Procestaal: Portugees.
HvJ EU, 17-04-2018, nr. C-640/17
ECLI:EU:C:2018:275
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
17-04-2018
- Magistraten
J. Malenovský, D. Šváby, M. Vilaras
- Zaaknummer
C-640/17
- Roepnaam
dos Santos
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2018:275, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑04‑2018
Uitspraak 17‑04‑2018
J. Malenovský, D. Šváby, M. Vilaras
Partij(en)
In zaak C-640/17,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Administrativo e Fiscal de Coimbra (administratieve en fiscale rechter Coimbra, Portugal) bij beslissing van 18 oktober 2017, ingekomen bij het Hof op 16 november 2017, in de procedure
Luís Manuel dos Santos
tegen
Fazenda Pública,
geeft
HET HOF (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: J. Malenovský, kamerpresident, D. Šváby en M. Vilaras (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: A. Calot Escobar,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,
de navolgende
Beschikking
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 110 VWEU.
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Luís Manuel dos Santos en Fazenda Pública (Portugese Schatkist) over de aanslag in de algemene motorrijtuigenbelasting (Imposto Único de Circulação) die hem voor 2014 is opgelegd voor een uit een andere lidstaat ingevoerde tweedehands wagen.
Toepasselijke bepalingen
3
Artikel 2, lid 1, van de Código do Imposto Único de Circulação (wetboek inzake de algemene motorrijtuigenbelasting; hierna: ‘CIUC’) bepaalt:
‘De algemene motorrijtuigenbelasting is verschuldigd voor voertuigen van de volgende categorieën die in Portugal zijn ingeschreven of geregistreerd:
- a)
categorie A: lichte personenwagens en lichte voertuigen voor gemengd gebruik, met een maximumbrutogewicht van 2 500 kg, die na 1981 tot aan de datum van inwerkingtreding van dit wetboek zijn ingeschreven;
- b)
categorie B: personenwagens bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a) en d), van het wetboek betreffende de motorrijtuigenbelasting en lichte voertuigen voor gemengd gebruik, met een maximumbrutogewicht van 2 500 kg, die zijn ingeschreven na de datum van inwerkingtreding van dit wetboek;
[…]’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
4
Verzoeker in het hoofdgeding is in Portugal eigenaar van een tweedehandswagen die hij vanuit het Verenigd Koninkrijk heeft ingevoerd. Dat voertuig, dat voor het eerst op 20 oktober 1966 in laatstgenoemde lidstaat is geregistreerd, is op 31 mei 2013 opnieuw geregistreerd in Portugal, dit is dus na de inwerkingtreding van de CIUC op 1 juli 2007.
5
Op 31 december 2014 is van hem betaling van een bedrag van 131,40 EUR gevorderd als algemene motorrijtuigenbelasting voor dat voertuig voor 2014.
6
Aangezien verzoeker in het hoofdgeding zich gediscrimineerd achtte, heeft hij bij de verwijzende rechter beroep tegen de aanslag in deze belasting ingesteld. Hij heeft met name aangevoerd dat na 1 juli 2007 ingevoerde voertuigen en voertuigen van dezelfde leeftijd die voor 1 juli 2007 zijn ingevoerd en geregistreerd, fiscaal verschillend worden behandeld hoewel zij dezelfde kenmerken vertonen, hetgeen niet te verzoenen valt met het in artikel 110 VWEU vervatte beginsel van vrij verkeer van goederen tussen de lidstaten.
7
Volgens de toelichting van de verwijzende rechter is over het door verzoeker in het hoofdgeding ingevoerde voertuig, dat voor het eerst op 20 oktober 1966 in een andere lidstaat is geregistreerd, krachtens artikel 2, lid 1, onder b), CIUC algemene motorrijtuigenbelasting verschuldigd aangezien dat voertuig in Portugal is ingevoerd en na 1 juli 2007 opnieuw is geregistreerd, terwijl het van deze belasting zou zijn vrijgesteld geweest indien het voor het eerst in Portugal zou zijn geregistreerd. Dat voertuig is dus enkel aan deze belasting onderworpen omdat het voor het eerst in een andere lidstaat dan Portugal is geregistreerd.
8
In deze context heeft de Tribunal Administrativo e Fiscal de Coimbra (administratieve en fiscale rechter Coimbra, Portugal) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over het volgende vraag:
‘Verzet het beginsel van vrij verkeer van goederen tussen de lidstaten, zoals vastgelegd in artikel 110 VWEU, zich tegen een nationaalrechtelijke bepaling [artikel 2, lid 1, onder b), CIUC], wanneer deze bepaling aldus wordt uitgelegd dat bij de algemene motorrijtuigenbelasting geen rekening dient te worden gehouden met de datum van de eerste registratie wanneer het voertuig voor het eerst is geregistreerd in een andere lidstaat, en uitsluitend de datum van registratie in Portugal in aanmerking dient te worden genomen, indien deze uitlegging ertoe leidt dat uit een andere lidstaat ingevoerde voertuigen hoger worden belast?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
9
Ingevolge artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof kan het Hof, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid of over het antwoord op een dergelijke vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan, in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking.
10
Deze bepaling dient in de onderhavige zaak te worden toegepast.
11
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 110 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de regeling van een lidstaat volgens welke de algemene motorrijtuigenbelasting wordt geheven over lichte personenwagens die in deze lidstaat zijn ingeschreven of geregistreerd, zonder dat rekening wordt gehouden met de datum van eerste registratie van een voertuig wanneer dat voertuig voor het eerst in een andere lidstaat is geregistreerd, met als gevolg dat uit een andere lidstaat ingevoerde voertuigen hoger worden belast dan gelijksoortige niet-ingevoerde voertuigen.
12
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat artikel 110 VWEU tot doel heeft, het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten onder normale mededingingsvoorwaarden te verzekeren. Dit artikel strekt ertoe, elke vorm van bescherming uit te sluiten die het gevolg kan zijn van de toepassing van binnenlandse belastingen die discriminerend zijn ten opzichte van producten uit andere lidstaten (arrest van 9 juni 2016, Budişan, C-586/14, EU:C:2016:421, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
13
Daartoe verbiedt artikel 110, eerste alinea, VWEU elke lidstaat om op producten van de overige lidstaten hogere binnenlandse belastingen te heffen dan die welke op gelijksoortige nationale producten worden geheven (arrest van 9 juni 2016, Budişan, C-586/14, EU:C:2016:421, punt 20).
14
Volgens vaste rechtspraak kan een belastingstelsel van een lidstaat slechts verenigbaar met artikel 110 VWEU worden geacht, indien vaststaat dat het zodanig is ingericht dat het in alle gevallen is uitgesloten dat ingevoerde producten zwaarder worden belast dan binnenlandse producten en dat het bijgevolg in geen geval discriminerende gevolgen heeft (arresten van 19 maart 2009, Commissie/Finland, C-10/08, niet gepubliceerd, EU:C:2009:171, punt 24, en 19 december 2013, X, C-437/12, EU:C:2013:857, punt 28).
15
Het Hof heeft bovendien met betrekking tot de belasting over ingevoerde tweedehands wagens reeds geoordeeld dat artikel 110 VWEU de volstrekte neutraliteit van de binnenlandse belastingen beoogt te waarborgen ten aanzien van de mededinging tussen producten die zich reeds op de binnenlandse markt bevinden, en ingevoerde producten (arresten van 17 juli 2008, Krawczyński, C-426/07, EU:C:2008:434, punt 31, en 3 juni 2010, Kalinchev, C-2/09, niet gepubliceerd, EU:C:2010:312, punt 31).
16
Wagens die zich in een lidstaat op de markt bevinden, zijn nationale producten van deze lidstaat in de zin van artikel 110 VWEU. Wanneer deze producten op de markt voor tweedehands voertuigen van die lidstaat te koop worden aangeboden, moeten zij worden beschouwd als gelijksoortige producten als ingevoerde tweedehands voertuigen van hetzelfde type, met dezelfde kenmerken en slijtage. Op de markt van die lidstaat gekochte tweedehands voertuigen en tweedehands voertuigen die met het oog op de invoer en het in het verkeer brengen ervan in die lidstaat worden gekocht in andere lidstaten, zijn immers concurrerende producten (arresten van 7 april 2011, Tatu, C-402/09, EU:C:2011:219, punt 55, en 7 juli 2011, Nisipeanu, C-263/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:466, punt 24).
17
Hieruit volgt dat elke lidstaat krachtens artikel 110 VWEU de belastingen over motorvoertuigen zo moet kiezen en vaststellen dat zij de verkoop van nationale tweedehands voertuigen niet begunstigen waardoor de invoer van gelijksoortige tweedehands voertuigen zou worden ontmoedigd (arresten van 7 april 2011, Tatu, C-402/09, EU:C:2011:219, punt 56, en 7 juli 2011, Nisipeanu, C-263/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:466, punt 25).
18
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde algemene motorrijtuigenbelasting elk jaar wordt geheven over met name alle lichte personenwagens die in Portugal zijn ingeschreven of geregistreerd, waarbij het bedrag van deze belasting met name afhangt van de datum van eerste registratie van het betrokken voertuig in Portugal. Deze belasting geldt dus zowel voor nieuwe voertuigen als voor tweedehands voertuigen alsmede voor vanuit een andere lidstaat ingevoerde voertuigen die voor het eerst in Portugal worden geregistreerd en voor reeds op de binnenlandse markt in de handel zijnde voertuigen.
19
Lichte personenwagens als het in het hoofdgeding aan de orde zijnde ingevoerde voertuig zijn evenwel vrijgesteld van de algemene motorrijtuigenbelasting wanneer zij voor 1981 in Portugal zijn geregistreerd, terwijl gelijksoortige voertuigen die voor 1981 in een andere lidstaat zijn geregistreerd, aan deze belasting worden onderworpen voor zover zij na deze datum voor het eerst in Portugal worden geregistreerd.
20
Bovendien behoren diezelfde voertuigen tot categorie A wanneer zij voor het eerst in Portugal zijn geregistreerd tussen 1981 en 1 juli 2007, zijnde de datum van inwerkingtreding van de CIUC, en tot categorie B wanneer zij voor het eerst in Portugal zijn geregistreerd na 1 juli 2007. Gelijksoortige voertuigen die vanuit een andere lidstaat zijn ingevoerd en na 1 juli 2007 in Portugal zijn geregistreerd, behoren daarentegen tot categorie B, ook al zijn zij vóór die datum voor het eerst in een andere lidstaat geregistreerd. Voertuigen die na 1 juli 2007 in Portugal zijn ingevoerd en voor 1 juli 2007 voor het eerst in een andere lidstaat zijn geregistreerd, worden dus systematisch hoger belast dan niet-ingevoerde gelijksoortige voertuigen die vóór diezelfde datum voor het eerst in Portugal zijn geregistreerd.
21
Bijgevolg leidt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling voor tweedehands voertuigen die na 1 juli 2007 vanuit een andere lidstaat zijn ingevoerd, tot een systematisch hogere belasting dan het geval is voor gelijksoortige nationale tweedehands voertuigen, aangezien geen rekening wordt gehouden met de datum van eerste registratie van ingevoerde voertuigen in een andere lidstaat. Deze regeling heeft dus tot gevolg dat de verkoop van nationale tweedehands voertuigen wordt begunstigd, waardoor de invoer van gelijksoortige tweedehands voertuigen wordt ontmoedigd.
22
Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 110 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de regeling van een lidstaat volgens welke de algemene motorrijtuigenbelasting over lichte personenwagens die in deze lidstaat zijn ingeschreven of geregistreerd, wordt geheven zonder dat rekening wordt gehouden met de datum van eerste registratie van een voertuig wanneer dat voertuig voor het eerst in een andere lidstaat is geregistreerd, met als gevolg dat uit een andere lidstaat ingevoerde voertuigen hoger worden belast dan gelijksoortige niet-ingevoerde voertuigen.
Kosten
23
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 110 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de regeling van een lidstaat volgens welke de algemene motorrijtuigenbelasting over lichte personenwagens die in deze lidstaat zijn ingeschreven of geregistreerd, wordt geheven zonder dat rekening wordt gehouden met de datum van eerste registratie van een voertuig wanneer dat voertuig voor het eerst in een andere lidstaat is geregistreerd, met als gevolg dat uit een andere lidstaat ingevoerde voertuigen hoger worden belast dan gelijksoortige niet-ingevoerde voertuigen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑04‑2018