Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/6.6.2
6.6.2 Consistentie van de verklaring
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS597566:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
A.A. de Pinto (1879) p. 580.
A-G Bakels in punt 2.5 van zijn conclusie voor HR 21 december 2001, NJ 2002, 60.
Wat dat betreft is ook de regel dat geen proces-verbaal hoeft te worden opgemaakt van een getuigenverhoor in zaken waarin geen hoger beroep openstaat (art. 181 Rv), weinig aansprekend. Verslaglegging dient niet alleen plaats te vinden met het oog op hoger beroep, maar ook in het belang van de kwaliteit van de bewijsbeslissing.
T.R. Hidma (2005) p. 304.
Parlementaire geschiedenis nieuw bewijsrecht (1988) p. 279-80.
Zie ook W.D.H. Asser (1999): de fact jinding' dient gestructureerder te verlopen en de verslaglegging daarvan moet worden verbeterd.
De verslaglegging van een getuigenverhoor in Nederland (en in andere continentale rechtsstelsels) verschilt hiermee van die in de Verenigde Staten, zie Remme Verkerk (2010) p. 248-249.
De rechter zou daarvoor moeten worden geassisteerd door een ervaren notulist. De huidige praktijk, waarin de rechter én vragen moet stellen, én de antwoorden moet begrijpen, én aan de hand van de gegeven antwoorden dient door te vragen, én het proces-verbaal moet dicteren, vergt veel van de rechter en maakt het bijna onontkoombaar dat de rechter achteraf (of tussentijds, in gedeelten) het verhoor samenvat.
Een tweede criterium dat de rechter kan aanleggen bij de waardering van het getuigenbewijs, is de consistentie van de getuigenverklaring. Een consistente verklaring is een verklaring die geen tegenstrijdigheden bevat.
Daarbij gaat het in de eerste plaats om de consistentie van de verklaring zelf. Wanneer een getuige eerst verklaart dat hij aanwezig was bij een bepaalde gebeurtenis en daarna dat hij toch niet aanwezig was, doet dat afbreuk aan de waarheidsgetrouwheid van de verklaring dat hij aanwezig was. Hierbij kan ook worden gelet op eerdere verklaringen van de getuige, die bij een eerder (voorlopig) getuigenverhoor zijn afgelegd of die in een schriftelijk stuk zijn neergelegd. Een innerlijk tegenstrijdige verklaring zal geen positieve bijdragen leveren aan de inschatting door de rechter van de waarheidsgetrouwheid van die verklaring.
In de tweede plaats gaat het om consistentie tussen verschillende verklaringen. Is wat getuige A verklaart, consistent met de verklaringen van de getuigen B en C? Ook hier geldt dat de rechter verklaringen die tegenstrijdig zijn, in het algemeen minder waarheidsgetrouw zal achten dan verklaringen die consistent zijn.
Het criterium van consistentie was ook opgenomen in art. 1945 BW-oud (vergelijk paragraaf 6.2), waarin de rechter werd gemaand acht te slaan op 'de onderlinge overeenkomst der getuigen': de rechter moest nagaan of de verklaringen van de verschillende getuigen overeenstemmen.
Overeenstemming van verklaringen van verschillende getuigen kan echter soms ook een contra-indicatie van waarheidsgetrouwheid zijn. Iedere rechter kent de getuigen die volstrekt identieke verklaringen afleggen over gebeurtenissen die zich op die ene zondag, zes jaar geleden hebben afgespeeld. Het is echter nauwelijks voor te stellen dat de getuigen daarover exact dezelfde herinneringen zouden hebben. Zie de waarschuwing van De Pinto;
”Overeenstemming der getuigen omtrent de hoofdzaak waarover zij verklaren, is een groot vermoeden voor de waarheid van hetgeen zij zeggen; terwijl integendeel volmaakte overeenstemming in alle kleine bijzonderheden, maar vooral gelijke woorden en uitdrukkingen veeleer denken doen aan eene vooraf gemaakte afspraak en alzoo de waarachtigheid der verklaringen moeten doen verdenken."1
Dus wanneer volstrekt identieke verklaringen worden afgelegd, hoeft dat geen positieve bijdrage te leveren aan de waarheidsgetrouwheid van de verklaringen, maar kan het juist op wijzen op het niet waarheidsgetrouw zijn daarvan.
Ten slotte gaat het ook om externe consistentie. Dat is de consistentie van getuigenverklaringen met andere bewijsstukken die zich in het dossier bevinden (zoals bijvoorbeeld brieven of e-mails), en, belangrijk, met de beweringen die in de processtukken door de betreffende partij zijn gedaan. Ook hiervoor werd in art. 1945 BW-oud reeds aandacht gevraagd, waar de rechter moest letten op de overeenstemming van getuigenverklaringen met 'hetgeen van elders aangaande de zaak in het geding bekend is.' Dat 'elders' is namelijk kennis over de zaak, ontleend aan het dossier.
Externe consistentie vormt voor de rechter een belangrijk aanknopingspunt bij de waardering van getuigenbewijs. Wanneer de verklaring van de getuige, of tenmiste, zoals in de praktijk vaak aan de orde zal zijn, onderdelen van die verklaring, overeenstemmen met schriftelijke bewijsmiddelen, fungeert dat als argument voor de waarheidsgetrouwheid van de verklaring. Zo kan de verklaring van een getuige dat een bepaald telefoongesprek is gevoerd, bevestiging vinden in een nadien verzonden brief, die zich bij de processtukken bevindt, waarin wordt gerefereerd aan het telefoongesprek. De brief zelf is, na gemotiveerde betwisting door de wederpartij, eerder onvoldoende bewijs geacht voor het telefoongesprek, maar de getuigenverklaring in combinatie met de brief, kan de rechter leiden tot de inschatting dat de verklaring waarheidsgetrouw is.
Ook bij de toetsing aan het criterium van consistentie is het van groot van belang dat de rechter doorvraagt. Wanneer de rechter verzuimt bij de getuige om een toelichting te vragen op een gesignaleerde inconsistentie, kan dit ertoe leiden dat aangenomen wordt dat sprake is van een tegenstrijdigheid in de verklaring terwijl daarvan geen sprake is. Iets wat bij eerste blik een inconsistentie lijkt, hoeft dat, wanneer een nadere toelichting wordt gegeven of nadere details worden verstrekt, helemaal niet te zijn. De rechter moet daarom de getuige confronteren met de gesignaleerde inconsistentie en om opheldering vragen. Het is niet zelden dat de getuige gewoon kan uitleggen wat de reden is van de gesignaleerde verschillen, waarbij zich ook nog wel eens voordoet dat de rechter zelf de verklaring niet goed heeft begrepen, of anders heeft begrepen dan is bedoeld. Wanneer de getuige geen opheldering kan geven over gesignaleerde inconsistenties, is dit ook belangrijke informatie. In de praktijk wordt dit nog wel eens nagelaten, misschien in gedachten al vooruitlopend op het eindvonnis, waarin de inconsistente verklaring van de getuige makkelijk 'weggeschreven' kan worden.
Maar precies in het doorvragen van de rechter ligt de kracht van het getuigenbewijs; pas wanneer de rechter doorvraagt, komt dit bewijsmiddel tot zijn recht. Dit doorvragen dient uiteraard niet op sturende of suggestieve wijze plaats te vinden, waarmee de rechter de verklaring van de getuige zou kunnen beïnvloeden. Het gaat erom dat de rechter zich niet afwachtend, louter lezend of luisterend moet opstellen. Dit is ook al aangegeven in paragraaf 3.4 en paragraaf 3.7, bij de bespreking van de taak van de rechter ten aanzien van het vaststellen van de feiten waarover partijen het eens zijn en het aanvullen van feiten.
Hierbij past ook dat de rechter naar aanleiding van wat er naar voren komt tijdens een getuigenverhoor, de (partij)getuige vraagt naar andere bewijsmiddelen. Wanneer bijvoorbeeld tijdens het getuigenverhoor gerept wordt over het verslag van een bepaalde vergadering dat nog niet eerder in het geding is gebracht, waaruit de te bewijzen feiten zouden blijken, kan de rechter met partijen afspreken dat dit alsnog gebeurt. Dit komt de waarheidsvinding ten goede. Zie over het belang van een doorvragende rechter ook A-G Bakels;
”Ten eerste is de bewijskracht van de verklaringen mede afhankelijk van het vermogen van de verhorende rechter om dóór te vragen (...).”2
Met alleen doorvragen is de rechter er dus nog niet. Minstens zo belangrijk is een goede verslaggeving van het getuigenverhoor in het proces-verbaal.3 Daaruit moet niet alleen blijken wat de getuige heeft gezegd, maar ook welke vragen de rechter, dan wel partijen of hun advocaten, aan de getuige hebben gesteld. Pas dan is het antwoord op waarde te schatten.
Dit geldt ook zeker met het oog op de toetsing aan het criterium van consistentie. Wanneer de getuige eerst verklaart dat hij aanwezig was bij een bepaalde gebeurtenis en later dat dat niet het geval was, moeten deze beide verklaringen in het proces-verbaal worden opgenomen. Juist het wisselen van verklaringen is iets wat kan wijzen op het niet waarheidsgetrouw zijn van de verklaring; dan moet dit echter wel uit het proces-verbaal blijken. Het ideale proces-verbaal wordt door Hidma als volgt omschreven;
”Het relaas dient zo beeldend te zijn dat de film van het verhoor — inclusief het eventuele 'gedraai' van de getuige — bij lezing op het netvlies verschijnt."4
Dit zal in de praktijk teveel gevraagd zijn (een video- of bandopname zou dan realistischer zijn, maar daarvan is door de wetgever om praktische redenen afgezien),5 maar de uiterst summiere weergave van verklaringen die thans soms worden opgesteld, zijn voor verbetering vatbaar.6 Een proces-verbaal van getuigenverhoor is nu vaak een beknopte samenvatting van wat volgens de rechter van belang is van hetgeen de getuige heeft verklaard.7 Het proces-verbaal moet echter zoveel mogelijk een weergave zijn van de antwoorden van de getuige op de gestelde vragen.8 In het proces-verbaal zou te lezen moeten zijn: 'ut zegt nu X, maar in de stukken lees ik Y. Hoe laat zich dat verklaren?' Of: 'de vorige getuige verklaarde Y. Kunt u dit toelichten?'
Kortom, alleen wanneer de rechter goed — maar niet sturend — doorvraagt en wanneer de verslaglegging van het verhoor nauwkeurig plaatsvindt, kan de rechter een toetsing aan het criterium van consistentie naar behoren uitvoeren.