HR, 30-06-2009, nr. 07/10480
ECLI:NL:PHR:2009:BI3875
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-06-2009
- Zaaknummer
07/10480
- LJN
BI3875
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI3875, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI3875
ECLI:NL:PHR:2009:BI3875, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI3875
- Wetingang
art. 9 Opiumwet
- Vindplaatsen
NbSr 2009/289
Uitspraak 30‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft aangenomen dat de Hovj bekend was met de inhoud van een mutatie toen hij de machtiging tot binnentreden uitschreef en heeft het verweer (dat de enkele melding bij de MMA geen redelijk vermoeden van schuld kan opleveren) verworpen omdat o.g.v. een anonieme melding en de inhoud van die mutatie redelijkerwijs kon worden vermoed dat in de woning van verdachte een overtreding van de Opw werd gepleegd. ’s Hofs oordeel dat uit de mededeling in het aanvullend pv dat de mutatie destijds abusievelijk niet bij het pv was gevoegd, kan worden afgeleid dat de Hovj daarmee bekend was, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
30 juni 2009
Strafkamer
Nr. 07/10480
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 juli 2007, nummer 24/001931-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K.E. Wielenga, advocaat te Joure, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof te Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel komt op tegen de verwerping van een verweer dat de machtiging tot binnentreden op onrechtmatige grond is gegeven en dat dit tot bewijsuitsluiting en vrijspraak moet leiden.
2.2. De bestreden uitspraak houdt in:
"De raadsman heeft namens verdachte gesteld dat er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting en tot vrijspraak van verdachte van het ten laste gelegde.
De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de enkele melding via Meld Misdaad Anoniem geen redelijk vermoeden van schuld van verdachte heeft kunnen opleveren, terwijl overigens uit de stukken niet blijkt van omstandigheden die de voornoemde melding ondersteunen. Naar de mening van de verdediging is de machtiging tot binnentreden in de woning van verdachte aldus op onrechtmatige grond gegeven en kan het na het binnentreden verkregen bewijsmateriaal niet tot het bewijs worden gebezigd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit het proces-verbaal van de Regiopolitie Fryslân d.d. 28 juni 2005 opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, blijkt dat de politie op 9 mei 2005 via Meld Misdaad Anoniem een melding heeft ontvangen, inhoudende dat in de woning van [verdachte], wonende aan de [a-straat 1] te [plaats] een weedplantage werd gehouden. De melding bevatte verder specifieke informatie over de persoon en het uiterlijk van verdachte en diens gezinssituatie. Voorts blijkt dat de politie op 14 juni 2005 zonder toestemming van de bewoner in de woning van verdachte [verdachte] is binnengetreden en vervolgens in de slaapkamer van die woning de in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen.
Op grond van artikel 9 van de Opiumwet hebben opsporingsambtenaren - in geval van een woning voorzien van een machtiging tot binnentreden - toegang tot plaatsen waar redelijkerwijs vermoed kan worden dat aldaar een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt.
De politie beschikte indertijd over voornoemde, specifieke, informatie en ook over informatie over een soortgelijke kwestie in 2003. Dit laatste leidt het hof af uit het aanvullend proces-verbaal nr. 2005056527-10, d.d. 2 februari 2007 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], voornoemd, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verbalisant: "Ik heb in het bedrijfsprocessensysteem van de politie gekeken. Hier trof ik een mutatie aan van collega's die op 26 augustus 2003 bij verdachte [verdachte] aan de deur zijn geweest op de [a-straat 1] te [plaats]. Hier troffen collega's zeer grote hennepplanten aan op het balkon van de verdachte [verdachte]. Wij zijn abusievelijk vergeten deze mutatie te voegen bij het proces-verbaal. Zie rapport mutatie welke is bijgevoegd bij dit proces-verbaal."
Uit de mededeling in dit proces-verbaal dat de mutatie destijds abusievelijk niet is toegevoegd, heeft het hof afgeleid dat de hulpofficier van justitie die de machtiging tot binnentreden heeft uitgeschreven, bekend was met de inhoud van die mutatie.
Het hof is van oordeel dat op grond van de inhoud van de melding tezamen met de inhoud van de mutatie zoals hiervoor genoemd, redelijkerwijs vermoed kon worden dat in verdachtes woning een overtreding van de Opiumwet plaatsvond. Er was dus geen sprake van onrechtmatig binnentreden in die woning. Het hof verwerpt het verweer."
2.3. Het Hof heeft aangenomen dat de Hulpofficier van Justitie bekend was met de inhoud van een mutatie toen hij de machtiging tot binnentreden uitschreef en heeft het verweer verworpen omdat op grond van een anonieme melding en de inhoud van die mutatie redelijkerwijze kon worden vermoed dat in de woning van de verdachte een overtreding van de Opiumwet werd gepleegd. Het middel richt zich tegen 's Hofs oordeel dat uit de mededeling in het aanvullend proces-verbaal van 2 februari 2007 dat de mutatie destijds abusievelijk niet bij het proces-verbaal was gevoegd, kan worden afgeleid dat de Hulpofficier van Justitie daarmee bekend was. Dat oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede en het derde middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 juni 2009.
Conclusie 30‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft aangenomen dat de Hovj bekend was met de inhoud van een mutatie toen hij de machtiging tot binnentreden uitschreef en heeft het verweer (dat de enkele melding bij de MMA geen redelijk vermoeden van schuld kan opleveren) verworpen omdat o.g.v. een anonieme melding en de inhoud van die mutatie redelijkerwijs kon worden vermoed dat in de woning van verdachte een overtreding van de Opw werd gepleegd. ’s Hofs oordeel dat uit de mededeling in het aanvullend pv dat de mutatie destijds abusievelijk niet bij het pv was gevoegd, kan worden afgeleid dat de Hovj daarmee bekend was, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Nr. 07/10480
Mr Machielse
Zitting 12 mei 2009
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verdachte op 12 juli 2007 vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde en verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde "medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen zoals in het arrest bepaald.
2. Mr. K.E. Wielenga, advocaat te Joure, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof het verweer dat er sprake was van een onvoldoende gerechtvaardigde verdenking om een machtiging tot binnentreden op grond van de Opiumwet af te geven ten onrechte, althans op ontoereikende gronden heeft verworpen.
3.2. 's Hofs arrest bevat voor zover relevant het volgende:
Bewijsmotivering
De raadsman heeft namens verdachte gesteld dat er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting en tot vrijspraak van verdachte van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de enkele melding via Meld Misdaad Anoniem geen redelijk vermoeden van schuld van verdachte heeft kunnen opleveren, terwijl overigens uit de stukken niet blijkt van omstandigheden die de voornoemde melding ondersteunen. Naar de mening van de verdediging is de machtiging tot binnentreden in de woning van verdachte aldus op onrechtmatige grond gegeven en kan het na het binnentreden verkregen bewijsmateriaal niet tot het bewijs worden gebezigd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit het proces-verbaal van de Regiopolitie Fryslân d.d. 28 juni 2005 opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, blijkt dat de politie op 9 mei 2005 via Meld Misdaad Anoniem een melding heeft ontvangen, inhoudende dat in de woning van [verdachte], wonende aan de [a-straat 1] te [plaats] een weedplantage werd gehouden. De melding bevatte verder specifieke informatie over de persoon en het uiterlijk van verdachte en diens gezinssituatie. Voorts blijkt dat de politie op 14 juni 2005 zonder toestemming van de bewoner in de woning van verdachte
[verdachte] is binnengetreden en vervolgens in de slaapkamer van die woning de in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen.
Op grond van artikel 9 van de Opiumwet hebben opsporingsambtenaren - in geval van een woning voorzien van een machtiging tot binnentreden - toegang tot plaatsen waar redelijkerwijs vermoed kan worden dat aldaar een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt.
De politie beschikte indertijd over voornoemde, specifieke, informatie en ook over informatie over een soortgelijke kwestie in 2003. Dit laatste leidt het hof af uit het aanvullend proces-verbaal nr. 2005056527-10, d.d. 2 februari 2007 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], voornoemd, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verbalisant: "Ik heb in het bedrijfsprocessensysteem van de politie gekeken. Hier trof ik een mutatie aan van collega's die op 26 augustus 2003 bij verdachte [verdachte] aan de deur zijn geweest op de [a-straat 1] te [plaats]. Hier troffen collega's zeer grote hennepplanten aan op het balkon van de verdachte [verdachte]. Wij zijn abusievelijk vergeten deze mutatie te voegen bij het proces-verbaal. Zie rapport mutatie welke is bijgevoegd bij dit proces-verbaal."
Uit de mededeling in dit proces-verbaal dat de mutatie destijds abusievelijk niet is toegevoegd, heeft het hof afgeleid dat de hulpofficier van justitie die de machtiging tot binnentreden heeft uitgeschreven, bekend was met de inhoud van die mutatie.
Het hof is van oordeel dat op grond van de inhoud van de melding tezamen met de inhoud van de mutatie zoals hiervoor genoemd, redelijkerwijs vermoed kon worden dat in verdachtes woning een overtreding van de Opiumwet plaatsvond. Er was dus geen sprake van onrechtmatig binnentreden in die woning.
Het hof verwerpt het verweer.
3.3. Volgens het middel is 's hofs oordeel dat uit de mededeling in het proces-verbaal dat de mutatie destijds abusievelijk niet is toegevoegd kan worden afgeleid dat de hulpofficier van justitie die de machtiging binnentreden heeft uitgeschreven, bekend was met de inhoud van de mutatie onbegrijpelijk. Ten onrechte zou het hof de conclusie hebben getrokken dat de verbalisant de mutatie wel aan de hulpofficier heeft voorgehouden maar niet in het dossier heeft gevoegd.
3.4. Het middel stelt dat het onderzoek in het bedrijfsprocessensysteem van de politie eerst is geschied na de vrijspraak door de politierechter, zodat de hulpofficier van justitie die de machtiging tot binnentreden heeft uitgeschreven nooit bekend had kunnen zijn met de inhoud van mutatie. Die mutatie is immers eerst boven water gekomen toen al was binnentreden. De conclusie die de steller van het middel trekt lijkt mij juist. Dat het hof, als het was uitgegaan van de juiste gevolgtrekking, ook zou hebben gemeend dat er voldoende verdenking was op basis van de anonieme melding is voor mij niet zeker.. De Hoge Raad heeft in HR 11 maart 2008, NJ 2008, 328 weliswaar overwogen dat verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie, zijnde een melding aan de stichting Meld Misdaad Anoniem (MMA), maar deze rechtspraak houdt niet in dat per definitie een anonieme melding steeds voldoende verdenking produceert. Of in deze zaak de oorspronkelijk beschikbare gegevens voldoende waren om op basis van artikel 9 Opiumwet de woning van verdachte binnen te treden, hangt af van afwegingen van feitelijke aard, waarvoor de Hoge Raad minder goed is geëquipeerd dan de feitenrechter. Ik neem daarbij in aanmerking dat de politierechter in eerste aanleg, die niet op de hoogte was van het aanvullend proces-verbaal, verdachte ook had vrijgesproken
Dit middel lijkt mij gegrond te zijn.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof het door de raadsman gevoerde verweer inhoudende dat de melding via Meld Misdaad Anoniem, eventueel in combinatie met de mutatie, geen redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet heeft kunnen opleveren, ten onrechte heeft verworpen.
4.2. Gelet op het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad (HR 11 maart 2008, NJ 2008, 328) faalt het middel.
5.1. Het derde middel klaagt dat de bestreden uitspraak nietig is nu het door het hof in zijn verwerping van het gevoerde onrechtmatig verkregen bewijs verweer genoemde proces-verbaal van 2 februari 2007 niet in de aanvulling bewijsmiddelen is opgenomen.
5.2. Het middel miskent dat feiten en/of omstandigheden (vervat in bijvoorbeeld een proces-verbaal) die ten grondslag worden gelegd aan de verwerping van een onrechtmatig verkregen bewijsverweer niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan. Het hof was derhalve niet gehouden bedoeld proces-verbaal onder de bewijsmiddelen op te nemen.(1)
5.3. Het middel faalt.
6. De voorgestelde middelen falen en kunnen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 15 mei 2007, LJN AZ6101.