2017 het gerechtshof mij de gronden toe van het door de inspecteur tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep.
Bij brief van 18-05-2017 diende ik incidenteel hoger beroep in.
Op 25-10-2017 vond de mondelinge behandeling ter zitting plaats te Den Bosch.
Bij uitspraak van 07-12-2017 verklaarde het gerechtshof het hoger beroep van de inspecteur en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
Bij brief van 16-01-2018 diende ik pro-forma beroep in cassatie in.
Bij deze vul ik de gronden van het cassatieberoep aan.
2. Geschil
In geschil zijn de volgende rechtsvragen:
- 1.
Is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
- 2.
Kan belanghebbende een beroep doen op de koerslijstwaarde van Eurotaxglass's, waarbij de correctie ‘bijstelling dealersituatie’ wordt toegepast?
3. Overwegingen
3.1. Bijstelling dealersituatie in Eurotaxglass's ten onrechte geweigerd
Belanghebbende deed ingevolge artikel 10, zevende lid, Wet BPM jo artikel 4, aanhef en onder a, Uitvoeringsregeling Wet BPM (tekst 2013) aangifte met gebruikmaking van de koerslijst van Eurotaxglass's, zie bijlage 2. Bij het invullen van de koerslijst vinkte belanghebbende de optie ‘bijstelling dealersituatie’ aan tot -5%. Op grond hiervan genereerde de koerslijst een correctie van € 5.750.
Bij het opleggen van de naheffingsaanslag maakte de inspecteur eveneens gebruik van de koerslijst van Eurotaxglass's, zie bijlage 3. De inspecteur vinkte de correctie ‘bijstelling dealersituatie’ niet aan, zodat de koerslijst ook geen correctie genereerde.
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht de correctie ‘bijstelling dealersituatie’ doorvoerde in de koerslijst. Het gerechtshof vindt van niet, zie r.o. 4.8:
‘Het Hof is met de inspecteur van oordeel, dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat in onderhavig geval en nadere correctie op de volgens de koerslijst Eurotaxglass's vastgestelde waarde toegepast kan worden. Belanghebbende heeft haar stelling, dat er plaats zou zijn voor een dergelijke correctie, niet onderbouwd. Haar algemene verhaal weergegeven onder 4.6, is niet als een dergelijke onderbouwing aan te merken. Haar standpunt faalt derhalve.’
Ik ben van mening dat belanghebbende deze correctie, die niet door haarzelf werd verzonnen maar door de koerslijst werd gegenereerd, terecht heeft opgevoerd. In dit verband verwijs ik naar het bepaalde in de Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen en van enige overige uitvoeringsregelingen van 21 december 2012, nr. DB 2012-475M, Staatscourant jaargang 2012, nr. 26349 en de memorie van toelichting bij artikel IX, onderdeel D daarvan:
‘Ingevolge OFM 2013 wordt in artikel 10, tweede lid, van de Wet BPM 1992 de berekening van de afschrijving voor gebruikte motorrijtuigen artikel opnieuw gebaseerd op de catalogusprijs, in plaats van op de inkoopwaarde op het tijdstip van eerste ingebruikneming. Daarom vervalt artikel 8, eerste lid, van de UR BPM 1992, waarin een optionele methode was opgenomen voor de berekening van deze inkoopwaarde, en worden de overige leden van dat artikel vernummerd.
In artikel 10, zevende lid, van de Wet BPM 1992 is bepaald, dat bij de aangifte voor een gebruikt motorrijtuig op basis van de individuele afschrijving een opgaaf wordt gedaan van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving. Daarbij kan met ingang van 1 januari 2013 ingevolge artikel 8, vierde lid (nieuw), van de UR BPM 1992 worden gekozen voor ofwel de gebruikte gegevens zoals ontleend aan een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, ofwel het bij de aangifte gebruikte taxatierapport. Daarbij is van belang dat, ook indien sprake is van een taxatierapport, gegevens gebruikt kunnen zijn die zijn ontleend aan een koerslijst. In de praktijk zijn voor beide opties vragen gerezen over de toepassing van gegevens die zijn ontleend aan een koerslijst.
De verschillende in de handel toegepaste koerslijsten kennen elk hun eigen systematiek, waarbij verschillen bestaan tussen de factoren die apart kunnen worden meegenomen en de weging van die factoren. Hoewel de aldus bepaalde waarde van een gebruikte auto in beginsel steeds de inkoopwaarde zou moeten benaderen die in de praktijk voor een vergelijkbare auto wordt gerealiseerd, zal in de regel de waarde voor een specifieke gebruikte auto per koerslijst wat verschillen, omdat deze waarde langs verschillende wegen kan worden vastgesteld. Bij de aangifte mag de koerslijst worden gebruikt die het hoogste afschrijvingspercentage oplevert en daarmee resulteert in het laagste BPM-bedrag. In de praktijk komt het echter voor dat gegevens van verschillende koerslijsten worden gemengd om tot een hogere afschrijving te komen. Voor elk element dat volgens één of meer koerslijsten apart in aanmerking kan worden genomen, wordt dan een vermindering toegepast aan de hand van de koerslijst die op dat punt de hoogste deelafschrijving oplevert. Daarmee is geen sprake meer van de waardering van de auto, maar van een waarde vastgesteld met behulp van een fictief, gecalculeerd afschrijvingspercentage welke waarde niet strookt met de werkelijke inkoopwaarde die in de praktijk voor vergelijkbare auto's wordt gerealiseerd.’
Onderstreping door mij. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt aldus, dat belanghebbende een koerslijst mag toepassen en daarbij mag uitgaan van de koerslijst die de hoogste afschrijving genereert. Dat betekent naar mijn mening dat alle correctiefactoren en differentieringsmogelijkheden die een koerslijst biedt mogen worden toegepast. Dit sluit ook aan bij het arrest van de Hoge Raad van 06-12-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4811:
‘De Inspecteur kan het waardeverloop van auto's verschaffen aan de hand van koerslijsten met richtprijzen, zoals die bij inkoop van gebruikte auto's in de handel plegen te worden gehanteerd. Voorzover in de door de inspecteur gehanteerde koerslijst wordt gedifferentieerd naar waardeverminderingsfactoren, zoals veroudering, merk, model, kilometerstand, type aandrijving, technische staat of staat van onderhoud, dient de Inspecteur dan met het oog op een doorzichtige vergelijking met andere uit EG-lidstaten ingevoerde auto's aan te geven welke de in de koerslijst onderscheiden criteria zijn, waaraan die auto en de referentie-auto gemeenschappelijk voldoen. Waardeverminderingsfactoren als hierboven vermeld, die niet afzonderlijk in de koerslijst zijn opgenomen of die, ofschoon wel in de koerslijst opgenomen, door de Inspecteur niet te bepalen zijn bij gebrek aan gegevens omtrent de staat van de concrete auto op het peilmoment, mogen behoudens tegenbewijs worden geacht op een gemiddeld niveau te liggen. Belanghebbende dient vervolgens de gelegenheid te hebben voor elke concrete auto te betwisten dat deze op het peilmoment voldeed aan de criteria waarvan de Inspecteur is uitgegaan.’
In deze uitspraak ligt naar mijn mening besloten dat het is toegestaan gebruik te maken van alle waardeverminderingsfactoren die een koerslijst biedt.
In casu gaat het om de correctie ‘bijstelling dealersituatie’. Deze bijstelling corrigeert de waarde van een auto voor het geval deze wordt ingekocht door een officiële (merk)dealer. Dergelijke handelaren kunnen minder voor een auto bieden, aangezien zij meer overheadkosten hebben. Zo hebben zij bijvoorbeeld een prestigieuze showroom, met hooggeschoold personeel, en zijn zij voorts gebonden aan distributieovereenkomsten van officiële importeurs en fabrikanten. In dergelijke overeenkomsten staan bepalingen omtrent marketing, after-sales, garantie, financieringsmogelijkheden, (fiscale)bedrijfsinrichting, showroompresentatie, scholing, personeelszaken, etc. etc. Deze verkoopemolumenten, die de werkelijke handelsinkoopwaarde van de auto ‘vervuilen’, moeten buiten de maatstaf van heffing blijven, zie ook de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 03-08-2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BN4420:
‘[…] Uitgegaan wordt immers van verkoopprijzen die, naar belanghebbende stelt en het Hof aannemelijk acht, mede afhankelijk zijn van verkoopomstandigheden zoals de kosten voor het rijklaarmaken, te geven garantie en inruilmogelijkheden, welke omstandigheden de werkelijke prijs vervuilen.{…]’
In de uitspraak van 13-03-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1686, overwoog de rechtbank Gelderland dat als uitgangspunt aansluiting dient te worden gezocht bij de laagst denkbare objectief te bepalen waarde. Ik ben van mening dat belanghebbende dat terecht heeft gedaan door gebruik te maken van de koerslijst Eurotaxglass's met gebruikmaking van de optie ‘bijstelling dealersituatie’.
Verschillende koerslijsten bieden verschillende correctiefactoren om de waarde van een auto vast te stellen. De koerslijst X-Ray kent bijvoorbeeld een correctiefactor voor een Marge-auto, een parallel ingevoerde auto en een ex-huurauto. Dergelijke correcties worden aanvaard door de Belastingdienst.
Eurotaxglass's kent weer andere correctiefactoren, zoals in casu de bijstelling dealersituatie. Ik ben van mening dat het oordeel van het gerechtshof om deze correctie niet toe te staan, onbegrijpelijk is gemotiveerd en bovendien getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
We zijn op zoek naar de inkoopwaarde van de auto. Dat is de prijs die een handelaar betaalt bij inkoop van een particulier. Handelaren maken gebruik van koerslijsten om die inkoopwaarde vast te stellen. Bij het gebruik daarvan zijn de voertuigkenmerken, zoals leeftijd en kilometrage van belang. Maar ook marktomstandigheden zijn belangrijk. Bijvoorbeeld of in de markt een prijsverschil bestaat tussen BTW-auto's of Marge-auto's. Dit is geen voertuigkenmerk, maar een marktomstandigheid die tot een prijsverschil leidt en waarmee rekening wordt gehouden.
Hetzelfde geldt naar mijn mening voor de bijstelling dealersituatie. Als een handelaar zich richt op de verkoop van auto's uit het lagere segment, dan kan hij niet zomaar een zeer exclusieve auto inkopen, zoals in dit geval een Bently Continental. Hij heeft hier helemaal geen klantenkring voor. Die omstandigheid maakt dat hij minder voor de auto kan bieden bij de inkoop.
Als een handelaar in een slechte financiële positie verkeert, dan kan hij niet zomaar een exclusieve auto kopen. Exclusieve auto's hebben een langere statijd en daar moet de handelaar — indachtig zijn slechte liquiditeitspositie — rekening mee houden. Met het oog op dit risico kan hij minder bieden bij inkoop.
Als een handelaar aan iemand een nieuwe auto verkoopt en een oude inruilt, dan kan hij voor de inruiler meer bieden, dan wanneer hij geen nieuwe auto verkoopt.
Dit zijn zomaar voorbeelden van marktomstandigheden die betrekking hebben op de specifieke situatie van een handelaar. Ik ben van mening dat moet worden geabstraheerd van dergelijke omstandigheden, omdat ze de waarde van de auto kunnen beïnvloeden. Verkoopemolumenten, handelsmarges of persoonlijke omstandigheden van de handelaar moeten buiten de maatstaf van heffing blijven, omdat ingevolge artikel 110 VWEU als uitgangspunt heeft te gelden de laagst denkbare objectief te bepalen inkoopwaarde.
Eurotaxglass's biedt hiertoe de mogelijkheid middels de bijstelling dealersituatie, die een maximale correctie van 5% op de inkoopwaarde doorvoert. Door deze correctie zijn alle persoonlijke omstandigheden van de handelaar, die de prijs positief kunnen beïnvloeden, gecorrigeerd en is ervoor gewaakt dat de inkoopwaarde daardoor niet vervuild is.
Naar mijn mening hoeft belanghebbende niet gemotiveerd aan te tonen waar de 5% vandaan komt, net zo min als belanghebbende hoeft aan te tonen waarom en op welke manier de koerslijst de kilometercorrectie bepaalt, of de maandaanpassing, of de Marge-correctie, of de ex-rental correctie, enzovoorts, enzovoorts. Door anders te oordelen, heeft het gerechtshof naar mijn mening het recht geschonden.
Gezien het voorgaande dient de door de rechtbank vastgestelde inkoopwaarde van € 119.112 te worden verminderd met € 5.750 tot € 113.362. Uitgaande van de CO2-tuistoot van 350 gr/km komt de verschuldigde BPM op € 30.905, zodat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
4. Conclusie
Op grond van het voorgaande verzoek ik uw college, namens belanghebbende:
- —
Dit beroep in cassatie gegrond te verklaren;
- —
De uitspraak van het gerechtshof partieel te vernietigen;
- —
De uitspraak van de rechtbank partieel te vernietigen;
- —
De uitspraak op bezwaar te vernietigen;
- —
De inkoopwaarde vast te stellen op € 113.362 en de naheffingsaanslag te vernietigen;
- —
De inspecteur te veroordelen in de proceskosten.