HR (P-G), 15-12-2009, nr. S 07/12166
ECLI:NL:PHR:2010:BK6929
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
15-12-2009
- Zaaknummer
S 07/12166
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BK6929
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BK6929, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 15‑12‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK6929
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2002:AE8197
Conclusie 15‑12‑2009
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft verzoeker bij arrest van 25 mei 2007 wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in art. 3, sub B, Opiumwet gegeven verbod, veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk.
2.
Namens verzoeker heeft mr. H. Sytema, advocaat te 's‑Gravenhage, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.
Zoals blijkt uit het bestreden arrest heeft het hof ten laste van verzoeker bewezen verklaard dat:
‘hij in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 28 oktober 2005 te Honselersdijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.’
4.
Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte het door de raadsman van verzoeker gevoerde verweer dat op onrechtmatige wijze is binnengetreden en aldus op onrechtmatige wijze bewijs is verkregen heeft verworpen, althans dat 's hofs verwerping daarvan onvoldoende gemotiveerd dan wel onbegrijpelijk is.
5.
Blijkens het bestreden arrest heeft het hof het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
‘De rechtmatigheid van het verkregen bewijs
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman aangevoerd dat de opsporingsresultaten in het onderzoek tegen de verdachte onrechtmatig zijn verkregen en derhalve het eventuele bewijs op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient te worden uitgesloten. Hiertoe heeft de raadsman — kort en zakelijk weergegeven — aangevoerd dat er sprake is geweest van onrechtmatig binnentreden in het tuinbouwbedrijf nu de verbalisanten hebben gevorderd dat de deur van het bedrijf geopend moest worden op grond van een redelijk vermoeden dat slechts gebaseerd was op een enkele anonieme melding.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van de CIE, nummer 444-2005, is in de maand oktober 2005 bij de CIE Hollands Midden de navolgende informatie binnengekomen:
‘Op de [a-straat] in Honselersdijk, tussen de huisnummers [2] en [3] ligt een doodlopende weg. Halverwege deze weg, aan de rechterzijde, is een kas met een schuur gelegen. In deze kas staan enkele tienduizenden hennepplanten’.
Uit het proces-verbaal met nummer PL1563/2005/ 24318-26 blijkt dat er naar aanleiding van bovengenoemd proces-verbaal door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 6] een onderzoek is ingesteld bij het kassencomplex aan de [a-straat] te Honselersdijk tussen de huisnummer [2] en [3]. Ter plaatse gekomen hebben de verbalisanten geconstateerd dat dit kassencomplex geheel was afgeschermd met doek tot het dakgedeelte. In tegenstelling tot andere kassen in dit gebied was er geen verlichting in dit kassencomplex, hoewel het schermdoek tot een uitzonderlijke hoogte geplaatst was. Tevens was elk klein gaatje kennelijk dichtgeplakt.
Ambtshalve was het verbalisant [verbalisant 1] bekend dat er in het begin van hetzelfde jaar (2005) een anonieme melding was van een mogelijke hennepkwekerij in diezelfde kas. Bij een toen door deze verbalisant ingesteld onderzoek bleek er eveneens schermdoek te zijn geplaatst. Het schermdoek was toen niet zo hoog geplaatst en toen waren er diverse gaten in waardoor de verbalisant van de buitenzijde zicht had in de kas.
Bovengenoemde feiten en omstandigheden — in onderlinge samenhang bezien — leveren naar het oordeel van het hof een redelijk vermoeden op van een overtreding van de Opiumwet, als bedoeld in artikel 9 van die wet, zodat de verbalisanten op grond van die wetsbepaling toegang hadden tot het betreffende tuinbouwbedrijf en is derhalve door de opsporingsambtenaren niet onrechtmatig gehandeld, zodat het hof het verweer verwerpt.’
6.
Het middel stelt terecht dat de Hoge Raad in zijn arrest van 11 maart 2008, LJN BC1367, NJ 2008, 328 weliswaar heeft overwogen dat verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie, zijnde een melding aan de stichting Meld Misdaad Anoniem (MMA), maar dat deze rechtspraak niet impliceert dat per definitie een anonieme melding steeds voldoende verdenking oplevert (zie de conclusie van mijn ambtgenoot Machielse vóór HR 30 juni 2009, LJN BI3875, en ook HR 11 maart 2008, LJN BB7662, NJ 2008, 329).
7.
In het onderhavige geval was de aan de politie verstrekte informatie vervat in een anonieme melding aan de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE). De verdenking werd echter niet uitsluitend op grond van die anonieme melding aangenomen. Naar aanleiding van de CIE-informatie werd ter plaatse door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 6] immers een nader onderzoek ingesteld ter verificatie van die informatie.
8.
Het oordeel van het hof dat ten tijde van het binnentreden in het tuinbouwbedrijf voldoende verdenking ter zake van overtreding van de Opiumwet bestond, is in het licht van de bij de CIE binnengekomen informatie en de resultaten van het door de politie ter verificatie van die informatie verrichte onderzoek — mijns inziens — niet onbegrijpelijk. Ik neem daarbij in aanmerking dat:
- a.
de anonieme melding aan de CIE voldoende concreet was,
- b.
in tegenstelling tot andere kassen in het gebied er geen verlichting was in de betreffende kas, ondanks dat het schermdoek tot uitzonderlijke hoogte was geplaatst en elk klein gaatje was dichtgeplakt,
- c.
het verbalisant [verbalisant 1] ambtshalve bekend was dat er eerder dat jaar (2005) ook al een anonieme melding was binnengekomen van een mogelijke hennepkwekerij in diezelfde kas, en
- d.
bij het toen door verbalisant [verbalisant 1] ingestelde onderzoek het schermdoek niet zo hoog was geplaatst en er toen wel diverse gaten in zaten.
9.
Een vlugge blik achter de papieren muur leert weliswaar dat het middel gelijk heeft dat in casu een oordeel over de betrouwbaarheid van de onderhavige anonieme melding door de CIE niet kon worden gegeven (zie proces-verbaal van de CIE, nummer 444-2005) en dat de eerdere anonieme melding achteraf onjuist bleek te zijn (zie proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1563/2005/24318-26). Maar nu die bij de CIE binnengekomen informatie nader werd geverifieerd door het onderzoek ter plaatse en werd ondersteund door de eerdere anonieme melding, kon dit alles toch dienen als basis voor een redelijk vermoeden van schuld, ook al bleek die eerdere melding achteraf niet juist te zijn (zie de conclusie van mijn ambtgenoot Machielse vóór HR 5 september 2006, LJN AV4122).
10.
's Hofs niet onbegrijpelijke oordeel dat genoemde feiten en omstandigheden — in onderlinge samenhang bezien — een redelijk vermoeden van een overtreding van de Opiumwet opleveren, kan, verweven als het is met aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval, in cassatie niet verder worden getoetst. Het hof heeft het verweer dat op onrechtmatige wijze is binnengetreden en aldus op onrechtmatige wijze bewijs is verkregen, derhalve voldoende begrijpelijk en gemotiveerd verworpen.
11.
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
12.
Het tweede middel behelst de klacht dat het hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaringen van getuige [betrokkene 2] wegens de onbetrouwbaarheid ervan niet tot het bewijs konden worden gebezigd.
13.
Voor de beoordeling van het middel is van belang dat in eerste aanleg de rechtbank — blijkens haar vonnis d.d. 9 mei 2006 — verzoeker van het hem tenlastegelegde had vrijgesproken, met name vanwege de onbetrouwbaar geachte verklaringen van getuige [betrokkene 2]. De rechtbank had deze vrijspraak toen als volgt gemotiveerd:
‘De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdacht is telastegelegd. Het dossier bevat vele bewijsmiddelen die het telastegelegde ondersteunen, zodat het wettig bewijs is te leveren. De rechtbank moet echter ook overtuigd zijn. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De getuige [betrokkene 2] is de enige getuige die heeft verklaard over de rol van verdachte bij de op 28 oktober aangetroffen hennepkwekerij. Het is nu net deze getuige die in de loop van het onderzoek wisselend heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte. Immers op 28 oktober 2005 heeft hij tegenover de politie verklaard dat hij in opdracht van [betrokkene 1] naar de kas is gegaan om de deur van de kas te openen en dozen met wietplantjes in een auto te laden. Ook verklaart hij dat hij de sleutel van de kas van deze [betrokkene 1] heeft gekregen. In zijn verklaring van 29 oktober 2005 heeft hij vervolgens verdachte aangewezen als de grote man achter de hennepplantage en heeft [betrokkene 2] [betrokkene 1] beschreven als katvanger voor verdachte.
Bij de rechter-commissaris verklaart [betrokkene 2] dat hij [betrokkene 1] voor de zitting van 18 januari 2006 niet eerder gezien heeft. In de verklaring van [betrokkene 2] afgelegd tegenover de politie op 3 november 2005, wijst hij verdachte aan als de grote man achter de hennepplantage. Als aan hem echter wordt gevraagd of hij nog iets aan zijn verklaring heeft toe te voegen zegt hij: ‘Ik heb de sleutel van het bedrijf van [betrokkene 1] gehad en hij is de grote man’. In dezelfde verklaring heeft [betrokkene 2] aangegeven dat hij had geregeld dat [betrokkene 1] bij verdachte terecht was gekomen, dat hij [betrokkene 1] kende via [betrokkene 7]. Verdachte heeft verklaard dat het [betrokkene 7] was die met [betrokkene 1] aankwam en daarmede rijst de vraag is [betrokkene 1] katvanger en zo ja, voor verdachte of voor [betrokkene 7] dan wel een onbekende derde.
[Betrokkene 2] heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd omtrent betalingen door verdachte. Voorts heeft deze getuige, die al vele jaren voor verdachte en zijn vader heeft gewerkt, bij de rechtercommissaris verklaard dat hij verdachte eigenlijk niet zo mocht, reden waarom hij het nummer van verdachte in zijn telefoon onder ‘[alias verdachte]’ opsloeg, wat in het Turks ‘ezel’ zou betekenen. Overigens heeft de getuige aanvankelijk tegenover de politie verklaard in zijn verhoor van 29 oktober 2006 dat hij deze naam met verdachte zou hebben afgesproken, ‘anders zou het opvallen’.
Het dossier bevat vele analyses van telefoonverkeer, onder meer tussen verdachte en [betrokkene 2]. De analyses van de zendmasten via welke veel telefoonverkeer verliep geeft geen uitsluitsel over de aanwezigheid van verdachte in het bewuste kassencomplex. Hoewel niet vast staat dat alle geregistreerde signalen ook werkelijk gesprekken zijn geweest, staat wel vast dat er veel contacten waren tussen verdachte en [betrokkene 2]. Verdachte heeft daarover verklaard, dat [betrokkene 2] nog steeds bij hem in dienst was. Vast staat dat [betrokkene 2] inderdaad nog loon ontving van verdachte, zodat niet onaannemelijk was dat hij daar ook werkzaamheden voor verrichtte. Volgens verdachte hingen die samen met het ontruimen en opleveren van andere tuinen dan die aan de [a-straat].
Het zijn de wisselende en tegenstrijdige verklaringen van de getuige [betrokkene 2] die vragen doen rijzen omtrent de betrouwbaarheid van deze getuige. De verklaringen van de andere getuigen kunnen slechts dienen ter ondersteuning van hetgeen getuige [betrokkene 2] heeft verklaard nu deze met name zien op de frequentie waarmee verdachte in of rond de kwekerij aanwezig was. Nu ook uit de telefoonanalyses geen duidelijke conclusie[s] zijn te trekken, rijzen bij de rechtbank vragen over de door de officier van justitie aan verdachte toegedachte rol. Niet uitgesloten kan worden dat niet verdachte maar een ander de grote man achter de hennepkwekerij was.
Hoewel het wettig bewijs kan worden geleverd is de rechtbank daarmede niet overtuigd van betrokkenheid van verdachte bij het hem telastegelegde. Dit kan tot geen andere conclusie leiden dan dat hij moet worden vrijgesproken.’
14.
Blijkens het proces-verbaal terechtzitting d.d. 14 mei 2007 heeft getuige [betrokkene 2] ter zitting de volgende verklaring afgelegd:
‘Ik ben voor de op 28 oktober 2005 in Honselersdijk aangetroffen hennepkwekerij afgestraft. Ik heb mijn straf reeds uitgezeten. Ik heb geen kennis genomen van mijn eerder afgelegde verklaringen in deze zaak. Ik zie de verdachte vandaag weer voor het eerst. Ik heb hem niet van [te] voren gesproken. Ik had totaal geen contact meer met hem.
U houdt mij voor dat mijn verklaringen over wie de ‘grote baas’ zou zijn geweest niet eensluidend zijn. De ene keer zeg ik dat de verdachte de grote baas was en een andere keer verklaar ik dat dit [betrokkene 1] was. U vraagt mij hoe dit komt. Toen ik voor de eerste keer werd verhoord was ik erg in de war. Ik voelde een grote druk van buiten. Er werden allerlei vragen gesteld. Ik was op zichzelf nergens bang voor. Ik kan mij herinneren dat ik ook bij de rechter-commissaris ben gehoord. Ik ben meerdere keren in deze zaak gehoord en weet het daarom niet meer zo goed. Ook toen ik bij de rechter-commissaris werd gehoord was ik in de war. Ik zat al vijf maanden vast. Ik weet niet of alles juist was van wat ik toen heb verklaard. Ook op dit moment vind ik alles verwarrend.
U vraagt mij wie de baas was van de kas. Ik weet dat niet. De sleutel van de kas had ik van [betrokkene 1] gekregen. Het klopt dat ik ook wel heb verklaard dat ik de sleutel van de verdachte had gehad, maar dat was niet juist. De sleutel had ik van [betrokkene 1].
U houdt mij mijn verklaring voor die ik op 29 oktober 2005 bij de politie heb afgelegd en waarin de verdachte ter sprake kwam en ik heb verklaard dat ik van hem, de klootzak die mij kon bellen om de deur open te houden, een telefoon ter beschikking had gekregen zodat ik voor hem bereikbaar zou zijn. Ik kan mij dat niet meer herinneren. Ik weet het niet meer.
Ik had twee telefoons. Ik weet niet meer in welke telefoon de naam [alias verdachte] stond. [Alias verdachte] is een bijnaam. Het kan twee dingen betekenen: ezel of jongen. Ik weet niet meer of de verdachte onder de naam [alias verdachte] in mijn telefoon vermeld stond.
Ik heb zowel in de kas in De Lier, als in de kas in Honselersdijk gewerkt. Met beide kassen is het uiteindelijk niet goed gegaan. De kas in Honselersdijk is volgens mij in de periode van mei/juni 2005 gesloten. Ik ben er daarna niet meer aan de slag gegaan. Ik ben er daarna nog wel een paar keer geweest. Dat was één of twee keer per week. Ik was daar op verzoek van [betrokkene 1] heen gegaan. Ik ben door de verdachte tot juni betaald voor mijn werkzaamheden. Daarna heb ik zwart gewerkt. Voor mijn werkzaamheden voor [betrokkene 1] heb ik wat van hem gekregen. Dat geld heb ik aan justitie terug moeten betalen. Ik heb verder geen geld van de verdachte gehad. U houdt mij mijn verklaring die ik bij de rechter-commissaris heb afgelegd voor. Het is allemaal al bijna twee jaar geleden gebeurd. Ik weet nu al niet meer wat ik verleden week heb gedaan.’
15.
Voorts vermeldt voornoemd proces-verbaal — voor zover hier van belang — het volgende omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [betrokkene 2]:
‘Door de voorzitter uitgenodigd zijnerzijds vragen te stellen deelt de advocaat-generaal mede dat het naar zijn idee geen zin heeft om de getuige nog meer vragen te stellen gelet op zijn slechte geheugen.
(…)
Desgevraagd door de voorzitter deelt de verdachte — zakelijk weergegeven — mede:
Ik heb geen opmerkingen over hetgeen de getuige vandaag ter terechtzitting heeft verklaard. Naar mijn weten had de getuige eerder geen last van geheugenzwakte.
(…)
De advocaat-generaal vordert vernietiging van het vonnis waarvan beroep en vrijspraak van de verdachte van het hem tenlastegelegde. De advocaat-generaal voert hiertoe aan dat weliswaar veel belastende omstandigheden in het dossier aanwezig zijn, doch dat deze, in het bijzonder gelet op de verklaringen ter terechtzitting van de getuige [betrokkene 2], onvoldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren om tot een veroordeling van de verdachte te komen.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen. In aanvulling op deze aantekeningen deelt de raadsman —zakelijk weergegeven — mede:
De getuige [betrokkene 2] heeft vandaag ter terechtzitting onder ede verklaard dat hij de deur in opdracht van [betrokkene 1] heeft geopend, dat hij geld van [betrokkene 1] heeft gekregen en dat hij de sleutel van [betrokkene 1] heeft gekregen. Blijkbaar is de advocaat-generaal, gelet op zijn eis, tot een ander oordeel gekomen over de betrouwbaarheid van de getuige [betrokkene 2].(…)’
16.
In de uitvoerige pleitaantekeningen heeft de raadsman — voor zover hier van belang — het volgende aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [betrokkene 2]:
‘Inleiding
(…)
2.
De medeverdachte, [betrokkene 2] heeft dusdanige verschillende en dubieuze verklaringen omtrent de betrokkenheid van cliënt bij deze hennepkwekerij afgelegd dat deze verklaringen als onbetrouwbaar dienen te worden bestempeld en derhalve niet als overtuigend bewijsmateriaal kunnen gelden. Ook uit de overige verklaringen kan niet geconcludeerd worden dat cliënt enige betrokkenheid bij de hennepkwekerij heeft gehad; daarom is de verdediging van mening dat cliënt vrijgesproken dient te worden van het[geen] aan hem is ten laste gelegd.
(…)
Dubieuze verklaringen [betrokkene 2]
Betrokkenheid cliënt/[betrokkene 1] hennepkwek[e]rij
19.
Op 28 oktober 2005 zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 6] aangehouden in het tuinbouwbedrijf waar de verbalisanten de hennepkwekerij hebben aangetroffen. Bij de inverzekeringstelling, heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij in opdracht van ene [betrokkene 1] naar de kas is gegaan om daar een deur te openen zodat andere personen hennepplanten konden ophalen, (p.075). Tijdens het eerste verhoor bij de politie heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij tot augustus 2005 voor cliënt gewerkt heeft, maar dat hij hiermee gestopt is omdat cliënt failliet was gegaan. Vervolgens heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij sinds augustus 2005 geld bijverdiende (200 à 300 euro per keer) bij een man genaamd [betrokkene 1] door af en toe de deur te openen in de tuin en te helpen met het laden van dozen met weed erin. [Betrokkene 2] heeft de sleutel van het pand gekregen van deze [betrokkene 1]. Hij wist niet dat het pand aan cliënt toebehoorde, (p. 137/138). [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij deze [betrokkene 1] kende en via via ontmoet heeft in de omgeving van […] in Den Haag.
20.
Des te groter is de verbazing van de verdediging wanneer men in het tweede verhoor van [betrokkene 2] leest dat cliënt ineens wél een grote betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij. [Betrokkene 2] heeft daarin verklaard dat cliënt een hennepkwekerij zou zijn begonnen omdat zij failliet waren gegaan. Cliënt zou voor de hennepkwekerij alles aangeschaft en alles geregeld hebben. [Betrokkene 2] heeft verklaard dat hij meermalen in het tuinbedrijf, na de maand augustus 2005, langs is geweest omdat hij zijn ww-papieren moest ophalen en omdat hij af en toe meehielp met dozen laden. Tevens verklaart [betrokkene 2] dat [betrokkene 1] enkel katvanger is om zo cliënt buiten schot te houden. In het derde verhoor heeft [betrokkene 2] bevestigd dat cliënt de grote man achter de hennepkwekerij zou zijn. Echter, hij sluit zijn verklaring af met de mededeling: ‘Ik heb de sleutel van het bedrijf van [betrokkene 1] gehad en hij is de grote man’, (p.254).
21.
In zijn verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris verandert [betrokkene 2] constant zijn antwoord op de vraag wie de grote man van de hennepkwekerij was: [betrokkene 1] of cliënt.
Toelichting:
[Betrokkene 2] verklaart bij de inverzekeringstelling (p.75):
‘Ik ben in opdracht van ene [betrokkene 1] naar de kas gegaan waar ik aangehouden ben. Daar moest ik een deur opendoen zodat andere hennepplanten konden ophalen. Als daar een kwekerij is aangetroffen, dan weet ik daar niets van’.
[Betrokkene 2] bevestigde dit vervolgens bij de politie (p.137):
‘Ik ken een Turkse man die dus [betrokkene 1] is genoemd. Ik heb hem wel eens ontmoet in de omgeving van […] In Den Haag in de buurt van de steden. Via via kwam ik in contact met hem. Hij vroeg of ik wat wilde bijverdienen door af en toe een deur te openen wanneer er iemand wat kwam halen. Hij gaf mij het adres van de tuin en ik kreeg de sleutel van de schuur. Wanneer ik [betrokkene 1] zag dan zei hij wanneer en hoe laat ik op de tuin moest. Het gebeurde één soms twee keer in de week.
(…)
Toen [betrokkene 1] mij aanbood om wat bij te verdienen heb ik gevraagd waarom het ging en toen heeft hij gezegd dat het om weedplantjes ging.
(…)
Ik wist niet dat de tuin waar ik vanmorgen ben aangehouden ook van [verdachte] is’.
[Betrokkene 2] verklaarde vervolgens in het tweede verhoor tegenstrijdig met zijn eerste verhoor (p.144):
‘Omdat zij failliet zijn gegaan, was jonge [verdachte] een weedplantage gaan starten. Ik wilde daar niets mee te maken hebben. Maar omdat ik mijn laatste salaris wilde hebben van september 2005 moest ik naar de [a-straat] komen.(…) Hij is in augustus 2005 failliet gegaan.
(…)
Ik heb gezegd dat het [betrokkene 1] was, maar dat klopt niet. Dit is een verhaal dat ik heb verteld omdat ik in paniek was. Het is namelijk [verdachte]. Hij heeft alles aangeschaft. Hij huurde de tuin. Deze stond al een paar jaar op zijn naam.
(…)
[Verdachte] is de grote man van de hennepkwekerij’.
In het derde verhoor noemt [betrokkene 2] zowel [betrokkene 10] als cliënt de grote man in de hennepkwekerij (p.251 en 254):
‘Verbalisant: Wie is de grote man achter de hennepkwekerij?
[Betrokkene 2]: [verdachte]
(…)
Verbalisant: Heb je nog wat toe te voegen aan je verklaring?
[Betrokkene 2]: Ik heb de sleutel van het bedrijf van [betrokkene 1] en hij is de grote man’.
[Betrokkene 2] kent [betrokkene 1] wel/niet
22.
[Betrokkene 2] heeft in zijn tweede verhoor (in tegenstelling tot zijn eerste) verklaard dat hij [betrokkene 1] niet kent, enkel een keer gezien heeft, (p.144 e.v). In zijn derde verhoor verklaart [betrokkene 2] opnieuw zeer tegenstrijdig. Zo heeft hij eerst bevestigd dat hij [betrokkene 1] niet kent maar vervolgens zegt [betrokkene 2] in ditzelfde verhoor, dat hij [betrokkene 1] voor cliënt geregeld heeft, (p.251/525). De verdediging vraagt zich in dat verband dan ook af hoe je iemand kunt regelen zonder deze persoon te kennen?
23.
Cliënt zou aan [betrokkene 2] gevraagd hebben of hij iemand wist die de schuld op zich wilde nemen op het moment dat de hennepkwekerij door de politie ontdekt zou worden. Ten slotte heeft [betrokkene 2] zijn verklaring hieromtrent opnieuw veranderd bij de rechter-commissaris: ‘U houdt mij mijn op 3 november 2005 bij de politie afgelegde verklaring voor en u zegt dat ik daar heb verklaard dat ik had geregeld dat [betrokkene 1] bij [betrokkene 11] terecht was gekomen. U zegt dat ik daarbij heb verklaard dat hij aan mij vroeg of ik iemand wist die de schuld op zich wilde nemen. Ik heb dit zomaar verklaard. Ik weet niet waarom. Ik heb [betrokkene 1] voor de zitting van 18 januari 2006 nooit eerder gezien’ (onder punt 31).
24.
Opmerkelijk is hierbij tevens te noemen dat [betrokkene 2] in zijn verhoor bij de politie van 28 oktober 2005 nota bene een gedetailleerd signalement geeft van [betrokkene 1] en dat hij tevens weet waar [betrokkene 1] woont, (p.138):
‘Nee, volgens mij in […] daar zag ik hem altijd in de buurt.
(…)
[Betrokkene 1] is ongeveer net zo lang als ik, 1.80 meter ongeveer. Hij heeft zwart haar kort, hij heeft een normaal postuur, hij heeft af en toe een sik of lange bakkebaarden maar dat is iedere keer anders. Ik denk dat hij omstreeks 30 jaar oud is of iets jonger’.
De verdediging heeft [betrokkene 2] met bovenstaande verklaringen geconfronteerd bij de rechter-commissaris. Hierop heeft [betrokkene 2] slechts verklaard dat hij het adres van [betrokkene 10] heeft gezien op de post die op de tafel lag. [Betrokkene 2] geeft verder geen verklaring voor het feit hoe het mogelijk is dat hij wel een feitelijk juiste gedetailleerde beschrijving van [betrokkene 10] kon geven!
25.
Een ander opmerkelijk feit is dat in de auto van [betrokkene 2] een brief van Eneco, geadresseerd aan [betrokkene 10], is aangetroffen, (p.251). [Betrokkene 2] heeft hierover verklaard dat hij die papieren op tafel vond en dat hij deze papieren in zijn auto heeft gelegd. Bij de rechter commissaris heeft de verdediging hier enige opheldering over gevraagd. [Betrokkene 2] verklaart hier: (onder punt 30)
‘Die papieren lagen in de kantine van de kas. U vraagt mij waarom ik die papieren in de auto heb gelezen en niet gewoon in de kantine. Ik ben het toen gaan lezen. Mijn auto stond in de schuur. Ik zag de papieren in de kantine liggen en ben al lezend naar de pomp in de schuur gelopen. Ik heb toen mijn telefoon en de papieren in mijn auto gelegd en heb de pomp aangezet. Later heb ik de pomp uitgezet en ben ik weggereden. Ik weet niet waarom ik dat gedaan heb’.
Hennepdozen in auto
26.
In het tweede verhoor heeft [betrokkene 2] tevens verklaard dat hij belazerd is door cliënt en dat hij probeerde geld te krijgen van cliënt. De dozen met hennepplanten die tijdens de aanhouding in de kofferbak van [betrokkene 2] zijn aangetroffen, heeft [betrokkene 2] dan ook meegenomen om ze te verkopen om zo aan geld te komen, (p.146). Tijdens het derde verhoor van [betrokkene 2] dat op 3 november 2005 plaatsvond, confronteerden verbalisanten hem met de stortingsbewijzen die zij aantroffen bij [betrokkene 2] tijdens de fouillering. Deze stortingsbewijzen dateren van de maanden juni, juli, augustus en september 2005, (p.284–286). [Betrokkene 2] heeft hierover verklaard dat (op één bedrag na) dit zijn salaris is en dat hij dit heeft gestort. Gezien het feit dat het salaris door cliënt wel gewoon betaald is, rijst de vraag waarom [betrokkene 2] dan toch het gevoel had belazerd te zijn door cliënt en tevens waarom hij de dozen met hennep, die in zijn kofferbak werden aangetroffen, heeft meegenomen. De volgende vragen komen direct naar voren: Heeft [betrokkene 2] de eigenaar van de hennepkwekerij willen bestelen? Of heeft hij deze dozen wellicht meegenomen omdat het zijn eigen hennepplanten waren? Duidelijk wordt hier echter wel dat [betrokkene 2] de dozen met stekken niet meegenomen kan hebben ter compensatie van niet ontvangen loon.
27.
Bij de rechter-commissaris komt [betrokkene 2] — niet zonder verassing — terug op zijn verklaring omtrent het wegnemen van de hennep door te verklaren dat hij zijn verklaring bij de politie niet zo afgelegd zou hebben en dat hij de dozen wel meegenomen had maar dat hij nog niet wist wat hij ermee wilde doen (RC verhoor, onder punt 22). Bovenstaande maakt duidelijk dat [betrokkene 2] opnieuw tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Overigens niet alleen tegenstrijdig maar bovenal ongeloofwaardig!
28.
In het derde verhoor heeft [betrokkene 2] verklaard dat cliënt in de witte Ford Transit reed om de spullen te vervoeren. [Betrokkene 2] weet echter niet te vertellen hoe vaak cliënt in dit busje reed omdat hij er nooit was als cliënt hier in reed, (p.252). De verdediging vraagt zich af hoe [betrokkene 2] tot de conclusie komt dat cliënt zijn spullen zou vervoeren met de Ford Transit, als [betrokkene 2] niet aanwezig was ten tijde dat cliënt in het busje zou hebben gereden!
29.
Gezien de grote verschillen en tegenstrijdigheden in de verklaringen, is het niet duidelijk geworden in welke verklaring [betrokkene 2] nu daadwerkelijk waarheidsgetrouw vertelt wie de grote man inzake de hennepkwekerij was en wat de betrokkenheid van cliënt in deze zou zijn. Of wellicht dat in geen van deze verklaringen de waarheid door [betrokkene 2] is verteld? De verdediging is van mening dat [betrokkene 2] meermalen heeft getracht de waarheid te verdraaien om op deze wijze ervoor te zorgen dat anderen geloven dat hij zelf de minste betrokkenheid zou hebben in deze hennepzaak. Gezien hetgeen hiervoor is opgemerkt is de verdediging de mening toegedaan dat de verklaringen van [betrokkene 2] niet als ‘betrouwbaar’ mogen worden bestempeld; zodoende dienen deze dan ook uitgesloten te worden van het bewijs.
Voor zover de A-G overigens in navolging van de officier van justitie de betrouwbaarheid van [betrokkene 2] baseert op het feit dat hij in zijn verklaringen zichzelf ook belast, merkt de verdediging daarover het volgende op. Ten eerste is het zo dat hij in al zijn verklaringen in principe zichzelf ook belast. Het is dus bijvoorbeeld niet zo dat hij aanvankelijk én zichzelf niet én cliënt niet belast en vervolgens in nadere verklaringen én zichzelf én cliënt wel belast. Alleen dan zou van een bepaalde mate van betrouwbaarheid kunnen worden gesproken. Dit laat overigens nog steeds onverlet dat [betrokkene 2] zeer wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard.
Bovendien moet niet uit het oog verloren worden dat [betrokkene 2] op heterdaad is aangehouden bij de kwekerij. Hij kon ook niet anders dan over zijn eigen betrokkenheid verklaren. Dat hij zich zelf belast moet dan ook in dat licht worden bezien. Daarbij komt dat hij hoe dan ook in zijn verklaringen zichzelf een uiterst minieme rol probeert toe te dichten. Ook in zoverre moet het ‘zichzelf belasten’ genuanceerd bekeken worden. Betrouwbaarheid van zijn verklaring kan er in ieder geval dus niet op worden gebaseerd. Dat hij ten tijde van zijn verklaring bij de rechter-commissaris overigens onherroepelijk veroordeeld was zegt in dit verband volstrekt niets: immers, ook op dat moment kan hij nog steeds een motief hebben om de betrokkenheid van [betrokkene 10] te weerspreken en die bij cliënt neer te leggen. Mogelijk was hij bang voor represailles. Dat hij dan zelf niet verder vervolgd wordt, is daarbij volstrekt niet van belang.
Terzijde: [betrokkene 2] verklaart bij de r-c (met name pt. 21 en pt. 31!) wel op een erg ongeloofwaardige manier dat hij [betrokkene 10] pas voor het eerst gezien heeft op de rechtbank en hem voordien niet kende. Dit is onder meer in tegenspraak met zijn verklaring op p. 252 waarin [betrokkene 2] vertelt dat hij [betrokkene 1] kent via zijn familielid [betrokkene 7]. [Betrokkene 10] bevestigt dat hij [betrokkene 7] kent, p. 270.
(…)
Conclusie
71.
Cliënt wordt ten laste gelegd dat hij hennepplanten in de periode van 1 augustus 2005 tot en met september 2005 vervaardigd/geteeld zou hebben. Wanneer men de bewijsmiddelen die door het Openbaar Ministerie zijn opgevoerd echter nader beziet, komt men al snel tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit wegens gebrek aan bewijs niet bewezenverklaard kan worden.
72.
De verklaringen van [betrokkene 2] zijn dusdanig verschillend en tegenstrijdig dat deze als zeer onbetrouwbaar en zelfs als leugenachtig zijn te bestempelen. [Betrokkene 2] verklaart het ene moment dat cliënt de grote man is, het andere moment is dit [betrokkene 10]. De verdediging is van mening dat zijn verklaringen dan ook uitgesloten dienen te worden van het bewijs.
(…)
81.
Uit geen van de bewijsmiddelen komt duidelijk naar voren dat cliënt zich schuldig gemaakt zou hebben aan het aan hem ten laste gelegde feit. Cliënt is slechts onderverhuurder van het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Dientengevolge is de verdediging van mening dat cliënt wegens gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van het eerste feit.(…)’
17.
Blijkens het bestreden arrest heeft het hof hetgeen door de verdediging met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [betrokkene 2] is aangevoerd als volgt samengevat en verworpen:
‘Betrouwbaarheid van de getuige
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen die door de getuige [betrokkene 2] zijn afgelegd onbetrouwbaar, ongeloofwaardig en deels tegenstrijdig zijn.
Naar het oordeel van het hof zijn de voor het bewijs gebruikte verklaringen van [betrokkene 2] voldoende betrouwbaar en geloofwaardig. Die verklaringen vinden naar het oordeel van het hof ook genoegzaam ondersteuning in andere gebezigde bewijsmiddelen. Daaraan doet naar het oordeel van het hof niet af dat voornoemde getuige bij diverse gelegenheden anders en/of tegenstrijdig heeft verklaard.’
18.
Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [betrokkene 2] kan, onder verwijzing naar punt 16 hierboven, bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie (te weten: bewijsuitsluiting en vrijspraak) ten overstaan van het hof naar voren is gebracht (HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, zie ook HR 28 november 2006, LJN AY8961, NJ 2007, 122 en AZ0265, NJ 2007, 123).
19.
Het hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de in het middel bedoelde verklaringen toch tot het bewijs te bezigen en het tenlastegelegde bewezen te verklaren. Zoals hierboven onder punt 17 blijkt, heeft het hof weliswaar enige algemene woorden aan de verwerping van het standpunt van de verdediging gewijd, maar heeft het — in strijd met art. 359, tweede lid, Sv — niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. De motiveringsplicht van voornoemde bepaling houdt echter in dat het naar voren gebrachte doch door de rechter niet aanvaarde standpunt in de uitspraak beargumenteerd wordt weerlegd.
20.
In casu stelt het hof slechts dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen van getuige [betrokkene 2] voldoende betrouwbaar en geloofwaardig zijn en die verklaringen ook genoegzaam ondersteuning vinden in andere gebezigde bewijsmiddelen. Maar het hof legt niet uit
- a)
waarom het de verklaringen van getuige [betrokkene 2] betrouwbaar acht en
- b)
ook niet hoe en door welke andere bewijsmiddelen die verklaringen worden ondersteund.
In aanmerking genomen het door het hof vernietigde vonnis in eerste aanleg, waarin de rechtbank juist vanwege de onbetrouwbare verklaringen van getuige [betrokkene 2] verzoeker had vrijgesproken (zie hierboven onder punt 13), én in het licht van de ter terechtzitting in hoger beroep door de aan ‘geheugenverlies lijdende’ getuige [betrokkene 2] afgelegde verklaring (onder punt 14), én de door de advocaat-generaal gevorderde vrijspraak van verzoeker ‘in het bijzonder gelet op de verklaringen ter terechtzitting van getuige [betrokkene 2]’ (onder punt 15), én gezien het zware gewicht in de bewijsvoering van de verklaringen van getuige [betrokkene 2] over verzoekers rol/betrokkenheid bij de hennepkwekerij (was hij nu de grote man of niet?), was het hof verplicht zijn verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [betrokkene 2] nader te motiveren. Nu het hof dat niet in voldoende mate heeft gedaan, heeft dat verzuim ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
21.
Het tweede middel is terecht voorgesteld.
22.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor zover het hof heeft verzuimd gemotiveerd te beslissen op het uidrukkelijk onderbouwde standpunt met betrekking tot de betrouwbaarheid van getuige [betrokkene 2], tot terugwijzing naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G