HR, 11-03-2008, nr. 03194/06
ECLI:NL:HR:2008:BC1367
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-03-2008
- Zaaknummer
03194/06
- LJN
BC1367
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC1367, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑03‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC1367
ECLI:NL:HR:2008:BC1367, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑03‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC1367
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑03‑2007
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2008, 328 met annotatie van M.J. Borgers
NbSr 2008/144
Conclusie 11‑03‑2008
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Meld Misdaad Anoniem. 1. Vooropgesteld dient te worden dat verdenking van overtreding van de Ow kan worden aangenomen o.b.v. anoniem aan de politie verstrekte informatie. Die informatie was i.c. vervat in een melding aan de Stichting Meld Misdaad Anoniem (MMA). ’s Hofs oordeel dat t.t.v. de doorzoeking van de woning onvoldoende verdenking t.z.v. overtreding van de Ow bestond, is in het licht van de gedane, zogenoemde MMA-melding en de resultaten van het door de politie ter verificatie van die melding verrichte onderzoek niet zonder meer begrijpelijk. 2. De HR zal de zaak terugwijzen. Opmerking verdient dat indien na terugwijzing de rechter tot het oordeel komt dat de bewijsvergaring onrechtmatig is geweest, de vraag of zulks leidt tot bewijsuitsluiting dient te worden beoordeeld naar de maatstaven die door de HR zijn uiteengezet in zijn arrest van HR LJN AM2533, rov. 3.5 en 3.6.4.
Nr. 03194/06
Mr Machielse
Zitting 20 november 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft op 14 augustus 2006 het vonnis van de Rechtbank te Maastricht waarbij verdachte is vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde met onttrekking aan het verkeer zoals in het vonnis omschreven, bevestigd.
2. Mr H.C.J.M. de Goede, Advocaat-generaal bij het Ressortsparket te 's-Hertogenbosch, heeft cassatie ingesteld. Mr L. Plas, plaatsvervangend Advocaat-generaal bij het Ressortsparket te 's-Hertogenbosch, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat het hof met bevestiging van het vonnis van de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een MMA melding (Meld Misdaad Anoniem) onvoldoende verdenking opleverde voor het betreden en doorzoeken van de woning van verdachte zodat alle daaruit voortvloeiende onderzoeksresultaten van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
3.2. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken en daartoe in haar vonnis het volgende overwogen:
"De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlaste gelegde, stellende - kort gezegd - dat de doorzoeking in de woning van verdachte, bij gebrek aan onvoldoende grond voor een verdenking, onrechtmatig was en derhalve de als het directe resultaat van die doorzoeking verkregen bewijsmiddelen niet voor het bewijs mogen worden gebezigd.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat bij aanvang van de op 20 augustus 2005 door opsporingsambtenaren Olislagers en diens collega's in de woning van de verdachte gehouden doorzoeking onvoldoende grond voor verdenking aanwezig was, nu zij op dat moment uitsluitend beschikten over een zogenaamde MMA-melding, die niet werd ondersteund dan wel geverifieerd door het resultaat van enig (voorbereidend) opsporingsonderzoek. Het resultaat van de op 20 augustus 2005 voor de woning van de verdachte gehouden observatie acht de rechtbank daarvoor volstrekt ontoereikend. De bedoelde doorzoeking moet dan ook als onrechtmatig worden beoordeeld. De als het directe resultaat daarvan verkregen bewijsmiddelen kunnen daarmee niet voor het bewijs worden gebezigd."
3.3. Bij de stukken bevindt zich een appelmemorie van officier van Justitie A.J.L. Rogier. Daarin wordt als volgt toegelicht waarom het betreden en de doorzoeking volgens het openbaar ministerie wel rechtmatig waren:
"De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat bij de aanvang van de op 20 augustus 2005 door de opsporingsambtenaren in de woning van verdachte gehouden doorzoeking onvoldoende grond voor verdenking aanwezig was.
Op 19 augustus 2005 werd een anonieme melding gedaan inhoudende:
1. drugsdealers in pand [b-straat 1] [plaats A]
2. verdachte woont bij [betrokkene 1], relatie, niet ingeschreven
3. [betrokkene 1] heeft relatie met [verdachte] 25 jaar en 06-nr wordt gegeven
4. 1 kilo cocaine bevindt zich in de flat
5. deze wordt bewaard in de vriezer
6. onder een bank is een brandkast ingebouwd, betreft een zwarte bank in de huiskamer
7. er bevindt zich geld in die brandkast
8. zaterdagmorgen 20 augustus 2005 komt een nieuwe lading
9. verdachte haalt die lading per fiets of per auto (Ielijk weer: auto)
10. auto = paarse Golf [AA-BB-00]
Vervolgens werd door de opsporingsambtenaren onderzoek gedaan, resultaat:
1. "[b-straat]" in combinatie met [plaats A] roept vragen op; [Wijk A] is wijk in [plaats A], in die wijk is één straat met nummers die boven de [...] komen, dat is de [a-straat]
2. inschrijving: [betrokkene 1] is inderdaad ingeschreven aan de [a-straat 1]
3. [betrokkene 1] is volgens HKS-Xpol in 2005 aangehouden in een drugspand waar toen meer dan
1 kilo harddrugs werden gevonden
4. Genoemde Golf staat op naam van [betrokkene 1]
5. Zaterdag 20 augustus 2005 vindt een observatie bij genoemd pand plaats:
- om 10:15 zien verb genoemde Golf bij de hoofdingang van de flat
- een man loopt met een zwart tasje enkele keren op en neer tussen [1] en Golf
- de man opent 2x de motorkap van de Golf
- 12:30 wordt de observatie om tactische reden gestopt
- om 13:30 wordt aangebeld, niemand doet open, de Golf is weg, er wordt gewacht
- om 15:00 uur gaan ovj en rc naar binnen ter doorzoeking
- in de slaapkamer in vriezer worden verdo mi aangetroffen en onder bank zit inderdaad een kluis.
Bovendien:
Op 8 september 2005 stelde de raadsman hoger beroep in tegen de beschikking van de rechtbank te Maastricht, bij welke beschikking de gevangenhouding van verdachte [verdachte] in de onderhavige zaak werd bevolen.
Op 9 september 2005 oordeelde het Hof te s-Hertogenbosch in dit kader dat de onderhavige doorzoeking rechtmatig was. Bijgaand treft u een afschrift van deze beschikking aan. Met het Hof ben ik van mening dat de doorzoeking rechtmatig was."
3.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal daar onder meer als volgt gerequireerd:
"Meld Misdaad Anoniem informatie is onder omstandigheden voldoende grondslag om tot doorzoeking van een woning over te gaan. Ik verwijs in verband hiermee naar het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2006, gepubliceerd onder het nummer LJN AV4179. In het onderhavige geval is er behalve een Meld Misdaad Anoniem-informatie ook nog nader onderzoek verricht door de opsporingsambtenaren."
3.5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep dient de pleitnota zoals overgelegd in eerste aanleg als herhaald te worden beschouwd. Blijkens die pleitnota heeft de raadsman - voor zover hier relevant - als volgt verweer gevoerd:
"In deze zaak komt op vrijdagnamiddag een melding binnen bij de stichting Meld Misdaad Anoniem. Deze wordt doorgeleid aan de politie.
Een dag later vindt er een doorzoeking plaats in een woning. Tussentijds heeft de politie uitsluitend en alleen gecontroleerd of de personen genoemd in de melding ook inderdaad woonden op het bewuste adres.
Ik maak er nog melding van dat de politie stelt dat [betrokkene 1] dit jaar zou zijn aangehouden toen zij aanwezig was in een drugspand, alwaar een kilo harddrugs zouden zijn gevonden. Edelachtbaar College, die stelling wordt uitdrukkelijk bestreden door de verdediging. Er is ook geen enkel bewijs voor die stelling. Sterker nog, de politie heeft de medeverdachte [betrokkene 1] tijdens haar verhoren ook op geen enkel moment geconfronteerd met die beweerdelljke melding. De verdediging benadrukt dit omdat juist die beweerdelijke melding voor het Gerechtshof een omstandigheid was om bij een summiere beoordeling de doorzoeking voorlopig nog net met de mantel der Iiefde te kunnen bedekken. Het had dus zeker op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om die stelting thans bij de inhoudelijke behandeling nader te onderbouwen. Wat mij betreft gaat het om een lege huls. lets wat bij gebreke van enige verificatiemogelijkheid als onjuist dient te worden beschouwd, zeg maar een verzinsel van de politie. Hierop hoeft uw rechtbank bij de inhoudelijke behandeling geen acht te slaan.
De MMA-melding, of populair de M-melding hield in dat er vanuit de doorzochte woning gedeald werd en dat er drugs in die woning lagen. Er werd bovendien een telefoonnummer in vermeld van een vermoedelijke verdachte.
In tegenstelling tot CIE-informatie gaat het bij MMA informatie om inlichtingen waarvan de politie de achtergrond in het geheel niet kent. Bij de CIE kent in ieder geval de CIE de identiteit van de informant en doet de chef van de CIE een edele poging om de verstrekte informatie -tegen de achtergrond van wat over de informant bekend is- op betrouwbaarheid te toetsen.
Dat alles is hier niet aan de orde. Het gaat om ruwe informatie zonder bekende achtergrond van een voor een ieder onbekende melder.
(..)
Edelachtbaar College, de melding hield in dat er sprake was van een dealadres en er werd bovendien een telefoonnummer genoemd. Met andere woorden er waren volop mogelijkheden om de verkregen informatie eerst met minder ingrijpende dwangmiddelen te verifiëren. Bijvoorbeeld door eerst middels observatie te kijken of er toeloopbewegingen op het beweerdelijke dealadres vielen waar te nemen, of dat er mlsschien bestellingen -al dan niet in codetaal- via de tap opgevangen konden worden.
Niets van dat alles gebeurt er. Er wordt rauwelijks overgegaan tot doorzoeking.
(..)
Met betrekking tot artikel 8 EVRM merk ik nog op dat zowel uit de M-meIding, alsook uit de verificatie daarvan, alsmede uit de verhoren van de verdachten blijkt dat client ten tijde van de doorzoeking als bewoner verbleef op het bewuste adres. Daaraan doet verder niet af dat client op dat adres nog niet stond ingeschreven. Hij genoot in ieder geval als bewoner de volledige bescherming van wet en verdrag, zodat een discussie over de zogenaamde Schutznorm ook verder niet nodig is.
Bijgevolg zijn de verdere opsporingsresultaten naar mening van de verdediging onrechtmatig verkregen."
3.6. De advocaat-generaal heeft vervolgens als volgt repliek gevoerd:
"Observatie heeft informatie opgeleverd dat de in de melding genoemde auto en eveneens de daarbij genoemde manspersoon bij het pand aanwezig waren. Op zich is het nodig dat de politie op korte termijn, nu zij weet dat er bijna 1 kilo verdovende middelen in een pand zou liggen, optreedt. Mijns inziens is er in dit geval geen aanleiding om een van de in art. 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemde sancties toe te passen."
3.7. Het hof heeft het vonnis in zijn geheel - dus met dezelfde redengeving - bevestigd. De steller van het middel vindt het onbegrijpelijk dat het hof ondanks het door het openbaar ministerie aangevoerde tot het oordeel komt dat het betreden van de woning en de doorzoeking onrechtmatig zijn geweest. Hij klaagt er onder meer over dat het hof geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de anonieme tip eerst nader is onderzocht alvorens tot doorzoeking over te gaan. In zoverre mist het middel feitelijke grondslag, omdat het hof zich blijkens de overgenomen motivering van de rechtbank wel degelijk rekenschap heeft gegeven van de verificaties van de tip en van de uitgevoerde observatie. Het door het middel bedoelde nadere onderzoek staat in het proces-verbaal van de politie overigens ook omschreven. Ervan uitgaande dat ook het hof zich daarop baseert, heeft het kennelijk bedoeld dat behalve de resultaten van de observatie de (nadere-) onderzoeksresultaten met name een verificatie inhouden van opgegeven namen en adressen etc.
3.8. Ervan uitgaande dat het hof alle aangevoerde omstandigheden in ogenschouw heeft genomen, is de vraag of het hof het betreden van de woning en de daarop volgende doorzoeking onrechtmatig heeft kunnen achten en om die reden alle resultaten van het bewijs heeft kunnen uitsluiten. In dat verband beroept de steller van het middel zich onder meer op HR 13 juni 2006, NJ 2006, 346 waarin de Hoge Raad als volgt overwoog(1):
"Het bestreden arrest houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(..)
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2003125410-1 van verbalisant [verbalisant 4] van 14 mei 2003 is de woning X-hs te A. op 14 mei 2003 door de politie betreden en doorzocht. Blijkens bijbehorende "machtiging en verslag binnentreden in woning" is door [verbalisant 5], commissaris van het regionaal politiekorps Amsterdam/Amstelland (naar het hof begrijpt: in zijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie) op 14 mei 2003 aan [verbalisant 4] voornoemd machtiging verleend om zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van huiszoeking op grond van de Wet wapens en munitie binnen te treden in de woning gelegen aan de X-straat te A. Het hof merkt in dit verband op dat het een feit van algemene bekendheid is dat een woning in A., waar die betreft een benedenwoning die deel uitmaakt van een perceel met bovengelegen etagewoningen, wel wordt aangeduid met het huisnummer zonder meer, dan wel met het huisnummer met de toevoeging hs (huis). Kennelijk betrof de onderhavige woning aan de X-straat zo'n benedenwoning.
Uit voormeld proces-verbaal van relaas met onderwerp: Zaak 3.07 XTC pillen R. en K., nummer 280-502/03, van verbalisant [verbalisant 6] van 22 juli 2003 blijkt - voor zover hier van belang - het volgende.
Op 14 mei 2003 kwam via Meld Misdaad Anoniem een melding binnen luidende: "Melder meldt dat in de X-straat te A. drugs, wapens en geld aanwezig zijn en hangt op." Deze informatie is door de teamleider van het XTC-team vergeleken met de onderzoeksgegevens binnen het lopende onderzoek "Klaroen". Hieruit kwam naar voren dat de Volkswagen Golf, kenteken AA-BB-00, van K. via informatie van het baken in die auto, op 14 april 2003 in de X-straat is geweest, dat er in 2002, naar aanleiding van CIE-informatie dat - kortweg - Van B. en K. actief zijn in de uitvoer van xtc en amfetaminen, een onderzoek "Forel" heeft gelopen dat vanwege de capaciteit eind 2002 is gestopt, dat K. in dat onderzoek K. wordt genoemd en dat er in dat onderzoek contact is waargenomen tussen K. en R.
K. had een antecedent uit 1998 ter zake van de Opiumwet. Het Klaroen onderzoek is gestart mede omdat - opnieuw - uit CIE informatie naar voren was gekomen dat K. nog steeds actief was in de verdovende middelenhandel.
Uit tapgesprekken (het hof begrijpt: uit het Klaroen onderzoek) is gebleken dat er op 12, 21, 23 en 29 maart 2003, op 7, 14, 17, 18, 20, 23, 24, 29 april 2003 en op 3 en 6 mei 2003 buzzer/gsm contacten zijn geweest tussen de buzzer/telefoon in gebruik bij K. en de gsm in gebruik bij R., alsook dat R. op 13 mei 2003 te 18.14 uur op zijn mobiele telefoon een sms bericht heeft ontvangen met als tekst: "Wil deze week met je praten over die coca cola" (welke "die coca cola" de politie kennelijk heeft verstaan en ook kunnen verstaan als versluierd taalgebruik voor illegale waar, zoals verdovende middelen of wapentuig).
Door de teamleider (het hof begrijpt: van het Klaroen onderzoek) is (het hof begrijpt: ter zake van deze feiten of omstandigheden) voor de CIE Amsterdam een zogeheten afscherm proces-verbaal opgemaakt om het lopende Klaroen onderzoek af te schermen, op grond waarvan vervolgens door personeel van een ander team van het kernteam op 14 mei 2003 perceel X-hs te A. (het hof begrijpt: daar bekend was dat de woning van R. voornoemd was gelegen X-hs te A.) is betreden en doorzocht.
Gelet op voormelde feiten of omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, daarbij in aanmerking nemend dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij personen die worden verdacht van (grootschaliger) handel in verdovende middelen regelmatig wapens worden aangetroffen, kan niet worden gezegd dat bij het op 14 mei 2003 binnentreden van de woning X-hs te A. en het vervolgens doorzoeken van die woning door de politie onrechtmatig is gehandeld.
(..)
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) de regiopolitie Amsterdam/Amstelland heeft op 14 mei 2003 van MMA informatie gekregen die op die dag aan MMA telefonisch (anoniem) was meegedeeld, inhoudende dat "in de X-straat 1 te A. drugs, wapens en geld aanwezig zijn";
(ii) deze informatie, die door de politie is vergeleken met gegevens van een lopend onderzoek naar de handel in verdovende middelen, heeft aanleiding gegeven tot het op diezelfde dag binnentreden en doorzoeken van de woning aan de X-hs te A.;
(iii) MMA is de aanduiding van een telefoonlijn (een zogenoemde kliklijn) die door de Stichting Meld Misdaad Anoniem in stand wordt gehouden en die de mogelijkheid biedt tot anonieme melding van informatie over ernstige misdrijven;
(iv) het bestuur van de stichting wordt in ieder geval gevormd door personen die zijn voorgedragen door het ministerie van Justitie, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Raad van Hoofdcommissarissen en het Verbond van Verzekeraars, met wie de stichting samenwerkt en van wie zij jaarlijks financiële bijdragen ontvangt.
(..) Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de politie anonieme informatie gebruikt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek. Mede gelet hierop getuigt het oordeel van het Hof dat het gebruik van de informatie van MMA in het onderhavige geval niet in strijd is met art. 6 EVRM dan wel met beginselen van een behoorlijke procesorde, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen 's Hofs vaststelling dat de juistheid van die informatie door de politie is getoetst en onderbouwd met nadere onderzoekgegevens, alsmede de omstandigheid dat het Hof de informatie niet voor het bewijs heeft gebruikt."
3.9. De Hoge Raad heeft met deze uitspraak het gebruik voor de opsporing van anonieme tips die bij de politie binnenkomen via de Stichting Meld Misdaad Anoniem toelaatbaar geacht. Uit de door de Hoge Raad geciteerde overwegingen van het hof in de betreffende zaak volgt dat de anonieme tip uitvoerig was geverifieerd. In onderhavige zaak kon de tip veel minder duidelijk in verband gebracht worden met anderszins bekende drugsgerelateerde feiten. Het is met name het door de tipgever aangekondigde verschijnen van de Volkswagen Golf in samenhang met de activiteiten bij die auto, dat een reden biedt aan de tip daadwerkelijk gevolg te geven.
3.10. De onderhavige zaak kan wellicht beter worden vergeleken met HR 28 november 2006, nr. 02432/05 (niet gepubliceerd).(2) Ook in die zaak werd aangevochten dat de politie op basis van een MMA-tip een woning mocht binnentreden. Ik citeer uit de overwegingen van het hof, zoals in de conclusie aangehaald:
"Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Bij de MMA-lijn kwam op 6 november 2003 een concrete tip binnen, waarin veel details voorkwamen en waaruit bleek dat er snel gehandeld moest worden. Vervolgens heeft onderzoek, zij het summier, plaatsgevonden. De politiefunctionarissen hebben bij het Kadaster navraag gedaan omtrent de naam van de eigenaar van de woning aan de [d-straat 1] te [plaats B] en voorts is nagegaan of de woning verhuurd was. Bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer zijn de in de melding genoemde twee kentekens nagetrokken en tenslotte is de woning geobserveerd.
De informatie uit de inhoud van de melding is na deze toetsing grotendeels juist gebleken. Daarenboven is de beschikbare informatie voorgelegd aan de officier van justitie en de rechter-commissaris, waarop zij toestemming hebben verleend voor de doorzoeking.
Dit brengt mede dat de MMA-melding voldoende grondslag bood voor de doorzoeking van de woning aan de [d-straat 1] te [plaats B]. Nu de doorzoeking niet onrechtmatig is geschied, zijn de vruchten van die doorzoeking evenmin onrechtmatig verkregen."
De Hoge Raad het verwierp het cassatieberoep met de motivering ontleend aan art. 81 RO.
In dit verband is ook nog HR 14 september 1992, NJ 1993, 83 het vermelden waard. Het betreft een zaak waarin naar aanleiding van een anonieme tip die bij de CID was binnengekomen in een woning was binnengetreden.
De Hoge Raad overwoog:
"5.3. In 's hofs hiervoren onder 5.1 en 5.2 vermelde overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat op grond van de bij de chef van de CID binnengekomen informatie, dat in het perceel Van Heemskerckstraat (...) te Amsterdam een man met een dikke buik genaamd Roel in het bezit zou zijn van 15 kilo amfetamine, een redelijk vermoeden kon ontstaan van schuld van de verdachte aan enig strafbaar feit. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en kan wegens zijn feitelijke aard in cassatie niet verder worden getoetst."
3.11. Als het hof met de rechtbank ervan is uitgegaan dat een enkele MMA-melding op zichzelf nooit voldoende grond voor verdenking kan opleveren en dat een verdenking eerst kan ontstaan wanneer die melding wordt bevestigd door extra onderzoek, is het hof mijns inziens uitgegaan van een verkeerde rechtsopvatting. Als het hof met de rechtbank heeft gemeend dat in de onderhavige zaak de melding onvoldoende concreet was en daarom bevestiging behoefde alvorens tot binnentreding mocht worden overgegaan heeft het hof in navolging van de rechtbank verzuimd deze motivering aan de beslissing tot uitsluiting van het bewijs ten grondslag te leggen en is daarom die beslissing ontoereikend gemotiveerd.
4. Het middel lijkt mij terecht te zijn voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Overigens in de kern overeenkomstig HR 18 november 1980, NJ 1981, 125.
2 Of met HR 16 november 1999, nr. 111.878 (niet gepubliceerd), waarin ook een anonieme tip ten grondslag lag aan verder onderzoek door de politie. Het hof had het vonnis van de politierechter, waarin het verweer was verworpen dat de anonieme tip onvoldoende was als basis voor verdergaand onderzoek, bevestigd. Het daartegen gerichte cassatiemiddel werd door de Hoge Raad met de formulering van art. 101a (oud) RO verworpen.
Uitspraak 11‑03‑2008
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Meld Misdaad Anoniem. 1. Vooropgesteld dient te worden dat verdenking van overtreding van de Ow kan worden aangenomen o.b.v. anoniem aan de politie verstrekte informatie. Die informatie was i.c. vervat in een melding aan de Stichting Meld Misdaad Anoniem (MMA). ’s Hofs oordeel dat t.t.v. de doorzoeking van de woning onvoldoende verdenking t.z.v. overtreding van de Ow bestond, is in het licht van de gedane, zogenoemde MMA-melding en de resultaten van het door de politie ter verificatie van die melding verrichte onderzoek niet zonder meer begrijpelijk. 2. De HR zal de zaak terugwijzen. Opmerking verdient dat indien na terugwijzing de rechter tot het oordeel komt dat de bewijsvergaring onrechtmatig is geweest, de vraag of zulks leidt tot bewijsuitsluiting dient te worden beoordeeld naar de maatstaven die door de HR zijn uiteengezet in zijn arrest van HR LJN AM2533, rov. 3.5 en 3.6.4.
11 maart 2008
Strafkamer
nr. 03194/06
LBS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 augustus 2006, nummer 20/012207-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een vonnis van de Rechtbank te Maastricht van 14 december 2005, waarbij de verdachte is vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde met teruggave en onttrekking aan het verkeer zoals in het vonnis omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Namens de verdachte hebben mr. S.T. van Berge Henegouwen, mr. N.R. Heilhof, mr. C.W.J. Faber en mr. C.P. van Dijk, advocaten te Maastricht, het beroep schriftelijk tegengesproken.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat er onvoldoende grond was voor verdenking van overtreding van de Opiumwet in de woning die door de politie is doorzocht.
3.2.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij op 20 augustus 2005 in het perceel [a-straat 1] te [plaats A] opzettelijk amfetamine en hennep aanwezig heeft gehad.
3.2.2. De Rechtbank heeft een in eerste aanleg gevoerd verweer onder het hoofd "de bewijsmiddelen" als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, stellende - kort gezegd - dat de doorzoeking in de woning van de verdachte, bij gebrek aan onvoldoende (de Hoge Raad begrijpt: voldoende) grond voor een verdenking, onrechtmatig was en derhalve de als het directe resultaat van die doorzoeking verkregen bewijsmiddelen niet voor het bewijs mogen worden gebezigd.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat bij de aanvang van de op 20 augustus 2005 door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en diens collega's in de woning van de verdachte gehouden doorzoeking onvoldoende grond voor verdenking aanwezig was, nu zij op dat moment uitsluitend beschikten over een zogenaamde MMA-melding, die niet werd ondersteund dan wel geverifieerd door het resultaat van enig (voorbereidend) opsporingsonderzoek. Het resultaat van de op 20 augustus 2005 voor de woning van de verdachte gehouden observatie acht de rechtbank daarvoor volstrekt ontoereikend. De bedoelde doorzoeking moet dan ook als onrechtmatig worden beoordeeld. De als het directe resultaat daarvan verkregen bewijsmiddelen kunnen daarmee niet voor het bewijs worden gebezigd."
3.2.3. De bestreden uitspraak houdt in dat het Hof zich verenigt met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust en dat het Hof het vonnis van de Rechtbank bevestigt.
3.3.1. Tot de stukken van het geding behoort een proces-verbaal van de politie Limburg Zuid, district Sittard, nummer 2005109936, op 5 september 2005 opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dat proces-verbaal houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als relaas van de verbalisant het volgende in:
"1. AANLEIDING ONDERZOEK MMA-MELDING:
Op vrijdag 19 augustus 2005 werd er een MMA-melding ontvangen. Door de Inspecteur van Dienst C. [Verbalisant 3] werd de inhoud van de MMA-melding doorgegeven aan de afdeling recherche van het District Sittard.
De inhoud van de melding werd bekeken en nagetrokken.
In de MMA-melding staat vermeld dat er drugs gedeald wordt in het pand [b-straat 1]. De verdachte woont in bij [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] heeft een relatie met de verdachte [verdachte]. Volgens melding ligt er zeker een kilo cocaïne in de flat. Het wordt bewaard in de vriezer.
Tevens zou er onder een bank een brandkast zijn ingebouwd met daarin geld. Zaterdagochtend 20 augustus 2005 komt er weer een nieuwe lading. Deze wordt door verdachte gehaald op fiets, of met de auto. De auto betreft een Golf kleur paars met kenteken [AA-BB-00].
(...)
Opmerking verbalisant: [Wijk A] is een wijk In [plaats A]. Deze wijk heeft maar een straat waar huisnummers boven de [...] voorkomen Met deze straat wordt zeer waarschijnlijk de [a-straat] bedoeld.
UITDRAAI GBA:
Uit het onderzoek bij het GBA blijkt dat er op het adres [a-straat 1] te [plaats A] twee personen staan ingeschreven. Het betreffen de navolgende personen:
Naam: [Achternaam betrokkene 1]
Voornamen: [betrokkene 1]
Geboren te: [geboorteplaats]
op: [geboortedatum]/1977
Woonplaats: [postcode] [plaats A]
adres: [a-straat 1]
(...)
In de MMA-melding wordt gesproken over de bewoonster [betrokkene 1] die een relatie heeft met [verdachte].
Uit de politie-informatiesystemen, HKS en Xpol blijkt dat [betrokkene 1] dit jaar werd aangehouden toen zij aanwezig was in een drugspand. In dit pand werd toen ruim een kilo harddrugs gevonden.
(...)
Genoemde [verdachte]:
In de MMA-melding staat de naam [verdachte] vermeld. Met deze [verdachte] wordt zeer waarschijnlijk bedoeld:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren te: [geboorteplaats]
op: [geboortedatum]/1979
Woonplaats: [woonplaats]
adres: [c-straat 1]
(...)
Genoemde Golf [AA-BB-00]:
Deze Golf staat op naam van de genoemde [betrokkene 1].
2. ONDERZOEK PLAATS DELICT DOORZOEKING WONING:
Naar aanleiding van de MMA-melding werd er contact opgenomen met de officier van justitie mr. L. Geuns. Nadat de officier van justitie Mr. Geuns contact had opgenomen met een rechter-commissaris werd er afgesproken dat er een zoeking zou plaatsvinden door de rechter-commissaris op zaterdag 20 augustus 2005 te 13:30 uur.
OBSERVATIE NABIJ PAND:
Op zaterdag 20 augustus 2005 omstreeks 10:15 uur werd er door politiemensen een onderzoek ingesteld nabij de woning, [a-straat 1] te [plaats A]. De in de MMA-melding genoemde personenauto van het merk Golf voorzien van het kenteken [AA-BB-00], werd aangetroffen nabij de hoofdingang van de flat. Tevens werd gezien dat er een manspersoon nabij de genoemde Golf verscheen en enkele malen op en neer liep van de woning [1] naar deze Golf. Deze persoon had een zwart tasje bij zich. Deze persoon heeft twee keer de motorkap van de Golf geopend.
Omstreeks 12:30 uur werd om tactische redenen met het observeren gestopt.
Op zaterdag 20 augustus 2005 omstreeks 13:30 uur stond de genoemde Golf niet meer voor de flat. Er werd vervolgens aangebeld bij de flatwoning [a-straat 1] te [plaats A]. Er werd niet opengedaan. Er was kennelijk niemand in de woning aanwezig, met uitzondering van een pitbullachtige hond. Er werd besloten om nog te wachten met het binnentreden ter zoeking. Toen de bewoners op zaterdag 20 augustus 2005 te 15:00 uur nog niet terug waren bij de woning, werd in overleg met de officier van justitie mr. W. Smits besloten om binnen te treden in de woning ter doorzoeking. Deze doorzoeking werd verricht door de rechter-commissaris."
3.3.2. Genoemd proces-verbaal houdt voorts in dat bij de doorzoeking in de slaapkamers, onder meer in een vriezer, verdovende middelen zijn aangetroffen.
3.4. Vooropgesteld dient te worden dat verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie. Die informatie was in het onderhavige geval vervat in een melding aan de Stichting Meld Misdaad Anoniem (MMA).
Het oordeel van het Hof dat ten tijde van de doorzoeking van de woning onvoldoende verdenking ter zake van overtreding van de Opiumwet bestond, is in het licht van de gedane, zogenoemde MMA-melding en de resultaten van het door de politie ter verificatie van die melding verrichte onderzoek - hiervoor onder 3.3.1 weergegeven - niet zonder meer begrijpelijk. Het middel is dus terecht voorgesteld.
3.5. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal de zaak terugwijzen. Opmerking verdient dat indien na terugwijzing de rechter tot het oordeel komt dat de bewijsgaring onrechtmatig is geweest, de vraag of zulks leidt tot bewijsuitsluiting dient te worden beoordeeld naar de maatstaven die door de Hoge Raad zijn uiteengezet in zijn arrest van 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004, 376, rov. 3.5 en 3.6.4.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 11 maart 2008.
Beroepschrift 13‑03‑2007
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 14 augustus 2006, waarbij het gerechtshof het vonnis van de rechtbank te Maastricht van 14 december 2005 in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
ten tijde van de bestreden uitspraak wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
heeft bevestigd.
Rekwirant kan zich met deze uitspraak en de motivering daarvan niet verenigen.
Cassatiemiddel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij in het bijzonder is (zijn) geschonden althans niet is (zijn) nageleefd: artikel 9 van de Opiumwet en/of artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering en/of artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering en/of artikel 350, eerste lid, juncto artikel 358, tweede lid, juncto artikel 359, tweede lid, in verbinding met artikel 415, van het Wetboek van Strafvordering en/of enige andere toepasselijke wettelijke bepaling,
doordat het gerechtshof ten onrechte het vonnis waarvan beroep heeft bevestigd met als motivering dat het gerechtshof zich verenigt met het vonnis waarvan beroep en met de redengeving waarop dit berust,
aangezien deze redengeving, zoals hierna zal worden toegelicht, onbegrijpelijk is.
Toelichting
1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
- ‘1.
hij op of omstreeks 20 augustus 2005 in de gemeente Sittard-Geleen (in pand [a-straat 1]), opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 856 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de opiumwet behorende lijst I;
- 2.
hij of of omstreeks 20 augustus 2005 in de gemeente Sittard-Geleen (in pand [a-straat 1]), opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1012 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram henneptoppen, althans hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.’
2
De rechtbank te Maastricht heeft de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken en deze vrijspraak als volgt gemotiveerd:
‘De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten taste gelegde, stellende — kort gezegd — dat de doorzoeking in de woning van de verdachte, bij gebrek aan onvoldoende grond voor een verdenking, onrechtmatig was en derhalve de als het directe resultaat van die doorzoeking verkregen bewijsmiddelen niet voor bet bewijs mogen worden gebezigd,
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat bij de aanvang van de op 20 augustus 2005 door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en diens collega's in de woning van de verdachte gehouden doorzoeking onvoldoende grond voor verdenking aanwezig was, nu zij op dat moment uitsluitend beschikten over een zogenaamde MMA melding, die niet wordt ondersteund dan wel geverifieerd door het resultaat van enig (voorbereidend) opsporingsonderzoek. Het resultaat van de op 20 augustus 2005 voor de woning van de verdachte gehouden observatie acht de rechtbank daarvoor volstrekt ontoereikend. De bedoelde doorzoeking moet dan ook als onrechtmatig worden beoordeeld. De als het directe resultaat daarvan verkregen bewijsmiddelen kunnen daarmee niet voor het bewijs worden gebezigd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.’
3
Het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft zich verenigd met het vonnis waarvan beroep en met de redengeving waarop dit berust en dit vonnis bevestigd.
4.1
Al sinds 1980 (HR 18 november 1980, NJ 1981, 125) is vaste rechtspraak van Uw Raad dat ‘geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de politie anonieme informatie gebruikt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek’. In het arrest van 13 juni 2006, NJ 2006, 346 heeft Uw Raad deze rechtspraak nog eens bevestigd. Of die anonieme informatie ook een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dan wel een redelijk vermoeden van het bestaan van een in artikel 9, eerste lid, onder a van de Opiumwet neergelegd strafbaar feit oplevert, zal afhangen van de inhoud van die informatie gezien in samenhang met wat de politie uit ervaring of uit andere onderzoeksgegevens bekend is. Rekwirant leidt dit af uit de arresten van Uw Raad gewezen op 18 november 1980, (NJ 1981, 125), 8 december 1981 (NJ 1982, 533), 14 september 1992 (NJ 1993, 83) en 13 juni 2006 (NJ 2006, 346).
4.2
In de appèlmemorie is de door de rechtbank in haar vonnis genoemde MMA melding als volgt weergegeven:
- ‘1.
drugsdealers in pand [b-straat 1] [plaats A]
- 2.
verdachte woont bij [betrokkene 1], relatie, niet ingeschreven
- 3.
[betrokkene 1] heeft relatie met [verdachte] 25 jaar en 06-nr wordt gegeven
- 4.
1 kilo cocaïne bevindt zich in de flat
- 5.
deze wordt bewaard in de vriezer
- 6.
onder een bank is een brandkast ingebouwd, betreft een zwarte bank in de huiskamer
- 7.
er bevindt zich geld in die brandkast
- 8.
zaterdagmorgen 20 augustus 2005 komt een nieuwe lading
- 9.
verdachte haalt die lading per fiets of per auto (lelijk weer: auto)
- 10.
auto = paarse Golf [AA-BB-00]’
4.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 juli 2006 heeft het openbaar ministerie aangevoerd dat er naast de MMA melding ook nog nader onderzoek is verricht door de opsporingsambtenaren. Het resultaat van dit nader onderzoek is eveneens vermeld in de appèlmemorie:
- ‘1.
‘[b-straat]’ in combinatie met [plaats A] roept vragen op; [wijk A] is wijk in [plaats A], in die wijk is één straat met nummers die boven de [...] komen, dat is de [a-straat]
- 2.
inschrijving: [betrokkene 1] is inderdaad ingeschreven aan de [a-straat 1]
- 3.
[betrokkene 1] is volgens HKS-Xpol in 2005 aangehouden in een drugspand waar toen meer dan 1 kilo harddrugs werden gevonden
- 4.
Genoemde Golf staat op naam van [betrokkene 1].’
4.4
Tevens is in de appèlmemorie vermeld het resultaat van de op 20 augustus 2005 voor de woning van de verdachte gehouden observatie, waaraan in het vonnis van de rechtbank wordt gerefereerd:
‘Zaterdag 20 augustus 2005 vindt een observatie bij genoemd pand plaats:
- —
om 10:15 zien verb genoemde Golf bij de hoofdingang van de flat
- —
een man loopt met een zwart tasje enkele keren op en neer tussen [1] en Golf
- —
de man opent 2× de motorkap van de Golf
- —
12:30 wordt de observatie om tactische reden gestopt
- —
om 13:30 wordt aangebeld, niemand doet open, de Golf is weg, er wordt gewacht
- —
om 15:00 uur gaan ovj en re naar binnen ter doorzoeking
- —
de slaapkamer in vriezer worden verdomi aangetroffen en onder bank zit inderdaad een kluis.’
5
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 juli 2006 heeft het openbaar ministerie aangevoerd
- (1)
dat de Meld Misdaad Anoniem-informatie onder omstandigheden voldoende grondslag is om tot doorzoeking van een woning over te gaan,
- (2)
dat in het onderhavige geval behalve een Meld Misdaad Anoniem-informatie ook nog ander onderzoek is verricht door de opsporingsambtenaren en
- (3)
dat observatie als informatie heeft opgeleverd dat de in de melding genoemde auto en eveneens de daarbij genoemde manspersoon bij het pand aanwezig waren.
Hoewel dit niet expliciet in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 juli 2006 is vermeld, moet, gezien de door het openbaar ministerie gemaakte opmerkingen, ervan worden uitgegaan dat in het mondelinge requisitoir is verwezen naar de — schriftelijke — appèlmemorie en die appèlmemorie van dat requisitoir deel uit heeft gemaakt.
6
Het komt rekwirant onbegrijpelijk voor dat het gerechtshof in het licht van de hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4. vermelde feiten en omstandigheden en hetgeen nog tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep door het openbaar ministerie is aangevoerd tot het oordeel is gekomen dat er sprake was van onvoldoende grond voor een verdenking en dat de doorzoeking om die reden onrechtmatig was.
De MMA melding was zeer concreet en in die melding kwamen veel details voor. Vervolgens heeft onderzoek, zij het summier, plaatsgevonden. Voor zover die informatie, gelet op de vereiste snelheid van handelen, kon worden geverifieerd, is deze grotendeels juist gebleken althans uit het bestreden arrest blijkt niet dat die informatie onjuist was. De betreffende woning is geobserveerd. De observatie heeft voorts als informatie opgeleverd dat de in de melding genoemde auto en eveneens de daarbij genoemde manspersoon bij het pand aanwezig waren.
7
Rekwirant merkt voorts op dat, nu in de MMA melding van de aanwezigheid in de flat van 1 kilo cocaïne sprake was, op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, onder a van de Opiumwet een lichte graad van verdenking toereikend was om doorzoeking van de woning te rechtvaardigen. Voldoende was immers het redelijkerwijs kunnen vermoeden dat een middel als bedoeld in lijst I of lijst II van de Opiumwet in de woning aanwezig was. Uit de door het gerechtshof overgenomen motivering van de rechtbank valt niet af te leiden of die lichte graad van verdenking is gehanteerd.
8
De overweging van de rechtbank dat de MMA melding niet wordt ondersteund dan wel geverifieerd door het resultaat van enig (voorbereidend) opsporingsonderzoek is feitelijk onjuist, zoals tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep door het openbaar ministerie ook is aangevoerd, zij het dat bij de doorzoeking andere verdovende middelen dan in de MMA melding zijn genoemd zijn aangetroffen. Het gerechtshof had dit onderdeel van de redengeving niet zonder meer en in ieder geval niet zonder zich uit te laten over de bewijsrechtelijke betekenis van dat opsporingsonderzoek mogen overnemen.
9
Rekwirant wijst tenslotte nog op het arrest van Uw Raad van 13 juni 2006, NJ 2006, 623. In dat arrest overwoog Uw Raad:
‘Ook al zou moeten worden aangenomen dat aan het oordeel van de Rechter-Commissaris dat de inverzekeringstelling onrechtmatig was ten grondslag lag dat er onvoldoende verdenking bestond, dan stond het het Hof vrij zich op basis van de hem ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting bekende feiten zelfstandig een oordeel te vormen over die verdenking bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de doorzoeking en het daardoor verkregen bewijs.’
Rekwirant leidt uit deze overweging af dat de vorming van een zelfstandig oordeel door het gerechtshof over de verdenking bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de doorzoeking moet plaatsvinden op basis van de hem ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting bekende feiten. Tot die feiten behoren behalve de MMA melding, de resultaten van het opsporingsonderzoek én de resultaten van de observatie. Uit de motivering van het gerechtshof blijkt niet dat diens beslissing mede is gebaseerd op de in de appèlmemorie vermelde feiten. Zonder nadere motivering die ontbreekt is onbegrijpelijk hoe het gerechtshof op basis van de hem ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep bekende feiten tot het oordeel heeft kunnen komen dat de doorzoeking in de woning van de verdachte, bij gebrek aan onvoldoende grond voor een verdenking, onrechtmatig was.
10
Indien het vorenstaande op juistheid berust, zal het arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 14 augustus 2006 niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt Uw Raad dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 13 maart 2007
L. Plas
Plaatsvervangend Advocaat-generaal bij het Ressortsparket te 's‑Hertogenbosch