Tussen waarheid en onzekerheid
Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/6.10:6.10 Samenvatting
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/6.10
6.10 Samenvatting
Documentgegevens:
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS596380:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Getuigenbewijs wordt soms beschouwd als een noodzakelijk kwaad, een tijdrovend intermezzo voor de rechter op weg naar haar eindbeslissing. Daarbij speelt een belangrijke rol dat getuigenbewijs vanouds als een onbetrouwbaar bewijsmiddel wordt beschouwd. Het horen van getuigen moet echter ook positief worden gewaardeerd, omdat het een belangrijk middel tot waarheidsvinding is. Door het horen van getuigen kan de rechter de beschikking krijgen over informatie waarover zij niet eerder de beschikking had en waaraan zij ook niet op andere manieren kan komen. Een getuigenverhoor biedt de rechter bovendien de gelegenheid de getuigen — ook partijen — rechtstreeks en mondeling vragen stellen over de feiten, waardoor een beter zicht op de zaak kan worden verkregen. Het is daarom ongewenst om het gebruik van getuigenbewijs verder te beperken dan nu reeds het geval is (paragraaf 6.1).
De waardering van getuigenbewijs is geheel aan de vrije beoordeling van de rechter overgelaten. Dit is een begrijpelijk uitvloeisel van de vrije bewijsleer, maar heeft als nadeel dat de rechterlijke bewijswaardering een subjectieve kwestie kan worden. Net als voor de bewijsbeslissing geldt, moet ook de bewijswaardering zoveel mogelijk intersubjectief worden gemaakt. Het is daarom noodzakelijk dat de rechter de bewijswaardering van argumenten voorziet. De 'innerlijke overtuiging' (conviction intime) van de rechter biedt daarbij geen goed handvat; dit is bij uitstek een subjectieve maatstaf (paragraaf 6.2en paragraaf 6.3).
De onbetrouwbaarheid van getuigenbewijs is niet zozeer een gevolg van het gegeven dat een beslissing moet worden gegeven op basis van de verklaringen van anderen. In het Westerse denken over kennisverkrijging wordt sinds de Verlichting de eigen waarneming en eigen ervaring van het subject centraal gesteld, maar moderne kennistheorieën benadrukken het belang dat toekomt aan mededelingen en verklaringen (testimony) van derden aan het subject. Wij zouden nooit kunnen weten wat wij weten, als onze kennis niet in belangrijke mate zou berusten op wat wij van anderen horen of lezen. Er is dan ook op zich zelf geen reden om verklaringen niet als bron van kennis te aanvaarden.
Voor de juridische procedure is het wel een probleem dat degene van wie de verklaringen afkomstigis, vaak op enige wijze betrokken is bij een partij of bij een geschil. Anders dan in standaard gevallen van testimony kan daarom in de procedure niet als uitgangspunt worden genomen dat vertrouwd kan worden op de inhoud van de verklaring. Kenmerkend voor de positie van de rechter is dat zij geen wetenschap heeft over de waarheidsgetrouwheid van de verklaring van de getuige; er is sprake van fundamentele onzekerheid over de epistemologische positie van degene die de verklaring aflegt. De rechter kan daarom niet meer dan een inschatting maken van de waarheidsgetrouwheid van de verklaring (paragraaf 6.4).
Factoren die een getuige kunnen leiden tot het afleggen van een niet waarheidsgetrouwe verklaring, spelen voor de rechter maar in beperkte mate een rol. De betrouwbaarheid van de getuige, opgevat als de eigenschap van een getuige om in het algemeen al dan niet waarheidsgetrouwe verklaringen af te leggen, is niet aan de orde, omdat de rechter niet kan vaststellen of een getuige betrouwbaar is. De rechter kan wel vaststellen of er factoren zijn die in een concreet geval afbreuk kunnen doen aan de geloofwaardigheid van de verklaring van een verklaring. Zo kunnen er redenen zijn voor de getuige om bewust geen waarheidsgetrouwe verklaring af te leggen (de sincerity-dimension). Ook kan de getuige een onjuiste waarneming of een onjuiste herinnering hebben en om die reden geen waarheidsgetrouwe verklaring afleggen (de competence-dimension). De rechter kan er echter niet vanuit gaan dat in alle gevallen dat er redenen zijn om geen waarheidsgetrouwe verklaring af te leggen, dat ook daadwerkelijk het geval is. Daarom rest de rechter niets anders dan zich te richten op de inhoud van de getuigenverklaring en uitsluitend op basis daarvan een inschatting te maken van de waarheidsgetrouwheid van de verklaring (paragraaf 6.5).
Met het oog hierop is een viertal criteria geformuleerd, die de rechter kan gebruiken bij de waardering van getuigenbewijs. Het doel van deze criteria is, net als bij de in het vorige hoofstuk voorgestelde bewijswaarderingsmaatstaf, dat de rechter een expliciete motivering van de waarderingsbeslissing geeft. Dit komt de kwaliteit en legitimiteit van de rechterlijke beslissing ten goede.
Een eerste criterium is de relevantie van de verklaring (paragraaf 6.6.1). Daarbij gaat het erom of de verklaring bruikbaar is voor de bewijsopdracht, of de verklaring iets zegt over het te bewijzen feit. Wanneer dat niet het geval is, is de verklaring niet relevant.
Het tweede criterium is consistentie (paragraaf 6.6.2). Wanneer de verklaring van de getuige innerlijk tegenstrijdig is of zich niet laat verenigen met wat de getuige op een ander moment heeft verklaard of gesteld, is dit een contra-indicatie voor de inschatting van de waarheidsgetrouwheid van de verklaring. Ditzelfde geldt wanneer de verklaring zich niet laat verenigen met verklaringen van andere getuigen, of met hetgeen in de processtukken is vermeld of blijkt uit andere bewijsmiddelen.
Een derde criterium is de kwaliteit van de verklaring (paragraaf 6.6.3). De kwaliteit van de verklaring is afhankelijk van verschillende factoren. Het kan gaan om de kwaliteit van de waarneming waarop de verklaring berust: in welke mate heeft de getuige een goede waarneming kunnen doen? Daarbij kan van belang zijn de deskundigheid van de getuige in relatie tot het onderwerp van de verklaring. Ook de positie van de getuige ten opzichte van partijen of het geschil waarover geprocedeerd wordt, kan van belang zijn. Wanneer de getuige neutraal en onafhankelijk is, zal zijn verklaring in het algemeen meer kwaliteit hebben dan die van een getuige die dat niet is.
Ten slotte kan getoetst worden aan de mate van coherentie van de verklaring (paragraaf 6.6.4). Een coherente verklaring heeft geen leemtes of onduidelijkheden. Bovendien is een coherente verklaring begrijpelijk, wat erop neerkomt dat de verklaring voldoende narratieve kracht heeft. Daarvoor moet een verklaring een kop en een staart hebben en een begrijpelijke plot. Het criterium van coherentie laat ook zien wat er mis kan gaan bij de inschatting van de waarheidsgetrouwheid van een getuigenverklaring. Als een getuige onvoldoende in staat is om zijn verklaring narratieve structuur te geven, kan de rechter te snel menen dat de verklaring niet waarheidsgetrouw is. Een ander risico is dat de rechter teveel haar eigen ideeën of veronderstellingen inbrengt en de verklaring te snel afschrijft wegens onduidelijkheden of ongerijmdheden. Ook kan de rechter met haar eigen verhaal, waarmee zij het getuigenverhoor is ingegaan, de verklaring van de getuige invullen.
Het is niet nodig om nog te toetsen aan een afzonderlijk criterium van geloofwaardigheid van de getuige. Voor zover gedoeld wordt op uiterlijke kenmerken van de getuige tijdens diens verhoor, blijkt uit onderzoek dat de rechter hieruit waarschijnlijk geen verantwoorde conclusies kan trekken over de waarheidsgetrouwheid van de verklaring. Voor zover het zou gaan om de intuïtie van de rechter over de waarheidsgetrouwheid van de getuige, is dit een te subjectieve maatstaf. De rechter dient zich te beperken tot aanwijsbare grondslagen voor de waarheidsgetrouwheid van de verklaring en de omstandigheden waarin deze is afgelegd (paragraaf 6.6.5).
Bij de bespreking van de criteria die de rechter kan gebruiken om in te schatten of de getuigenverklaring waarheidsgetrouw is, is een telkens terugkerend thema dat de rechter doorvraagt. De rechter mag niet volstaan met het passief aanhoren van wat de getuige te melden heeft, maar moet verheldering, toelichting of uitleg vragen. Alleen dan kan de verklaring van de getuige naar behoren worden beoordeeld. Bovendien moeten zowel de antwoorden van de getuige als de aan de getuige gestelde vragen zo nauwkeurig mogelijk in het proces-verbaal worden opgenomen. De rechter moet haar oordeel over de waarheidsgetrouwheid van de getuigenverklaringen niet te snel vellen, maar eerst zoveel mogelijk alle informatie (getuigenverklaringen en mogelijke andere bewijsmiddelen) verzamelen.
Aan de hand van de vier criteria kan de rechter een inschatting maken van de waarheidsgetrouwheid van de getuigenverklaring. Zekerheid zal de rechter hierbij niet kunnen krijgen; geen van de toetsingscriteria levert uitsluitsel op over de waarheidsgetrouwheid van de verklaring (paragraaf 6.7). Maar gegeven de in het vorige hoofdstuk geformuleerde bewijswaarderingsmaatstaf, dat een feit bewezen is wanneer uit de beschikbare bewijsmiddelen redelijkerwijs kan worden afgeleid dat het feit zich heeft voorgedaan, en uit die bewijsmiddelen niet even goed kan worden afgeleid dat hetgeen de wederpartij met betrekking tot dat feit stelt, zich heeft voorgedaan, terwijl zich evenmin de situatie voordoet dat bewijsmateriaal dat redelijkerwijs verwacht mocht worden, ontbreekt, is het ook niet nodig dat er uitsluitsel is over de waarheidsgetrouwheid. Net als geldt voor andere bewijsbeslissingen is aan de waarderingsbeslissing eigen dat sprake is van onzekerheid. Bij getuigenbewijs zal die onzekerheid zich extra doen gelden, omdat de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen onbekend is en de rechter slechts een inschatting kan maken van de waarheidsgetrouwheid van de verklaringen.
Vervolgens is ingegaan op de positie van de partijgetuige. In het huidige recht kan de verklaring van een partijgetuige slechts dienen als aanvullend bewijs. Er is echter weinig reden om de verklaring van een partijgetuige zo'n aparte behandeling te geven. Met behulp van de voorgestelde bewijswaarderingsmaatstaf heeft de rechter voldoende armslag om zo nodig de verklaring van een partijgetuige terzijde te leggen, maar in voorkomende gevallen d op basis van die verklaring tot een positieve bewijsbeslissing te komen. De rechter heeft zo meer flexibiliteit in situaties dat een partij in bewijsnood verkeert. Het voordeel is bovendien dat schijnoplossingen worden vermeden en dat de op dit punt thans bestaande ongelijke procespositie van partijen wordt opgeheven (paragraaf 6.8).
In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk is ingegaan op het interpretatieve karakter van zowel de getuigenverklaring zelf, als van de waardering daarvan door de rechter. Wat de getuige verklaart, berust altijd op een interpretatie van wat hij gezien, gehoord of begrepen heeft. Dit is onvermijdelijk; zonder interpretatie kán de getuige niet zien, horen of begrijpen. Het is daarom een gegeven dat de rechter zal moeten aanvaarden. Dit laat onverlet dat de rechter de kwaliteit van de verklaring moet toetsen.
Ook de waardering door de rechter van het getuigenbewijs is een kwestie van interpretatie. Dat het vaststellen van feiten in de procedure interpretatie behelst, geldt altijd, maar in versterkte mate voor de waardering van getuigenbewijs. Steeds brengt de rechter haar eigen persoonlijke inbreng mee bij de toetsing van het getuigenbewijs, zeker wanneer het gaat om het criterium van coherentie. Ook dit is onvermijdelijk. Door het zoveel mogelijk expliciteren van de argumenten die bij de bewijswaardering een rol spelen — waarbij gebruik kan worden gemaakt van de voorgestelde criteria — kan de rechter ervoor zorgen dat de bewijswaardering een subjectieve interpretatie overstijgt. Ook collegiale rechtspraak kan hieraan een bijdrage leveren (paragraaf 6.9).