Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/6.6.3
6.6.3 Kwaliteit van de verklaring
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS596379:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Deze bepaling werd doorgaans zo uitgelegd, dat getuigen alleen mochten verklaren over hetgeen zij zintuiglijk hadden kunnen waarnemen. Zie Asser/Anema & Verdam (1953) p. 255 e.v.
Pitlo/Hidma & Rutgers (2004) p. 130-131.
Parlementaire geschiedenis nieuw bewijsrecht (1988) p. 170. Zie bijvoorbeeld ook C.W. Star Busmann (1938) p. 615. Volgens W.D.H. Asser (1997) p. 9, zou de bepaling ook kunnen worden afgeschaft.
HR 21 december 2001, NJ 2002, 60; HR 23 maart 1984, NJ 1984, 568.
HR 17 oktober 2003, NJ 2003, 721; HR 26 november 1948, NJ 1949, 149.
HR 24 mei 1940, NJ 1941, 421. Zie voorts conclusie A-G Bakels bij HR 21 december 2001, NJ 2002, 60.
Of, zoals John Locke (1706) p. 586, opmerkt: '(...) That any testimony, the further off it is from the original truth, the less force and proof it has.'
R.J.B. Boonekamp (2003) p. 30, wijst erop dat dit de reden is waarom de rechter volgens de wet de getuige moet vragen naar zijn beroep. Ook de leeftijd van de getuige zou hier een rol kunnen spelen.
Een volgend criterium is de kwaliteit van de getuigenverklaring. Dit is het gewicht of de betekenis van een getuigenverklaring voor de bewijsopdracht. Net als bij relevantie gaat het om een glijdende schaal: sommige verklaringen hebben meer kwaliteit en andere verklaringen hebben minder kwaliteit.
De mate van kwaliteit kan worden bepaald door de kwaliteit van de waarneming van de getuige. Als bewezen moet worden dat het stoplicht op rood stond, is de verklaring van een getuige die het stoplicht slechts van zeer grote afstand heeft kunnen zien, van minder kwaliteit dan die van een getuige die zelf voor het stoplicht stond te wachten. Niet alleen omdat die getuige dichter bij was en dus in het algemeen een meer betrouwbare waarneming kon doen, maar ook omdat deze getuige, naar in zijn algemeenheid te verwachten is, een meer bewuste waarneming heeft gedaan omdat hij zijn eigen gedrag (stoppen of doorrijden) daarop moest afstemmen. Dit voorbeeld laat zien hoe belangrijk het is dat de rechter gedetailleerd navraagt naar de bron van de kennis van de getuige; dit is van belang om de kwaliteit van de verklaring te kunnen beoordelen.
Met doorvragen kan de rechter bovendien achterhalen hoe dicht de getuige zich in figuurlijke zin bij de bron van informatie heeft bevonden en wat de kwaliteit van de verklaring in dat opzicht is. Vroeger mocht een getuigenverklaring alleen maar betrekking hebben op wat de getuige zelf verricht, gehoord, gezien of ondervonden had; meningen of gissingen, bij gevolgtrekking en redenering opgemaakt, konden niet als getuigenis in aanmerking worden genomen (1934 BW-oud).1 Deze bepaling heeft zich ontwikkeld tot de nu ook geldende regel dat 'de getuige alleen uit eigen waarneming mag verklaren' (art. 163 Rv).2 Maar dit betekent niet dat niet 'van horen zeggen' verklaard mag worden.3 Zo kan het bij 'uit eigen waarneming bekende feiten' ook gaan om indrukken van de getuige naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen;4 om zaken die de getuige iemand heeft horen zeggen5 of om feitelijke gevolgtrekkingen.6 De 'eigen waarneming' omvat dus ook de eigen indruk van de getuige. De verklaring van een getuige 'dat hij X hoorde zeggen dat de koop rond was', kan daarom bijdragen aan het bewijs van het feit dat een koopovereenkomst tussen X en Y tot stand is gekomen, ook als is de getuige niet zelf aanwezig geweest bij het sluiten van de koopovereenkomst.
Hiermee is echter niet gezegd dat de rechter aan de verklaring van een getuige `dat hij van X gehoord heeft dat z het geval is geweest', evenveel kwaliteit zou moeten toekennen als aan de verklaring dat 'hij zelf gezien heeft dat z het geval is geweest'. In het algemeen kan gesteld worden dat een verklaring van een getuige die berust op een eigen waarneming meer kwaliteit heeft dan een verklaring die niet op eigen waarneming berust.7
Soms wordt de kwaliteit ook afgemeten aan de mate van detaillering van de verklaring. In het algemeen zal de neiging bestaan om een meer gedetailleerde verklaring als een betere verklaring te beschouwen, waarschijnlijk vooral omdat het verklaren over details de indruk wekt dat de getuige een nauwe betrokkenheid had bij het onderwerp waarop de bewijsopdracht betrekking heeft. Een summiere verklaring op hoofdlijnen geeft de indruk dat de getuige minder betrokken was en zijn verklaring daardoor minder kwaliteit heeft.
Maar dit is een valkuil voor de rechter. In de eerste plaats bestaan er grote verschillen tussen mensen in de capaciteit om details van gebeurtenissen te reproduceren. In de tweede plaats, zo blijkt in de praktijk, beperken getuigen zich aanvankelijk vaak tot de hoofdlijnen; pas wanneer de rechter doorvraagt naar details, wordt daarover verklaard. Maar omdat de vraagstelling van de rechter doorgaans niet in het proces-verbaal wordt opgenomen, is achteraf niet te zien of de rechter inderdaad heeft doorgevraagd naar details of dat dit is nagelaten. In de derde plaats wint een verklaring, anders dan soms wordt aangenomen, niet enkel door gedetailleerdheid aan kwaliteit. Wanneer bewijs moet worden geleverd van een bepaald handelsgebruik, wordt de relevantie van een getuigenverklaring groter wanneer deze gedetailleerd inhoudt wat dat handelsgebruik omvat. Wanneer echter bewezen moet worden dat een bepaalde geldsom contant is overhandigd, wint een verklaring die allerlei details inhoudt over de inrichting van de kamer waarin het geld werd overhandigd, koffie die werd ingeschonken, de exacte plaats waar partijen stonden of zaten, in het algemeen door die details niet aan kwaliteit. Van geval tot geval zal derhalve moeten worden beoordeeld waarop de details precies betrekking hebben, en of, in relatie tot de bewijsopdracht, daarmee dit de kwaliteit van de verklaring vergroot.
De kwaliteit van de verklaring kan ten slotte ook betrekking hebben op de deskundigheid of kwaliteiten van de getuige die de verklaring aflegt, in relatie tot het onderwerp van de bewijsopdracht.
In het algemeen zal de verklaring van een getuige die deskundig is op een bepaald terrein, meer kwaliteit hebben dan de verklaring van een getuige die niet over die kennis beschikt Wanneer een bewijsopdracht betrekking heeft op het onderhoud van schouwsloten, zal de rechter meer gewicht toekennen aan de verklaring van een getuige die op het gebied van schouw sloten werkzaam is bij een waterschap. Het is ook om deze reden dat de rechter altijd moet vragen naar de bron van de kennis van een getuige.8
Belangrijk is ook de positie van de getuige in het geschil waarin hij een verklaring aflegt. Zoals gezegd zijn er vaak geen neutrale of onafhankelijke getuigen; wanneer dat echter wel het geval is, zal de verklaring van zo'n neutrale getuige meer gewicht in de schaal leggen en de rechter leiden tot een meer positieve inschatting van de waarheidsgetrouwheid van de verklaring dan van de verklaring van een getuige die betrokken is bij een der partijen.
Met het oog op de positiebepaling van de getuige moet de rechter altijd vragen naar de verhouding van de getuige tot partijen en naar de wijze waarop de getuige betrokken is bij de zaak. Ook hiervan moet melding worden gemaakt in het procesverbaal, naast de gegevens die vermeld moeten worden op grond van art. 177 lid 1 Rv.