Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/6.6.1
6.6.1 Relevantie van de verklaring
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS595216:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie BR 25 april 2008, NJ 2008, 553 m.nt. H.J. Snijders, waarover paragraaf 4.6.
Bij een voorlopig getuigenverhoor is er soms een heel algemene bewijsopdracht, waardoor de vragen van de rechter aan de getuigen een ruimer bereik zullen hebben. De rechter zal ook minder snel uitlatingen van een getuige als 'niet relevant' buiten beschouwing laten, omdat er doorgaans nog geen procedure aanhangig is die voor afbakening zorgt. Niet zelden leidt dit tot getuigenverklaringen die méér inzicht bieden in het feitencomplex dan bij een regulier getuigenverhoor het geval is.
Het eerste criterium dat de rechter hanteert, is dat van relevantie: heeft de getuige iets verklaard dat relevant is voor de bewijsopdracht? Het criterium van relevantie is in pararaaf 5.6.1 ook genoemd als eerste ijkpunt bij de bewijswaardering: een bewijsmiddel moet relevant zijn voor het te bewijzen feit.
Relevantie is een relatief begrip; iets is relevant voor iets anders. Anders dan bij het algemene proces van selectie van de feiten, waar relevantie ook als maatstaf fungeert, vindt de beoordeling van de relevantie in het kader van de bewijswaardering niet plaats tegen de achtergrond van de toepasselijke rechtsregels (vergelijk paragraaf 1.5). Hier is relevantie strikter begrensd: het gaat in beginsel alleen om verklaringen die van belang zijn in het licht van de in het tussenvonnis gegeven bewijsopdracht (het probandum). De verklaring moet dus bruikbaar zijn voor de bewijsopdacht. Dit eist dat de verklaring iets zegt over de bewijsopdracht.
De in het tussenvonnis geformuleerde bewijsopdracht vormt derhalve een belangrijke afbakening in het beslissingsproces. Met het formuleren van de bewijsopdracht heeft de rechter al beslist welke feiten wel en niet relevant zijn. In het vervolg van de procedure is de rechter daaraan in beginsel gebonden. In beginsel, omdat het denkbaar is dat tijdens het getuigenverhoor feiten naar voren komen, die weliswaar niet relevant zijn voor de bewijsopdracht, maar die een geheel nieuw of ander licht op de zaak werpen en waaruit blijkt dat beslissingen in het tussenvonnis niet juist waren.1 Wanneer dit aan de orde is, zal de rechter toch ook op deze feiten acht moeten slaan. Anders komt de waarheidsvinding in het gedrang, omdat de beslissing niet berust op een correcte feitenvaststelling. Als tijdens het getuigenverhoor feiten aan het licht komen, die nog niet eerder in de processtukken naar voren waren gebracht, zal de rechter uiteraard wel de wederpartij de gelegenheid moeten geven zich over die feiten uit te laten, bij een later getuigenverhoor of bij akte.
De hiervoor geschetste mogelijkheid, dat feiten aan het licht komen die buiten het probandum vallen, veronderstelt dat de rechter tijdens het getuigenverhoor niet te snel oordeelt dat bepaalde antwoorden of uitweidingen van de getuigen niet relevant zijn.2 Ook dient de rechter niet te snel vragen van de raadslieden terzijde te schuiven, omdat deze niet relevant zouden zijn. De rechter kan niet altijd voorzien welke informatie, uiteindelijk, wel of niet relevant is voor de te nemen beslissing. De rechter moet daarom haar oordeel over relevantie opschorten tot ná het getuigenverhoor en zich er tijdens het verhoor van de getuige op richten om zoveel mogelijk informatie te verzamelen die van belang kan zijn voor de beslissing van de zaak.
Op de eis van relevantie van verklaringen struikelen in de praktijk regelmatig getuigenverklaringen. Een getuige kan verklaren dat hij weet dat een partij zijn auto op een bepaalde plek geparkeerd heeft, terwijl de bewijsopdracht daar helemaal geen betrekking op had. Bij de bewijsbeslissing kan de rechter aan dergelijke verklaringen voorbijgaan. Maar het gaat hier om een glijdende schaal: verklaringen zijn meer of minder relevant; verklaringen zeggen in meerdere of mindere mate iets over de bewijsopdracht.
Om de mate van relevantie van een verklaring te bepalen, is het van belang dat de rechter de getuige precies vraagt naar de wijze waarop de getuige betrokken is bij de te bewijzen feiten en waarop de getuige zijn kennis baseert. Wanneer te bewijzen is dat een bedrijf hinderlijke geluidsoverlast produceert voor de buren, is de verklaring van iemand die drie straten verderop woont, waarschijnlijk niet relevant omdat deze niets zegt over de overlast bij de buren van het bedrijf. De verklaring van een bezoeker van de naast het bedrijf gelegen woning is in enige mate relevant, maar minder relevant dan de verklaring van een bewoner van een nabijgelegen woning; de verklaring van die laatste getuige berust op meer waarnemingen dan de verklaring van de bezoekende getuige.
Voor het bewijs van de verzending van een brief kan iemand van de postkamer verklaren wat de normale gang van zaken is bij het verzenden van post. Deze verklaring is relevant, maar toch minder relevant dan de verklaring van een getuige die inhoudt dat hij zelf déze brief heeft gepost. Die laatste verklaring is meer specifiek en wordt daardoor meer relevant dan de eerste verklaring.
Het criterium van relevantie vereist dus dat een verklaring iets kan zeggen over het te bewijzen feit. Wanneer dat niet het geval is, is de verklaring niet relevant en laat de rechter deze buiten beschouwing. Verklaringen kunnen meer of minder relevant zijn; afhankelijk daarvan leggen ze meer of minder gewicht in de schaal bij de inschatting van de waarheidsgetrouwheid van de verklaring.