BFK: in de aanvulling met bewijsmiddelen is nog de volgende aanvullende overweging opgenomen: ‘In het arrest is overwogen dat de medeverdachte in een verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard, dit moet echter zijn in het tweede verhoor van de medeverdachte in opdracht van de raadsheer-commissaris op 4 oktober 2017.’
HR, 22-06-2021, nr. 19/02649
ECLI:NL:HR:2021:976
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-06-2021
- Zaaknummer
19/02649
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:976, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑06‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:621
ECLI:NL:PHR:2021:621, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑05‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:976
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen van witwassen, art. 420bis Sr, medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, art. 326 Sr en medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, art. 225 Sr. Bewijsklachten m.b.t. bewezenverklaarde feiten en klacht dat hof onvoldoende heeft gerespondeerd op uos m.b.t. ontbreken opzet bij verdachte en middel m.b.t. ontbreken beslissing hof inzake beslag op woning van verdachte en medeverdachte. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/02650, 19/02647 en 19/02648.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02649
Datum 22 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 mei 2019, nummer 23-000550-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
- vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 228 uren, subsidiair 114 dagen hechtenis, belopen;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2021.
Conclusie 11‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen van witwassen, art. 420bis Sr, medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, art. 326 Sr en medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, art. 225 Sr. Bewijsklachten m.b.t. bewezenverklaarde feiten en klacht dat hof onvoldoende heeft gerespondeerd op uos m.b.t. ontbreken opzet bij verdachte en middel m.b.t. ontbreken beslissing hof inzake beslag op woning van verdachte en medeverdachte. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/02650, 19/02647 en 19/02648.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02649
Zitting 11 mei 2021 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 29 mei 2019 door het Gerechtshof Amsterdam wegens 1. ‘medeplegen van witwassen’; 2. ‘medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd’ en 3. ‘medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot 3 maanden gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/02650, 19/02647 en 19/02648. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste en het tweede middel zien op de bewijsvoering van de drie bewezenverklaarde feiten alsmede de verwerping van een bewijsverweer. Voorafgaand aan de bespreking van het middel geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverweging weer.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
`1. Zij op tijdstippen in de periode van 6 oktober 2000 tot en met 30 juni 2010 te Assendelft en/of Westzaan, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander,
- een perceel weiland (gelegen te Assendelft, nabij de [a-straat] , kadastraal bekend gemeente Assendelft, [b-straat 1] , groot vijf hectaren, vijfenveertig aren, zeven centiaren) en de huur- en (be)leeninkomsten uit voomoemd perceel weiland en
- een woning gelegen aan de [c-straat 1] te Westzaan en de huurinkomsten uit voornoemde woning en
telkens (BFK: heeft) verworven en voorhanden gehad en van voornoemde geldbedragen de werkelijke aard en herkomst verhuld, terwijl zij en haar mededader telkens wisten, dat bovenomschreven geldbedragen — onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
2. Zij op tijdstippen in de periode van 1 september 2000 tot en met 14 mei 2004 te Westzaan en/of Zaandijk en/of Assendelft en/of Krommenie, gemeente Zaanstad en/of Zaandam en/of Amersfoort en/of Amsterdam en/of Hoevelaken, althans in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen (een of meer medewerk(st)er(s) van) ondergenoemde hypotheekbanken, te weten
- [A] BV (woning [c-straat 1] te [plaats] ) en
- [B] (inzake oversluiting hypotheek woning [c-straat 1] te [plaats] ),
telkens heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen (in de vorm van hypothecaire leningen en/of een bouwdepot) te verstrekken, hebbende verdachte en haar mededader toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid
( [c-straat 1] [plaats] )
ter zake de verkrijging van een geldlening van [A] BV voor een pand aan de [c-straat 1] te [plaats] , in de periode van 1 september 2000 tot en met 3 oktober 2000,
- aan een medewerk(st)er van de [C] en indirect aan [A] BV valselijk opgemaakte schriftelijke bescheiden overlegd (als ware deze conform de werkelijkheid opgemaakt), te weten:
• een ingevuld aanvraagformulier ten behoeve van het verkrijgen van een hypotheek voorzien van inkomensgegevens van [betrokkene 1] en [verdachte] en ondertekend door [betrokkene 1] en [verdachte] en
• een werkgeversverklaring en een salarisspecificatie allen op naam van [betrokkene 1] en/of
• een door [betrokkene 1] en [verdachte] ondertekende acceptatieverklaring van de offerte van [A] (waarin onder meer wordt verklaard in te staan voor de in het kader van de onderhavige hypotheekaanvraag aangeleverde gegevens en informatie)
en
(oversluiting hypotheek [c-straat 1] [plaats] )
ter zake de oversluiting van de hypotheek bij [B] voor het pand aan de [c-straat 1] te [plaats] , in de periode van 1 maart 2004 tot en met 14 mei 2004
- aan een medewerk(st)er van de [D] en indirect aan [B] valselijk opgemaakte schriftelijke bescheiden overgelegd als ware deze conform de werkelijkheid opgemaakt, te weten:
• een ingevuld aanvraagformulier ten behoeve van het verkrijgen van een hypotheek voorzien van inkomensgegevens van [betrokkene 1] en ondertekend door [betrokkene 1] en [verdachte] en
• een werkgeversverklaring en een salarisspecificatie allen op naam van [betrokkene 1] en/of
• een door [betrokkene 1] en [verdachte] ondertekende acceptatieverklaring van de offerte van [B] waarin onder meer wordt verklaard in te staan voor de in het kader van de onderhavige hypotheekaanvraag aangeleverde gegevens en informatie
teneinde aldus telkens die medewerk(st)er van [A] BV (woning [c-straat 1] te [plaats] ) en [B] (inzake oversluiting hypotheek [c-straat 1] te [plaats] ) te overtuigen dat sprake was van een vast dienstverband en vaste loonbetalingen en van zodanig hoge vaste looninkomsten als opgegeven in genoemde verklaringen en formulieren, waardoor die medewerk(st)er(s) van genoemde hypotheekbanken werden bewogen tot bovenomschreven afgiften van geldbedragen.
3. Zij in de periode van 1 september 2000 tot en met 14 mei 2014 (BFK: ik begrijp 2004) te Westzaan en/of Zaandijk en/of Assendelft en/of Krommenie, gemeente Zaanstad en/of Zaandam en/of Amersfoort en/of Amsterdam en/of Hoevelaken, althans in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met één persoon telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse werkgeversverklaringen en loonstroken en hypotheekaanvraagformulieren en (getekende) acceptatieverklaringen, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften telkens echt en onvervalst, en
bestaande dat gebruikmaken hierin dat voornoemde stukken (indirect) aan [A] BV en [B] , zijn overgelegd ter verkrijging van een hypotheeken
bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid op de voornoemde geschriften werd gemeld dat sprake was van een dienstverband en/of loonbetaling en/of van een zodanig hoog inkomen als op genoemde formulieren en verklaringen werd vermeld.’
6. De bewezenverklaring van deze feiten steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘Ten aanzien van feiten 1, 2 en 3
1. Een geschrift, zijnde een afschrift van een akte van levering, d.d. 6 oktober 2000, (…).Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Levering
Heden, de zesde oktober tweeduizend (..), verschenen voor mij, Mr Hendrik Jan Jacobs, kandidaat-notaris, wonende te [plaats] , hierna te noemen: notaris, als plaatsvervanger van Mr Jacobus Ferdinandus Hofman, notaris te Zaandam, gemeente Zaanstad:
[…]
hierna tezamen genoemd: verkoper;
2. a. [betrokkene 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , legitimatie: Europese identiteitskaart nummer: […] , afgegeven te [plaats] op drieëntwintig december negentien honderd zesennegentig,
b. [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , legitimatie: Europese identiteitskaart nummer: […] , afgegeven te [plaats] op zes februari negentienhonderd achtennegentig,
beiden ongehuwd en niet gehuwd geweest noch geregistreerd of geregistreerd geweest als partner in de zin van de wet en wonende te [plaats] , [d-straat 1] ;
hierna tezamen genoemd: koper, voornemens het verkochte te gaan bewonen.
De comparanten verklaarden het navolgende:
Levering, registergoed, gebruik. —
Verkoper heeft blijkens een met koper op vier juli tweeduizend aangegane koop overeenkomst aan koper verkocht en levert op grond daarvan aan koper, die blijkens voormelde overeenkomst van verkoper heeft gekocht en bij deze tezamen, ieder voor de onverdeelde helft, aanvaardt:
het woonhuis met onder- en bijgelegen grond, erf, tuin en verdere aanhorigheden te [postcode] [plaats] , gemeente [plaats] , [c-straat 1] ,
hierna ook te noemen het verkochte, door koper te gebruiken als woonruimte.
2. Een geschrift, zijnde een afschrift van een akte van hypotheek, d.d. 6 oktober 2000, (…)
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
HYPOTHEEK
Heden, de zesde oktober tweeduizend, verschenen voor mij, Mr Hendrik Jan Jacobs, kandidaat-notaris, wonende te [plaats] , hierna te noemen: notaris, als plaatsvervanger van Mr Jacobus Ferdinandus Hofman, notaris te Zaandam, gemeente Zaanstad:
1. […]
te dezen handelend als mondeling gevolmachtigde van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “ [A] B.V.”, gevestigd te [plaats] , adres: [e-straat 1] , [plaats] ,
hierna te noemen: “ [A] ”;
2. a. [betrokkene 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , legitimatie: Europese identiteitskaart nummer: […] , afgegeven te [plaats] op drieëntwintig december negentienhonderd zesennegentig,
b. [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , legitimatie: Europese identiteitskaart nummer: […] , afgegeven te [plaats] op zes februari negentienhonderd achtennegentig, wonende te [plaats] , [d-straat 1] ;
hierna, zowel tezamen als ieder afzonderlijk, te noemen: ‘de schuldenaar”.
De comparanten verklaarden dat tussen [A] en de schuldenaar is overeengekomen een geldlening met hypotheekstelling en inpandgeving aan te gaan, van welke overeenkomst blijkt uit een aan deze akte gehechte, door de schuldenaar ondertekende offerte, ter uitvoering waarvan zij het volgende zijn overeengekomen:
LENING
a. De schuldenaar verklaarde wegens van [A] ter leen ontvangen gelden hoofdelijk schuldig te zijn aan [A] een bedrag van vierhonderdvijftien duizend gulden (f.415.000,00).
[A] verklaarde de hiervoor vermelde schuldbekentenis te aanvaarden.
[…]
verleent de schuldenaar bij deze aan [A] , die van de schuldenaar aanvaardt het recht van eerste hypotheek op het hierna te omschrijven onderpand: het woonhuis met onder- en bijgelegen grond, erf, tuin en verdere aanhorigheden te [postcode] [plaats] , gemeente [plaats] , [c-straat 1] .
3. Een geschrift, zijnde een afschrift van een aanvraagformulier ten behoeve van een hypothecaire lening, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Aanvraagformulier
Naam: [betrokkene 1] [verdachte]
Geb. datum [geboortedatum]
Adres [d-straat 1] idem
Pc Wpl [postcode] [plaats]
Beroep Tech direkteur secretaresse
Bruto inkomen p.j. 90.720,- 40.824
(incl. vak.geld) x vastdienstverb. x vastdienstverb
Thans x koopwoning
x Aan te kopen
Adres: [c-straat 1] Pc Wpl: [plaats]
Koopsom x kk fl. 550.000,-
NHG x nee
Soort: a) Beleg select
Hoofdsom a) 415.000,-
Aanvrager: mede aanvrager:
[handtekening [betrokkene 1] ] [handtekening [verdachte] ]
4. Een geschrift, zijnde een afschrift van een werkgeversverklaring van [E] BV, d.d. 15 september 2000, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
WerkgeversverklaringDienende ter beoordeling van een door een werknemer aangevraagde hypothecaire lening voor de bouw of aankoop van een eigen woning.
Gegevens werkgever Naam werkgever: [E] bv
Adres: [f-straat 1]
Postcode en woonplaats: [postcode] [plaats]
Aard van het Hierna genoemde werknemer
dienstverband is aangesteld: x in vaste dienst
Zijn er voornemens het nee
dienstverband binnenkort
te beëindigen?
Gegevens werknemer x man
Naam werknemer [betrokkene 1]
Adres: [d-straat 1]
Postcode en woonplaats: [plaats]
In dienst sedert: 01-04-99
Functie: directeur/grootaandeelhouder? x nee
Inkomen Onderstaande specificatie
geldt per: 01-04-99
1. Bruto jaarsalaris f. 84.000
2. Vakantietoeslag f. 6.720
Totaal per jaar f. 90.720
Ondertekening Ondergetekende verklaart
namens werkgever dat hij/zij - alle gegevens naar waarheid heeft
ingevuld
Getekend te [plaats] d.d. 15/9/2000
[handtekening] handtekening en
firmastempel
[firmastempel van [E] ]
[betrokkene 2]
5. Een geschrift, zijnde een afschrift van een salarisspecificatie van [E] BV, d.d. 20 september 2000, (…)
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Loontijdvak : 9e maand (20-09-2000)
Soort loon : vast
Werkgever
[E] b.v.
Werknemer [f-straat 1] [plaats][betrokkene 1] . Geboortedatum : [geboortedatum] 1963
[d-straat 1] Datum in dienst: 01-04-1999
Zaandijk Beroep : Techn. Direkteur
Brutoloon 7000,00
Uitbetaald loon 4.695,12
Uitbetaald loon in euro’s 2.130,55
6. Een geschrift, zijnde een afschrift van een acceptatieverklaring, d.d. 21 september 2000, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Offerte voor een [A]
Acceptatieverklaring
De ondergetekende(n)
[betrokkene 1] en [verdachte]
- verklaart (verklaren) de in deze offerte genoemde leningsvoorwaarden te hebben ontvangen en daarvan kennis te hebben kunnen nemen en accepteert (accepteren) de bij deze offerte aangeboden lening onder de gestelde voorwaarden.
- verklaart (verklaren) in te staan voor de juistheid en volledigheid van de door of op verzoek van ondergetekende(n) in het kader van de onderhavige hypotheekaanvraag aangeleverde gegevens en informatie.
[…]
Plaats Datum
Handtekening aanvrager Handtekening mede-aanvrager
[handtekening van [betrokkene 1] [handtekening van [verdachte] ]
7. Een proces-verbaal van bevindingen m.b.t. onjuiste gegevens verstrekking aan [A] van 30 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op grond van de tegen [betrokkene 1] en [verdachte] ingestelde strafrechtelijke financiële onderzoeken heeft ABN AMRO Hypotheken Groep BV te Amersfoort, waaronder [A] BV ressorteert, informatie verstrekt.
De bank verstrekte o.m. een (niet gedateerd) formulier, waarop bovenaan handmatig het woord ‘Aanvraagformulier’ is aangebracht. Aan de hand van de tekst en aan de hand van datgene wat is ingevuld valt te zien dat dit ging om het aanvraagformulier ter verkrijging van de [A] . Als aanvragers zijn [betrokkene 1] en [verdachte] vermeld.
Bij ieder van hen is een bruto jaarinkomen vermeld: bij [betrokkene 1] een bedrag van NLG 90.720,-, bij [verdachte] NLG 40.824,-.
Tijdens de doorzoeking in de woning [g-straat 1] te [plaats] zijn bankafschriften aangetroffen van de op naam van [betrokkene 1] gestelde bankrekening [001] en van de op naam van [verdachte] gestelde bankrekening [002] . Tijdens het onderzoek was al bekend geworden dat deze bankrekeningen door beiden werden gebruikt voor het doen van ‘dagelijkse bankzaken’, zoals het laten bijschrijven van ontvangsten en het doen van betalingen. Van beide genoemde rekeningen werden (o.m.) afschriften aangetroffen over het jaar 1999.
Op de bankafschriften van beide genoemde rekeningen over het jaar 1999, geen salarisbetalingen ‘zichtbaar’ afkomstig van [E] BV. Dit terwijl - zoals hiervoor werd beschreven - volgens de werkgeversverklaring m.i.v. 1 april van dat jaar een dienstbetrekking tussen [E] BV en [betrokkene 1] bestond. Daarentegen bleek uit diezelfde (op 1999 betrekking hebbende) bankoverzichten wel, dat [betrokkene 1] , gedurende de maanden januari t/m november van dat jaar een bijstandsuitkering van de gemeente [plaats] had genoten.
Op 30 juni 2010 heeft in de woning van [betrokkene 1] en [verdachte] , [g-straat 1] te [plaats] , onder leiding van de rechter-commissaris te Haarlem, een doorzoeking plaats gevonden.
Hierbij zijn documenten aangetroffen afkomstig van het eerder genoemde bouwbedrijf [E] BV en documenten waarin de naam van dat bedrijf eveneens werd vermeld.
Het betrof:
[…]
2. een ‘Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’ tussen [E] BV enerzijds en [betrokkene 1] anderzijds, ingangsdatum 1 januari 2000;
[…]
Jaar 2000
Uit de bankafschriften over het jaar 2000 van het rekeningnummer van [betrokkene 1] bleek dat in dat jaar éénmaal een girale bijschrijving plaats vond die met de dienstbetrekking bij [E] BV in verband kan worden gebracht. Dit betrof een op 5 oktober 2000 gedane bijschrijving van NLG 4.695,-, afkomstig van de tegenrekening [003] met tenaamstelling ‘ [E] BV’. Als omschrijving werd vermeld ‘salaris’.
Jaar 2001
Uit de bankafschriften van diezelfde rekening over het jaar 2001 bleek dat in dat jaar geen enkele maal een van [E] BV afkomstig bedrag was bijgeschreven.
8. Een geschrift, zijnde een afschrift van een arbeidsovereenkomst, d.d. 1 januari 2000, (…)
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR ONBEPAALDE TIJD
De ondergetekenden:
1. [E] b.v., gevestigd te [plaats] , [h-straat] , rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar directeur [betrokkene 3] ;
verder te noemen werkgeefster;-
en
2. [betrokkene 1] , wonende te [plaats] , [c-straat 1] , [postcode] ,
verder te noemen werknemer.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 1
De bepalingen van deze overeenkomst, met als ingangsdatum 1 januari 2000, regelen de rechtsverhoudingen tussen partijen volledig en onvoorwaardelijk.
[…]
Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend te [plaats] op 1 januari 2000
werkgeefster werknemer
[ [handtekening] [handtekening]
[E] [betrokkene 1]
[betrokkene 3]
Directeur
9. Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, d.d. 8 september 2010, (…)
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Rechtspersoon:
Rechtsvorm : Besloten vennootschap
Naam : [E] B.V.
Statutaire zetel : [plaats]
Correspondentieadres : [j-straat 1] , [plaats]
Bestuurder(s)
Naam : [betrokkene 3]
Geboortedatum en -plaats : [geboortedatum] 1967, [geboorteplaats]
Adres : [k-straat 1] , [plaats]
Infunctietreding : 01-06-2000
Titel : Algemeen directeur
Bevoegdheid : Alleen/zelfstandig bevoegd
10. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 4] van 14 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 maart 2011 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Vraag: Volgens gegevens van de Kamer van Koophandel ben jij vanaf 16 april 1998 tot aan 6 april 1999, samen met [betrokkene 5] , directeur geweest van aannemingsbedrijf [E] BV; vanaf 26 april 1999 tot aan 1 juni 2000 ben je als enig directeur geregistreerd geweest. Klopt dat?
Antwoord: Ja.
Vraag: Heeft [betrokkene 1] , in de periode dat jij directeur van [E] BV was, bij [E] BV gewerkt?
Antwoord: Nee, dat denk ik het haast van niet.
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 februari 2011 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Vraag: Volgens informatie van de Kamer van Koophandel ben jij ook bestuurder geweest van het aannemingsbedrijf [E] BV. Volgens de KvK droeg was dat in de functie van ‘directeur’. Klopt dat?
Antwoord: Ja, dat klopt, dat was heel kort.
Vraag: Volgens de KvK was dat over de periode van 1 juni 2000 tot 10 november 2000. Waarom duurde dat zo kort?
Antwoord: Ik stond daar niet achter. Ik werd gebeld door [betrokkene 4] met de mededeling dat ‘we’ een bouwbedrijf hadden gekocht. Dat bedrijf is feitelijk gekocht omdat [betrokkene 4] een project had met units op de [l-straat] in [plaats] . Hij wilde bouw daarvan in eigen beheer doen om kosten te besparen. Ik ben daar wel enthousiast aan begonnen, maar het liep niet allemaal zoals ik dacht dat het moest lopen. [betrokkene 4] was toen ook directeur van [E] .
Vraag: Hoe/op welke wijze werden de salarissen uitbetaald?
Antwoord: Volgens mij gewoon per bank. Er zal ook wel eens een contante betaling gedaan zijn, maar zeker 90 % ging via de bank.
Vraag: Volgens informatie van de Kamer van Koophandel ben jij van 9 juli 2001 tot 13 juli 2005 ook bestuurder geweest van een vennootschap genaamd [F] BV. Volgens de KvK was dat toen in de functie van enig aandeelhouder en enig directeur. Klopt dat?
Antwoord: De tijden weet ik niet zeker, maar verder klopt het. Ik heb dat bedrijf ook opgericht.
Hoeveel personeelsleden had [F] BV in die periode?
Antwoord: Twee, [betrokkene 6] en ik. Ik stond feitelijk niet op de loonlijst.
Vraag: Hoe/op welke wijze werden de salarissen uitbetaald?
Antwoord: dat werd via de bank uitbetaald.
Vraag: Hebben [betrokkene 1] of [verdachte] ooit bij [F] BV gewerkt?
Antwoord: Nee, volgens mij niet.
Vraag: We laten je nu een op 3 maart 2004 door [F] BV afgegeven werkgeversverklaring zien; onderop die verklaring is bij ‘naam ondertekenaar’ ingevuld ‘ [betrokkene 2] ’. Van wie is de daarnaast geplaatste handtekening?
Antwoord: Dit zegt mij wel wat. Dit was in de periode dat ik problemen kreeg met [F] . [betrokkene 4] had ook wat geld in [F] geïnvesteerd om mij te helpen met opstarten en was er dus ook bij betrokken. [betrokkene 1] zou toen het bedrijf overnemen. Misschien is dat nog wel terug te vinden in de Kamer van Koophandel. [betrokkene 7] deed toen dat soort werk voor mij. [betrokkene 4] kwam toen met het idee om het aan zijn broer te verkopen. Dat is er echter nooit van gekomen. [betrokkene 1] heeft het echter niet overgenomen en heeft er nooit gewerkt. Hij is er wel een blauwe maandag geweest, maar toen werden alle licenties vanuit Canada ingetrokken en toen ging het niet door. Het is mijn handtekening die er onder staat. [betrokkene 1] zou het bedrijf dus overnemen en er niet in dienst komen.
12. Een geschrift, zijnde een afschrift van een jaaropgaaf over 2000 van [E] BV, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Sofinummer […]
Datum in dienst 01-06-2000
[betrokkene 1]
[d-straat 1]
[plaats]
Inhoudingsplichtige:
Naam : [E] B.V.
Adres : [f-straat 1]
Postcode/woonplaats : [plaats]
13. Een geschrift, zijnde een afschrift van een eigen verklaring aanvraag Ziektewet UWV-GAK, d.d. 29 oktober 2002, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Eigen verklaring
Gegevens werknemer
Naam
[betrokkene 1]
Adres
[c-straat 1]
Postcode/plaats
[postcode] [plaats]
sofinummer
[…]
Naam werkgever Van tot en met
[E] BV 01/08/00 heden
Datum en handtekening
[handtekening [betrokkene 1] ]
14. Een geschrift, zijnde een afschrift van een bankrekening van de Fortis Bank met rekeningnummer [001] , d.d. 10 oktober 2000, (…)
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[betrokkene 1]
[m-straat 1]
[plaats] Totaal bedrag bijgeboekt
F 4.695,00
Valutadatum Omschrijving Mutatiecode Mutatiebedrag
05-10 [E] BV/ [003] […] + 4.695,00
SALARIS
15. Een geschrift, zijnde een afschrift van een brief van de ABN-AMRO (het hof begrijpt: de rechtsopvolger van [A] B.V., PVS, p. 66), d.d. 30 november 2010, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Onderwerp
[betrokkene 1] & [verdachte]
Op 06 oktober 2000 is de hypothecaire geldlening voor het object: [c-straat 1] , [postcode] te [plaats] op naam van [betrokkene 1] en [verdachte] bij Notariskantoor Hofman gepasseerd.
ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. heeft informatie ontvangen waaruit blijkt dat in het jaar 1999, door [betrokkene 1] een bijstandsuitkering is ontvangen, terwijl op de door ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. ontvangen werkgeversverklaring staat vermeld dat [betrokkene 1] per 01 april 1999 in dienst is getreden bij [E] B.V. Verder blijkt uit de door ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. ontvangen informatie dat [betrokkene 1] in het jaar 2000 een inkomen heeft ontvangen van slechts € 4.695. Op de door ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. ontvangen werkgeversverklaring staat echter een inkomen benoemd van € 41.167.
Indien deze inkomenssituatie bekend was geweest bij ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. was niet overgegaan tot de verstrekking van een hypothecaire geldlening t.b.v. het pand: [c-straat 1] , [postcode] te [plaats] .
16. Een geschrift, zijnde een afschrift van een uittreksel uit het Kadaster van een akte van Hypotheek, nummer 18379/177, d.d. 14 mei 2004, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
HYPOTHEEK
Heden, de veertiende mei tweeduizend vier, verschenen voor mij, Meester Mariska Johanna Antonija Nijssen, kandidaat-notaris, wonende te [plaats] , hierna te noemen “notaris”, plaatsvervanger van Meester Jacobus Ferdinandus Hofman, notaris te Zaandam, gemeente Zaanstad:
1. a. [betrokkene 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
b. [verdachte] geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2. [betrokkene 8] , woonplaats kiezend ten kantore van mij notaris, handelend als mondeling gevolmachtigde van de naamloze vennootschap [B] .
Hypotheekverlening
Ter uitvoering van voormelde overeenkomst gedateerd twaalf mei tweeduizend vier verleent debiteur bij deze aan de Bank tot zekerheid voor betaling van:
- al hetgeen debiteur, zowel tezamen als ieder afzonderlijk, aan de bank al dan niet uit hoofde van een hierna omschreven lening of uit welken andere hoofde ook, verschuldigd mocht zijn of worden tot een bedrag van ten hoogste tweehonderd vijfentachtig duizend euro (€ 285.000,00);
[...]
Onderpand
a. Het woonhuis met tuin, erf en verder aanbehoren, staande en gelegen te –
[plaats] , [c-straat 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats] .
Deze akte is beperkt voorgelezen en onmiddellijk daarna ondertekend, eerst door de comparanten en vervolgens door mij, notaris, om veertien uur en twintig minuten.
(volgt ondertekening)
17. Een geschrift, zijnde een afschrift van een aanvraagformulier van de [B] ten behoeve van een hypothecaire lening, d.d. 31 maart 2004, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[B]
Aanvraagformulier voor een hypothecaire geldlening
1. Gegevens geldverstrekker
Naam [B]
Afdeling Afdeling Hypotheken
Adres [n-straat 1]
Postcode / [plaats]
Datum 29-03-2004
2. Gegevens bemiddelaar
[H]
3. Gegevens aanvrager4. Gegevens partner
Naam [betrokkene 9]
Tussenvoegsel [betrokkene 9]
Voorletters [betrokkene 9]
Adres [c-straat 1]
Postcode/Woonplaats [postcode] [plaats]
Geboortedatum [geboortedatum] 1963 [geboortedatum] 1976
Werkkring- en inkomensgegevens
Beroep volgt volgt
In dienst sedert 01-01-2003 01-01-2003
Inkomstenbron Loondienst fulltime vast Loondienst fulltime vast
Bruto jaarinkomen € 45.000,00 € 14.421,00
(incl. vakantietoeslag)
6. Gegevensoverzicht
Hoofdsom van de hypothecaire geldlening € 285.000
7. Gegevens onderpand
Adres [c-straat 1]
Postcode/Plaats [postcode] [plaats]
Ondergetekende verklaart alle verstrekte gegevens naar waarheid te hebben ingevuld.
Plaats: [plaats] Datum: 31-3-04
Handtekening aanvrager:
[handtekening] [handtekening]
18. Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. onjuiste gegevensverstrekking aan [B] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 13 september 2010 is, op grond van het toen inmiddels tegen [betrokkene 1] ingestelde strafrechtelijk financieel onderzoek, (rechtstreeks) een ‘Vordering 126a Sv’ gericht aan de [B] .
Op 11 en 15 oktober 2010 heeft de [B] informatie verstrekt. O.a. werd medegedeeld dat in de nog wel aanwezige digitaal opgeslagen bestanden nog een ‘aanvraag’ aanwezig was, waarin was vermeld dat voor [betrokkene 1] een ‘vast inkomen’ van € 45.000,- was aangegeven en voor [verdachte] een vast inkomen van € 14.421,-; een werkgever was niet bekend.
Daarnaast werd nog meegedeeld dat het ‘opvallend’ was dat de ‘aangetoonde’ inkomens ‘precies voldoende’ waren om de hypotheek te verkrijgen. Volgens het daarbij tussen haakjes vermelde was namelijk een maximale hypotheek van € 285.221 ,- mogelijk.
Tot de door de [B] verstrekte documenten behoorde o.a. een schermafdruk van het bij de bank in gebruik zijnde computerprogramma ‘IDforto’; deze schermafdruk (van het ‘tabblad’ Op te vragen documenten) vertoont een overzicht/checklist van documenten die van belang zijn bij het tot stand komen van de hypotheekovereenkomst.
Onder nummer ‘102’ en ‘103’ staan daar opgesomd: salarisstrook hoofdrekeninghouder en salarisstrook mederekeninghouder; verder zijn in dat overzicht, onder nummers ‘125’ en ‘126’, opgesomd: werkgeversverklaring hoofdrekeninghouder en werkgeversverklaring mederekeninghouder.
Te zien valt dat achter al deze documenten de letter ‘J’ is geplaatst. Volgens genoemde fraudecoördinator [betrokkene 10] houdt het bovenstaande in dat door de aanvragers verstrekte salarisstroken en werkgeversverklaringen aanwezig moeten zijn geweest.
Op 30 juni 2010 werd een doorzoeking gehouden in de woning van [betrokkene 1] en [verdachte] , [g-straat 1] te [plaats] .
Hierbij werd documentatie aangetroffen die verband hield met de aankoop van perceel [c-straat 1] door [betrokkene 1] en [verdachte] . Zo werd o.a. een schrijven aangetroffen van [I] over nog ‘in te leggen’ eigen geld bij de aankoop van ‘de [c-straat ] ’ en een van [J] afkomstige Opdracht tot Dienstverlening, waarin werd vermeld dat [betrokkene 1] aan ‘ [J] ’ een verkoopopdracht verstrekte m.b.t. de verkoop van perceel [d-straat 1] te [plaats] .
Op 6 oktober 2010 werd ‘Vordering 126a Sv’ gericht aan [J] BV.
Behalve dat door ‘ [J] ’ -op grond van die vordering- een drietal dossiers werden verstrekt, werd mondeling medegedeeld dat de inmiddels voormalige vennoot van [I] , [betrokkene 6] , voor [betrokkene 1] en [verdachte] had bemiddeld in de verkrijging van financieringen.
‘ [betrokkene 6] ’ verstrekte behalve documentatie betrekking hebbend op de financiering m.b.t. de aankoop van de [c-straat 1] , óók documentatie die betrekking had op het ‘oversluiten’/verhogen van de [A] naar de [B] . Tot de door ‘ [betrokkene 6] ’ verstrekte documentatie behoorden twee op [betrokkene 1] betrekking hebbende werkgeversverklaringen van een onderneming genaamd [F] BV.
Naast beide werkgeversverklaringen verstrekte ‘ [betrokkene 6] ’ ook een van [F] BV afkomstige salarisspecificatie, waarop het nettosalaris van [betrokkene 1] over de maand februari 2004 (€ 4.689,72) is gespecificeerd.
Tot de door ‘ [betrokkene 6] ’ verstrekte documenten behoorde ook een ‘Aanvraagformulier voor een hypothecaire geldlening’, gedateerd 29 maart 2004.
Verder werd door ‘ [betrokkene 6] ’ verstrekt een door de [B] op 29 maart 2004 uitgebrachte offerte, m.b.t. een aan [betrokkene 1] ‘en/of’ [verdachte] te verstrekken hypothecaire geldlening van € 285.000,-.
Geen ‘zichtbare’ salarisbetalingen van [F] BV
Tijdens het onderzoek zijn bankafschriften beschikbaar gekomen van de op naam van [betrokkene 1] gestelde bankrekening [001] en van de op naam van [verdachte] gestelde bankrekening [002] .
Tijdens het onderzoek is bekend geworden dat deze bankrekening (door beiden) werden gebruikt voor het doen van de ‘dagelijkse bankzaken’, zoals het laten bijschrijven van ontvangsten en het doen van betalingen.
Op de bankafschriften van beide genoemde rekeningen zijn in het geheel geen (salaris)betalingen ‘zichtbaar’ afkomstig van [F] BV.
Dit terwijl -zoals hiervoor werd beschreven- volgens de werkgeversverklaring(en) m.i.v. 1 maart 2003 een dienstbetrekking tussen [F] BV en [betrokkene 1] bestond en uit de verstrekte salarisspecificatie over februari 2004 bleek dat het om een nettoloon van € 2.344,86 per maand ging.
Daarentegen bleek uit die afschriften over 2003 en 2004 wèl dat op de bankrekening van [betrokkene 1] met regelmaat betalingen van het UWV ‘binnenkwamen’; in 2003 tot een totaalbedrag van iets meer dan € 19.390,-, in 2004 tot een totaal van iets meer dan € 9.095,-.
Deze bedragen staan, per jaar, gespecificeerd op een afzonderlijk overzicht.
19. Een geschrift, zijnde een afschrift van een werkgeversverklaring van [F] B.V., d.d. 3 maart 2004, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Werkgeversverklaring
Gegevens werkgever Naam werkgever: [F] B.V.
Adres: [o-straat 1]
Postcode en woonplaats: [plaats]
Gegevens werknemer x man
Naam werknemer: [betrokkene 1]
Adres: [c-straat 1]
Postcode en woonplaats: [postcode] [plaats]
Geboortedatum [geboortedatum] 63
In dienst sedert: 01-03-2003
Functie: uitvoerder
Aard van het de werknemers heeft x een arbeidsovereenkomst voor
dienstverband onbepaalde tijd of is aangesteld
in vaste dienst
Zijn er voornemens het
dienstverband binnenkort te
beëindigen? nee
Inkomen 1. Bruto jaarsalaris € 42.000
2. Vakantietoeslag € 3.360
Totaal per jaar € 45.360
Ondergetekende verklaart namens werkgever dat Getekend te [plaats] , d.d. 03-03-04
alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld
Naam ondertekenaar: [betrokkene 2] [handtekening]
20. Een geschrift, zijnde een afschrift van een salarisspecificatie van [F] BV, d.d. 20 februari 2002, (…)
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Loontijdvak : 2e maand (20-02-2000)
Soort loon : vast
Werkgever:
[F] b.v.
[o-straat 1] , [plaats]
[betrokkene 1] Geboortedatum : [geboortedatum] 1963
[c-straat 1] Datum in dienst : 01-03-2003
[postcode] [plaats] Beroep : Uitvoerder
Brutoloon 3.500,00
Netto loon 2.344,86
21. Een geschrift, zijnde een afschrift van een acceptatieverklaring van de offerte van de [B] , d.d. 29 maart 2004, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[betrokkene 1] en/of
[verdachte]
[c-straat 1]
[postcode] [plaats]
Datum
29 maart 2004
Betreft: hypotheekofferte
Geachte relatie,
Graag bieden wij u een eerste hypothecaire lening aan onder de hierna vermelde voorwaarden.
Hypothecair Financier
[B]
Offertebedrag € 285.000,00
Deze hypotheek wordt als bankhypotheek ingeschreven met als onderpand
Soort onderpand woonhuis met eigen grond.
Plaatselijk bekend [c-straat 1] , [postcode] [plaats]
Inschrijvingsbedrag € 265.000,00
Rangorde eerste hypotheek.
Wij verzoeken u ons ter verdere beoordeling toe te zenden;
- originele recente werkgeversverklaring van de hoofdrekeninghouder
- originele recente werkgeversverklaring van de mederekeninghouder
- recente salarisstrook van de hoofdrekeninghouder
- recente salarisstrook van de mederekeninghouder
- kopie van het volledige exemplaar van het eigendomsbewijs
- volledig ingevuld en door de aanvrager(s) ondertekend origineel aanvraagformulier hypotheek
- origineel recent taxatierapport met foto
- kopie van een geldig Identiteitsbewijs (geen rijbewijs) van de aanvrager(s).
- volledig ingevuld en door de aanvrager(s) ondertekend origineel openingsformulier Direkt-Effect-Rekening
- volledig ingevuld en ondertekend enquêteformulier beleggingsprofiel
- volledig ingevuld en door de aanvrager(s) ondertekend origineel openingsformulier Direkt-Effect-Rekening
- volledig ingevuld en ondertekend enquêteformulier beleggingsprofiel
Voor de verdere beoordeling is het [B] voorbehouden aanvullende stukken op te vragen.
Deze offerte is uitgebracht onder het voorbehoud dat alle door ons verkregen of te verkrijgen informatie Inzake het onderpand en u tot ons genoegen is U machtigt [B] door het ondertekenen van deze offerte, het (de) aan ons medegedeelde dienstverband(en) te verifiëren, onder meer bij het Uitvoeringsorgaan Werknemers Verzekeringen (UWV) Tevens vindt toetsing plaats bij ons ten dienste staande registraties. Indien daartoe aanleiding is, kunnen wij relevante gegevens in deze registraties op (laten) nemen.
Indien u deze aanbieding accepteert, verzoeken wij u de kopie van deze offerte voor akkoord te ondertekenen en aan ons terug te zenden.
Met vriendelijke groet,
[B]
Voor akkoord:
[betrokkene 1] [handtekening]
[verdachte] [handtekening]
22. Een geschrift, zijnde een afschrift van de aangifte partneroverzicht - vaststelling voorvastgesteld, d.d. 29 april 2010, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
(BFK: volgt scan)
23. Een geschrift, zijnde een afschrift van een brief van de [B] , d.d. 22 oktober 2010, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 15 oktober 2010 heeft u met [betrokkene 10] ons hypotheekdossier 23.06.89.752 ten name van [betrokkene 1] / [verdachte] besproken.
Uit onderzoek van de politie is gebleken, dat de aanvragers de onderstaande inkomens hebben genoten in de periode van de hypotheekaanvraag. Volgens de politie heeft [betrokkene 1] een inkomen ontvangen van € 27.464 in het jaar 2003 en € 11.103 in het jaar 2004. Het inkomen werd verkregen uit een sociale uitkering.
[verdachte] heeft in het jaar 2003 totaal € 6.902 en in 2004 € 7.929 verdiend.
Het inkomen werd verkregen uit een loondienstverband.
Op basis van bovenstaande gegevens zou [B] in 2004 geen hypotheek aan de aanvragers hebben verstrekt.
Ten aanzien van feit 1
24. Een geschrift, zijnde een afschrift van een akte van levering, d.d. 14 mei 2004, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Levering
Heden, de veertiende mei tweeduizend vier, verschenen voor mij, Meester Mariska Johanna Antonija Nijssen, kandidaat-notaris, wonende te [plaats] , hierna te noemen “notaris’, plaatsvervanger van Meester Jacobus Ferdinandus Hofman, notaris te Zaandam, gemeente Zaanstad:
1. [betrokkene 8] , woonplaats kiezend ten kantore van mij, notaris, hierna genoemd: verkoper;
2. [betrokkene 1] , wonende te [postcode] [plaats] , [c-straat 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
hierna genoemd: koper.
De comparanten verklaarden het navolgende:
Levering, registergoed, gebruik
Verkoper heeft blijkens een met koper op zestien maart tweeduizend vier aangegane koopovereenkomst aan koper verkocht en levert op grond daarvan aan koper, die blijkens voormelde overeenkomst van verkoper heeft gekocht en bij deze aanvaardt:
Het weiland met verder aanbehoren, gelegen te [plaats] , nabij de [a-straat] , kadastraal bekend gemeente [plaats] .
Koopprijs, verrekening diverse bedragen
De koopprijs bedraagt éénhonderd dertig duizend euro (€ 130.000,00), welk bedrag door koper is voldaan door storting op een rekening van mij, notaris.
25. Een geschrift, zijnde een nota van afrekening van notaris mr. J.F. Hofman, d.d. 3 mei 2014, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[plaats] , 3 mei 2014 NOTA VAN AFREKENING voor:
[betrokkene 1]
[c-straat 1] ,
[postcode] [plaats]
Passeerdatum : 14 mei 2004
Betreft : weiland te [plaats]
te betalen te ontvangen
Koopsom (kosten koper) € 130.000
Reeds betaalde waarborgsom € 13.000
26. Een geschrift, zijnde een nota van afrekening van notaris mr. J.F. Hofman, d.d. 3 mei 2014, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[plaats] , 14 mei 2014 NOTA VAN AFREKENING voor:
[verdachte]
[c-straat 1] ,
[postcode] [plaats]
Passeerdatum : 14 mei 2004
Betreft : [c-straat 1] te [plaats]
specificatie te betalen te ontvangen
1e hypotheek t.b.v.
[B] € 283.000
Overgemaakt wordt € 282.150,00
Aflossing [A] € 191.884,83
lening 688.059
27. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, in opdracht van de raadsheer-commissaris, d.d. 7 december 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 oktober 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Dit was een stuk weiland nabij de [a-straat] in [plaats] (het hof begrijpt: te [plaats] ). Ik had via een verhoging van de hypotheek op de [c-straat ] extra middelen ter beschikking gekregen. Die heb ik in z’n geheel geïnvesteerd in dat stuk weiland.
28. Een proces-verbaal van bevindingen perceel [c-straat 1] te [plaats] van 26 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Inkomsten uit verhuur [c-straat 1]
In het kader van het tegen [betrokkene 1] en [verdachte] ingestelde opsporingsonderzoek zijn onder andere middels ‘justitiële vorderingen’ gegevens verkregen van de op hun naam gestelde bankrekeningen.
Daarbij zijn op de bankrekening [002] , ten name gesteld van [verdachte] een drietal bijschrijvingen gevonden met als omschrijving de tekst [c-straat 1] . De eerste van deze stortingen wordt gedaan op 28 oktober 2008, 23 dagen voordat [verdachte] zich op het adres [g-straat ] laat inschrijven. In de eerdere mutaties op deze bankrekening is nooit eerder een dergelijke omschrijving gebruikt.
De drie hierboven genoemde omschrijvingen worden hieronder in een tabel weergegeven:
Datum Afschrift Boekdatum Omschrijving Bedrag bij
18-11-2008 28-10 UW KASSTORTING BIJ KANTOOR 2.000,00
[p-straat 1] [plaats]
[c-straat 1]
16-12-2008 12-12 UW KASSTORTING BIJ KANTOOR 2.350,00
[q-straat 1] [plaats]
[c-straat 1]
30-11-2009 02-11 [001] [betrokkene 1] 1.850,00
[g-straat 1] [postcode]
[plaats] [c-straat ]
Verhuur [c-straat 1] aan [betrokkene 11]
verklaarde dat hij in de periode van net voor de kerst 2009 tot eind juni 2010 had gewoond in een huis op de [c-straat 1] of zo, dat hij huurde van een man die hij kende als [betrokkene 1] . Op grond van de hem vertelde ingangs- en einddatum van het internetabonnement, te weten 25 augustus 2009 en 15 april 2010, stelde hij dat hij het abonnement had afgesloten net nadat hij in die woning was getrokken en het had beëindigd nadat hij uit die woning was gegaan. Hij verklaarde verder dat hij dan vanaf september 2009 tot en met april 2010 elke maand € 1800 huur had betaald aan [betrokkene 1] , en dat hij altijd contant had betaald. Ook verklaarde hij dat hij via een man, die hij ‘ [betrokkene 14] ’ noemde en die net uit die woning was getrokken, aan de woning was gekomen.
Op een hem getoonde foto van [betrokkene 1] herkende hij de door hem in zijn verklaring genoemde [betrokkene 1] .
Gezien de verklaring van [betrokkene 11] heeft hij gedurende acht maanden een bedrag van € 1800,- per maand aan huur betaald voor de [c-straat 1] te [plaats] , in totaal € 14.400,-.
Verhuur [c-straat 1] aan [betrokkene 12]
Op 20 juni 2010 zijn op het erf van de [c-straat 1] twee auto’s gezien, waarvan één met het kenteken [kenteken] , destijds op naam gesteld van [betrokkene 13] .
Op 10 juli 2010 is in de woning [c-straat 1] te [plaats] een verklaring opgenomen van [betrokkene 12] , die verklaarde sinds twee weken daarvoor die woning te huren van [betrokkene 1] , en dat afgesproken was dat hij minimaal één jaar zou doen. Hij verklaarde verder dat hij € 1750,- per maand vooruit betaalde, en dat via de bankrekening zou doen, maar de eerste maand en de borg contant had betaald aan [betrokkene 1] .
Op 8 september 2010 is een aanvullende verklaring opgenomen van [betrokkene 12] . Hij verklaarde de huur, toen € 1650,-, nog steeds contant te betalen.
Begin januari 2011 bleek op het adres [c-straat 1] te [plaats] sinds eind 2010 een telefoonaansluiting op naam van [betrokkene 13] geregistreerd te staan. Na het bellen van dat telefoonnummer werd via [betrokkene 12] contact gekregen met [betrokkene 13] , die verklaarde een, dan wel de vriendin te zijn van [betrokkene 12] , en voor hem de telefoonaansluiting op haar naam te hebben laten zetten en te betalen, maar zelf niet te wonen op [c-straat 1] . Gezien het feit dat haar auto al op 20 juni 2010 bij die woning werd gezien kan worden gesteld dat [betrokkene 12] daar op dat moment al woonde.
Gezien de verklaring van [betrokkene 1] op 30 juni 2010 is de woning [c-straat 1] op enig moment verhuurd geweest voor € 2200,-, maar kon hij dat op 30 juni 2010 niet meer krijgen.
Gezien de verklaring van [betrokkene 11] heeft, voor 25 augustus 2009, een ander persoon, ‘ [betrokkene 14] ’ de woning [c-straat 1] gehuurd, en betaalde hijzelf € 1800,- per maand.
[betrokkene 12] heeft verklaard de woning aanvankelijk gehuurd te hebben voor € 1750,- per maand, en later voor € 1650,-.
Uit deze drie verklaringen valt op te maken dat een tot op heden onbekend persoon, mogelijk ‘ [betrokkene 14] ’ de woning gehuurd heeft voor een onbekende periode gelegen voor 25 augustus 2009 en daar waarschijnlijk € 2200,- per maand voor heeft betaald.
Zowel [betrokkene 11] als [betrokkene 12] hebben verklaard dat zij vooraf een maand huur en een evengroot bedrag aan borg hebben moeten betalen aan [betrokkene 1] .
In afgeluisterde telefoongesprekken in januari/februari 2011 spreekt [betrokkene 1] met de koper, [betrokkene 15] , van de woning [c-straat 1] over de huurder.
In gesprek 5, dd 20 januari 2011, zegt hij tegen [betrokkene 15] dat de huurder de enige was die alles heeft betaald, die zelfs een achterstand van twee maanden heeft ingelopen;
In gesprek 681, dd 4 februari 2011, vraagt [betrokkene 1] aan [betrokkene 15] of de neger (de huurder) er in kan blijven zitten tijdens de verbouwing, en dat hij nu geen 1600 meer geeft omdat hij al wat anders heeft, maar in principe wel wil blijven;
In gesprek 682 dd 4 februari 2011 zegt [betrokkene 1] tegen [betrokkene 15] dat de borg 3200 was, dat die jongen nu dus 1600 krijgt en dat het huis maandag dan leeg is;
In gesprek 706, dd 4 februari 2011 zegt [betrokkene 1] tegen [betrokkene 15] dat het maandag drie uur is, en dat het huis dan leeg is;
In een gesprek, dd 8 februari 2011 zegt [betrokkene 15] tegen [betrokkene 1] dat [betrokkene 1] die kast uit het huis weg moet halen.
Gezien bovenstaande gesprekken is het transport van de woning geweest op 7 februari 2011 en heeft de huurder [betrokkene 12] de woning dus gehuurd vanaf ongeveer eind juni 2010 tot 7 februari 2011, tegen een huurprijs van minimaal € 1600 euro per maand.
Op grond van bovenstaande heeft [betrokkene 12] in totaal 7 maanden, februari 2011 buiten beschouwing gelaten, huur van minimaal € 1600,- betaald, dus in totaal minimaal € 11.200.
Met de tot op heden bekende gegevens kunnen de minimale inkomsten, verkregen door de verhuur van de [c-straat 1] als volgt worden gesteld:
Huurder periode Huur p/m Totale huur
Onbekend November-december 2008 Onbekend € 4.350,-
Onbekend/’ [betrokkene 14] ’ 20 november 2008 – 25 april 2009 € 2200 € 2.200,-
[betrokkene 11] 25 augustus 2009 – 15 april 2010 € 1800 € 14.400
Onbekend 15 april 2010 – 20 juni 2010
[betrokkene 12] 20 juni 2010 – 7 februari 2011 € 1600 € 11.200,-
29. Een proces-verbaal van bevindingen van 4 augustus 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op woensdag 30 juni 2010 vond in het kader van het onderzoek Witkiel 2 een doorzoeking in het pand [g-straat 1] te [plaats] plaats. Tijdens de gehele doorzoeking hebben [verdachte] en [betrokkene 1] met aanwezigen (officier van justitie, secretaresse, politiepersoneel) gesproken, zonder dat er sprake was van een verhoor.
[betrokkene 1] vertelde over de woning [c-straat 1] het volgende:
1. Hij raakte deze woning niet in de verkoop kwijt en verhuurde de woning;
2. Hij deze woning eerder voor € 2.200 gemeubileerd had verhuurd, maar dat deze prijs niet meer te krijgen was.
3. Op dit moment verhuurde hij de woning gemeubileerd voor € 1.600.;
[...]
30. Een proces-verbaal verhoor getuige (…) van 31 augustus 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , (…)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 31 augustus 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 11]:
V: Op welke adressen heb je hiervoor gewoond?
A: Daarvoor heb ik op de [c-straat ] gewoond: In [plaats] , het was huisnummer [c-straat 1] of zo.
V: We doen een onderzoek naar vorige bewoners van [c-straat 1] te [plaats] . In ons onderzoek komt de naam [betrokkene 11] naar boven, als houder van een internetabonnement. Wat kan je daarover vertellen?
A: Ik had dat abonnement zelf afgesloten, via de telefoon. Dat heb ik afgesloten toen ik daar al zat. De eigenaar van de woning wist wel dat ik internet had, maar niet dat ik dat daar had afgesloten. Ik heb daar niet met hem over gesproken. Als ik over de eigenaar spreek, bedoel ik [betrokkene 1] . Ik ben bij hem terecht gekomen via een kennis, die mij vertelde dat hij er uit zou gaan. Ik was toen op zoek naar een huis en ik ben via die kennis in contact gekomen met [betrokkene 1] . Die kennis was een donkere jongen, die [betrokkene 14] of zoiets heette. Ik heb met [betrokkene 1] afspraken gemaakt over de huur. Ik betaalde [betrokkene 1] € 1800 euro per maand. Ik betaalde dat elke maand. Ik betaalde dat contant aan hem. Hij kwam het elke maand halen bij het huis.
U zegt mij dat het abonnement op het internet op 25 augustus 2009 is ingegaan, en is beëindigd op 15 april 2010. Dat zou goed kunnen, ik weet die data niet meer precies. Ik heb het abonnement afgesloten net nadat ik er in zat, en heb het beëindigd nadat ik er uit ben gegaan.
Volgens mij is afgesproken dat de huur pas in september in zou gaan. Ik weet niet meer wat ik voor de maand april heb betaald. Het zou best kunnen dat ik gewoon die € 1800 heb betaald. Ik moet dus 8 maanden huur hebben betaald.
31. Een proces-verbaal verhoor getuige (…) van 4 juli 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 juli 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 12]:
Ik huur deze woning (het hof begrijpt: [c-straat 1] te [plaats] ) nu twee weken. Ik heb wel direct contact met de eigenaar van deze woning. Die eigenaar is [betrokkene 1] . Ik heb met hem ook de afspraken met betrekking tot de huur gemaakt. Ik betaal voor deze woning 1750 euro per maand, en dat is inclusief alle vaste lasten. Ik heb reeds de borg en een periode vooruit betaald, contant.
32. Een proces-verbaal verhoor getuige (…) van 8 september 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , (…)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 september 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 12]:
Toen ik in deze woning kwam wonen heb ik de eerste maand huur en de borg vooruit betaald. Daarna heb ik nog steeds de huur contant betaald Ik betaald nu [€] 1650 huur per maand. Ik woon hier alleen, en sinds ongeveer 2 a 3 maanden.
33. Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. vervolgprofijt weiland in Assendelft van 30 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op de bankrekening [002] ten name van [verdachte] zijn vanuit verschillende ‘bronnen’ bijschrijvingen zichtbaar die betrekking hebben gehad op het door derden gebruiken van bovengenoemd perceel Weiland. Deze bijschrijvingen worden hieronder per ‘gebruiker’ weergegeven. Het betrof:
• Huur [betrokkene 16] en [betrokkene 18] ;
• Huur [R] , en
• Landhuur [betrokkene 17] .
Bijschrijvingen [betrokkene 16] en [betrokkene 18]
Uit de gegevens van de bankrekening van [verdachte] bleek van de hierna vermelde kasstortingen:
Datum Bedrag Omschrijving
28-07-05 € 2.000,00 kasstorting ovv huur [a-straat] [betrokkene 16]
03-10-05 € 1.000,00 kasstorting ovv huur [a-straat] [plaats]
[betrokkene 16] 2004
17-01-06 € 1.000,00 kasstorting huur [a-straat] [betrokkene 18] 2005
30-01-06 € 990,00 kasstorting huur [a-straat] [betrokkene 18] 2005
20-03-06 € 1.750,00 kasstorting huur [a-straat] [betrokkene 16] 2005
29-03-06 € 750,00 kasstorting huur [betrokkene 18] [a-straat] 2005
Totaal € 7.490,00
Bijschrijvingen [R]
Op de rekeningafschriften van de bankrekening van [verdachte] zijn de navolgende bijschrijvingen van [R] aangetroffen:
Datum Bedrag Omschrijving
27-04-06 € 2.500,00 43.94.67.578 St. [R] huur 1 mei + 1 maand borg
[a-straat] te [plaats]
31-05-06 € 1.250,00 uw kasstorting bij kantoor [q-straat 1]
01-06-06 € 1.250,00 uw kasstorting bij kantoor [q-straat 1] [plaats]
zelfde storting als 31-05-06 huur [a-straat]
[R]
totaal € 5.000,00
Bijschrijvingen [betrokkene 17]
Op de rekeningafschriften van de bankrekening van [verdachte] zijn de navolgende bijschrijvingen van [betrokkene 17] aangetroffen:
Datum Bedrag Omschrijving Tegenrekening
28-11-06 € 3.000,00 1e helft landhuur 06 103501274 tnv [betrokkene 17][s-straat 1] [plaats] .
19-12-06 € 4.200,00 2e termijn landhuur 06 103501274 tnv [betrokkene 17][s-straat 1] [plaats] .
16-02-07 € 1.800,00 landhuur 1e kw. 07 103501274 tnv [betrokkene 17][s-straat 1] [plaats] .
09-07-07 € 1.800,00 landhuur 103501274 tnv [betrokkene 17][s-straat 1] [plaats] .
27-02-08 € 1.800,00 landhuur 103501274 tnv [betrokkene 17] [s-straat 1] [plaats] .
totaal € 12.600,00
[betrokkene 19] verstrekte daarop een zogenaamde “grondgebruikersverklaring” die door [betrokkene 1] als ‘grondgebruikgever’ en (door de vader van [betrokkene 19] ) [betrokkene 17] als ‘grondgebruiker’ was ondertekend.
[betrokkene 19] verstrekte verder de volgende mondelinge informatie:
- [betrokkene 17] is de vader van getuige [betrokkene 19] , die voorheen in het vleesveehoudersbedrijf van getuige [betrokkene 17] werkzaam was; daarom was de grondgebruikersverklaring ondertekend door [betrokkene 17] .
- Vanaf ‘ergens’ in het jaar 2006 werd van [betrokkene 1] een stuk grond gehuurd, dat gelegen was nabij de hoek van de [a-straat] en de provinciale weg in [plaats] .
- Het stuk grond werd gehuurd tot aan het moment dat dat door [betrokkene 1] werd verkocht.
- Alle huurbetalingen werden gedaan vanaf een op naam van (de vader) [betrokkene 17] gestelde bankrekening.
- Alhoewel [betrokkene 1] daarom wel had verzocht, zijn nooit contante huurbetalingen gedaan.
34. Een proces-verbaal verhoor van 9 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 maart 2011 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 16]:
Vraag: Uit ons onderzoek gebleken dat er in 2004, 2005 en 2006 (zoals dat heet) ‘huurpenningen’ werden bijgeschreven op een bankrekening van [verdachte] ; bij die bijschrijvingen stond onder meer vermeld [betrokkene 16] . Wie is [verdachte] ?
Antwoord: Dat is de vrouw van de mij bekende [betrokkene 1] . [betrokkene 1] is de broer van [betrokkene 3] . Ik ken [betrokkene 1] via [betrokkene 4] .
Vraag: Uit de genoemde bijschrijvingen hebben wij opgemaakt dat ene ‘ [betrokkene 16] ’ iets huurde van [verdachte] . Ben jij de genoemde [betrokkene 16] en zo ja, wat heb je van [verdachte] gehuurd?
Antwoord: Ja ik ben die genoemde [betrokkene 16] ; ik heb echter niets van [verdachte] gehuurd. Het enige wat ik mij kan bedenken is dat het te maken heeft gehad met de aankoop van het pand [t-straat 1] in [plaats] , dat ik in 2003 of 2004 in mijn bestuurder van [S] heb aangekocht. Voor de duidelijkheid het pand kwam dus toen in het vermogen van [S] .
De aankoopsom van dat pand, zon 8,5 ton, moest gefinancierd worden middels een hypotheek. Er was echter te weinig zekerheid voor de te verstrekken lening. Omdat [betrokkene 3] toen ook in [S] zat heeft hij zijn broer [betrokkene 1] toen bereid gevonden om een stuk weiland dat hij in eigendom had, als zekerheid te geven. Voor het verstrekken van die zekerheid heb ik betalingen gedaan.
Vraag: Waar lag dat stuk weiland?
Antwoord: Alhoewel ik zelf nooit op dat stuk weiland ben geweest, weet ik dat het nabij een kruising was bij de Provincialeweg richting Beverwijk.
Wie heeft deze kasstortingen uitgevoerd:
Antwoord: In ieder geval ik niet; ik heb nooit bij de (een) bank contant geld gestort op de rekening van [verdachte] . Ik weet haar bankrekeningnummer niet eens. Als ik dat wel had gedaan zou ik mijn naam ook wel goed hebben geschreven.
Vraag: We laten je nu nog een bankafschrift zien van de bankrekening van [verdachte] ;
hierop staat vermeld dat er op 17 en 30 januari 2005 (bij hetzelfde ABN-Amrobankfiliaal aan de [r-straat ] in [plaats] ) twee contant geldbedrag (van respectievelijk € 1.000,- en € 990,-) op de rekening werd gestort. De omschrijving daarbij luidde steeds: huur [a-straat] [betrokkene 18] 2005. Wie is [betrokkene 18] ?
Antwoord: De enige die ik ken onder de naam [betrokkene 18] is mijn vader. Zijn voornaam is namelijk [betrokkene 6] . Hij heeft echter niets met deze kwestie te maken. Ik denk dat het een verschrijving is geweest van degenen die die stortingen heeft gedaan.
Vraag: Als alle bedragen bij elkaar worden geteld komt het totaal gestorte bedrag op een kleine € 7.500,-. Is dat het totale bedrag dat jij aan vergoeding hebt betaald?
Antwoord: Dat kan wel ongeveer kloppen.
35. Een geschrift, zijnde afschriften van een bankrekening met rekeningnummer [002] , d.d. 13 april 2006, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Boekdatum Omschrijving Bedrag bij (credit)
29-03 UW KASSTORTING BIJ KANTOOR [r-straat ] € 750,00
[r-straat ] [plaats]
Huur [betrokkene 16] [a-straat] 2005
20-03 UW KASSTORTING BIJ KANTOOR [r-straat ] € 1.750,00
[r-straat ] [plaats]
Huur [a-straat] [betrokkene 16] , 2005
28-07 UW KASSTORTING BIJ KANTOOR [r-straat ] € 2.000,00
[r-straat ] [plaats]
HUUR [a-straat] [betrokkene 16]
03-10 UW KASSTORTING BIJ KANTOOR [r-straat ] € 1.000,00
[r-straat ] [plaats]
Huur [a-straat] Assendelft. [betrokkene 16] 2004
30-01 UW KASSTORTING BIJ KANTOOR [r-straat ] € 990,00
[r-straat ] [plaats]
Huur [a-straat] [betrokkene 18] 2005
17-01 UW KASSTORTING BIJ KANTOOR [r-straat ] € 1.000,00
[r-straat ]
Huur [a-straat] [betrokkene 18] 2005
36. Een proces-verbaal verhoor van 23 september 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 september 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 20]:
Vraag: Volgens het register van het Kamer van Koophandel bent u penningmeester/secretaris van de [R] te Zaanstad. Wij zien op een andere bankrekening dat er in april 2006 een bedrag van € 2500,- wordt gestort vanaf de rekening [004] op naam gesteld van de [R] . Wat kunt u zich hier nog over herinneren?
A: Ik kan mij dat herinneren. Ik heb toen voor de [R] het oog laten vallen op een stuk grond bij [plaats] . Met de [R] wilden we proberen om daar een vergunning te krijgen om meerdere daklozen daar te laten wonen. Dat was een van de doelstellingen van de [R] .
V: Bij de betaling staat als omschrijving ‘Huur 1 mei + 1 maand borg [a-straat] te [plaats] ’. Wat werd er gehuurd?
A: Het stuk land op de hoek van de [a-straat] en Provinciale Weg bij de rotonde bij […] .
37. Een geschrift, zijnde een afschrift van een grondgebruikersverklaring, d.d. 10 maart 2007, (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De Grondgebruikgever van de grond
Naam : [betrokkene 1]
Adres : [c-straat 1]
Postcode en woonplaats : [postcode]
Verder aangemerkt als de “grondgebruikgever”
verklaart dat grondgebruiker onderstaande grond mee kan tellen conform artikel 1(c) van de “Regeling landbouwgrond en natuurterrein Meststoffenwet” voor de aangegeven periode.
Naam : [betrokkene 17]
Adres : [s-straat 1]
Postcode en woonplaats : [plaats]
verder aangemerkt als de “grondgebruiker”
Perceelnr : 111 31497 30 -111 43 497 28 -111 43 497 34
Oppervlakte : 5,40 ha
De gebruiksperiode beging op 1-1-2007 en eindigt bij wederopzegging
Grondgebruikgever Grondgebruiker
Datum en plaats 10-3-2007 [plaats] 7-3-07 [plaats]
Handtekening [handtekening] [handtekening]
Naam [betrokkene 17] ’
7. Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende bewijsoverwegingen opgenomen:
‘Feiten 2 en 3 Valsheid in geschrift en oplichting
Hypotheek [A] verkrijging [c-straat ]
Op 6 oktober 2000 verkrijgen [betrokkene 1] en [verdachte] de eigendom over de [c-straat 1] te [plaats] . Zij sluiten daartoe op 6 oktober 2000 een hypothecaire lening af bij [A] ten bedrage van fl. 415.000. Ten behoeve van de aanvraag voor de hypothecaire lening van [A] BV, gevestigd te Hoevelaken en met correspondentieadres te Amersfoort, wordt onder meer verstrekt:
- een aanvraagformulier voor de lening, onder meer inhoudende dat [betrokkene 1] een bruto jaarinkomen uit vast dienstverband als directeur ontvangt van fl. 90.720 en [verdachte] een bruto jaarinkomen uit vast dienstverband ontvangt als secretaresse van fl. 40.824, welk formulier door beiden is ondertekend;
- een werkgeversverklaring betreffende [betrokkene 1] afkomstig van [E] BV onder meer inhoudende dat [betrokkene 1] daar per 1 april 1999 een bruto jaarinkomen uit dienstverband ontvangt van fl. 90.720;
- een salarisspecificatie betreffende [betrokkene 1] afkomstig van [E] BV onder meer inhoudende dat [betrokkene 1] over de maand september 2000 een netto maandsalaris heeft ontvangen van fl. 4.695,12.
- een acceptatieverklaring van de offerte van [A] onder meer inhoudend dat [betrokkene 1] en [verdachte] verklaren in te staan voor de juistheid en volledigheid van de in het kader van de hypotheekaanvraag aangeleverde gegevens en informatie.
In de woning van de verdachten [betrokkene 1] en [verdachte] is een ‘Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’ aangetroffen tussen [E] BV enerzijds en [betrokkene 1] anderzijds, gedateerd 1 januari 2000 en met als ingangsdatum 1 januari 2000. Als werknemer wordt in deze arbeidsovereenkomst genoemd [betrokkene 1] , wonende te [plaats] , [c-straat 1] . Op 1 januari 2000 woonden [betrokkene 1] en [verdachte] echter op het adres [d-straat 1] , [plaats] . Pas in oktober 2000 hebben zij de woning aan de [c-straat 1] in [plaats] in eigendom verkregen. Daarbij komt dat de ondertekenaar namens [E] BV, [betrokkene 3] , pas vanaf 1 juni 2000 binnen [E] BV een functie kreeg. Dit blijkt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel dat betrekking heeft op de inschrijving van [E] B.V., gelezen in samenhang met de verklaring van [betrokkene 4] en de verklaring van [betrokkene 2] . Hieruit moet worden afgeleid dat het stuk achteraf en valselijk is opgemaakt.
In het dossier bevinden zich meerdere stukken die betrekking hebben op een gesteld dienstverband van [betrokkene 1] bij [E] BV. In deze stukken wordt telkens een andere ingangsdatum van dat dienstverband genoemd. De werkgeversverklaring die in de tenlastelegging wordt genoemd, meldt als ingangsdatum 1 april 1999. De hiervoor genoemde arbeidsovereenkomst noemt als ingangsdatum 1 januari 2000. Een jaaropgave over 2000 meldt als datum in dienst 1 juni 2000. Op een zogenoemde eigen verklaring die is ingevuld in het kader van een aanvraag om een uitkering Ziektewet van [betrokkene 1] is als ingangsdatum 1 augustus 2000 ingevuld.
Uit onderzoek naar eventuele salarisstortingen is het volgende gebleken. Over het jaar 1999 zijn er geen salarisstortingen geweest op de rekeningen van [betrokkene 1] en [verdachte] , afkomstig van [E] BV. In 2000 vindt er op 5 oktober een storting plaats door [E] BV op de rekening van [betrokkene 1] ter hoogte van fl. 4.695. In 2001 vinden er in het geheel geen stortingen plaats door [E] op de rekening van [betrokkene 1] . De getuige [betrokkene 2] heeft verklaard dat salarissen volgens hem gewoon per bank werden uitbetaald.
Uit het onderzoek naar salarisbetalingen door [E] B.V. is niet gebleken dat [betrokkene 1] vanaf 1 april 1999 en in 2000 maandelijks salaris ontving. Enige onderbouwing voor betalingen in 1999 is niet gevonden. In het jaar 2000 is gebleken van slechts één betaling, te weten op 5 oktober 2000, één dag voor het passeren van de akten bij de notaris ten behoeve van de levering van de woning. De afwezigheid van salarisbetalingen wijst er op dat er geen dienstverband bestond.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, en mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, stelt het hof vast dat [betrokkene 1] niet per 1 april 1999 bij [E] B.V. in dienst was als technisch directeur en geen jaarsalaris genoot van fl. 90.720,-. Dit betekent dat de gegevens op het aanvraagformulier, de werkgeversverklaring en de salarisspecificatie ten behoeve van voornoemde hypotheek in strijd met de waarheid zijn ingevuld. Ook de acceptatieverklaring is door [betrokkene 1] en [verdachte] in strijd met de waarheid ondertekend. Door deze documenten ter verkrijging van een hypotheek aan [A] te verstrekken, heeft [betrokkene 1] opzettelijk van deze valse documenten gebruik gemaakt zoals onder 3 ten laste is gelegd.
ABN AMRO Hypotheken Groep BV (het hof begrijpt: de rechtsopvolgster van [A] BV) heeft per brief van 30 november 2010 te kennen gegeven dat men niet was overgegaan tot verstrekking van de hypotheek als de juiste inkomensinformatie door de verdachte zou zijn opgegeven. Door het verstrekken van deze valse documenten is de bank derhalve bewogen tot afgifte van het bedrag ter hoogte van fl. 415.000,00. Dit betekent dat de oplichting van [A] voor zover die onder 2 ten laste is gelegd, eveneens bewezen is.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [betrokkene 1] en [verdachte] bij het aanvragen van de hypotheek en het verstrekken van gegevens en documenten nauw en bewust hebben samengewerkt.
Oversluiten hypotheek [c-straat ] bij [B]
In 2004 heeft een oversluiting plaatsgevonden van de voornoemde hypothecaire lening naar de [B] , gevestigd te Amsterdam. De hoofdsom daarvan bedraagt € 285.000. Bij deze oversluiting is [D] als tussenpersoon opgetreden.
Bij het Kadaster is voorts geregistreerd een hypotheekakte d.d. 14 mei 2004 (nummer […] ). Hierin is vermeld dat [betrokkene 1] en [verdachte] enerzijds en de [B] te Amsterdam anderzijds een overeenkomst sloten m.b.t. een geldlening met hypotheekstelling.
Ten behoeve van de oversluiting zijn de volgende documenten verstrekt:
- een aanvraagformulier voor de hypothecaire lening d.d. 31 maart 2004, getekend te [plaats] , onder meer inhoudende de namen van [betrokkene 1] en [verdachte] als aanvragers, een opgegeven bruto jaarinkomen van € 45.000 voor [betrokkene 1] , een opgegeven bruto jaarinkomen van € 14.421 voor [verdachte] en voorzien van twee handtekeningen van de aanvragers;
- een werkgeversverklaring betreffende [betrokkene 1] , afkomstig van [F] B.V. (verder [F] ) onder meer inhoudende dat [betrokkene 1] daar per 1 maart 2003 werkt als uitvoerder en een bruto jaarinkomen inclusief vakantietoeslag ontvangt van € 45.360;
- een salarisspecificatie betreffende [betrokkene 1] , afkomstig van [F] onder meer inhoudende dat [betrokkene 1] over de maand februari 2004 een netto maandsalaris heeft ontvangen van € 2.344,86;
- een acceptatieverklaring met betrekking tot voornoemde hypothecaire lening d.d. 29 maart 2004, ondertekend door [betrokkene 1] en [verdachte] die daarmee de aanvraag en de daartoe verstrekte gegevens bevestigen.
Uit het dossier blijkt dat de opgegeven maandelijkse inkomsten van [verdachte] daadwerkelijk zijn ontvangen. Het hof spreekt de verdachte dan ook vrij van het feit dat op een aanvraagformulier voor oversluiting van de hypotheek voor [c-straat 1] [plaats] , de opgegeven inkomensgegevens van [verdachte] onjuist zouden zijn. Dat het in de werkgeversverklaring in maart 2004 opgegeven (te verwachten) jaarinkomen achteraf hoger is gebleken dan het uiteindelijk door [verdachte] daadwerkelijk over 2004 ontvangen jaarinkomen maakt dat niet anders.
[F] heeft geen salarisbetalingen verricht op de bankrekening van [betrokkene 1] en [verdachte] . Bij de Belastingdienst is niets bekend over inkomsten over 2004 van [betrokkene 1] bij [F] .
De getuige [betrokkene 2] is gehoord over het dienstverband van [betrokkene 1] bij [F] . [betrokkene 2] is oprichter van [F] en is van 9 juli 2001 tot 13 juli 2005 bestuurder geweest van de vennootschap. [betrokkene 2] heeft verklaard dat [F] in die periode maar twee werknemers had, te weten [betrokkene 21] en hijzelf. [betrokkene 2] noemt [betrokkene 1] niet. Toen de verbalisanten vervolgens [betrokkene 2] de directe vraag stelden of [betrokkene 1] bij [F] heeft gewerkt antwoordde [betrokkene 2] ; ‘Nee, volgens mij niet.’. Vervolgens hebben de verbalisanten de salarisstrook laten zien. Daarop heeft [betrokkene 2] verklaard dat [betrokkene 1] het bedrijf zou overnemen. [betrokkene 3] was met het idee gekomen om het aan [betrokkene 1] te verkopen. De verdachte heeft het bedrijf echter niet overgenomen en heeft er nooit gewerkt. Hij is er wel een blauwe maandag geweest, maar toen werden alle licenties vanuit Canada ingetrokken en ging de overname niet door. [betrokkene 1] zou het bedrijf dus overnemen en niet er in dienst komen, zo verklaart [betrokkene 2] . Pas later, nadat de politie heeft doorgevraagd op de door hem getekende werkgeversverklaring, heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij zich heeft vergist en dat [betrokkene 1] wel bij [F] heeft gewerkt. Deze laatste verklaring is, in het licht van de omvang van het bedrijf (2 medewerkers) en de eerdere verklaringen, ongeloofwaardig.
Het hof acht bewezen dat de werkgeversverklaring en salarisstrook van [F] valselijk zijn opgemaakt. Met behulp van de valse werkgeversverklaring en salarisstrook en door het vermelden van de gegevens daarvan op het (daarmee valselijk opgemaakte) aanvraagformulier en acceptatieverklaring is de [B] N.V. bewogen tot het verstrekking van de hypothecaire lening. [B] N.V. heeft per brief d.d. 22 oktober 2010 te kennen gegeven dat niet zou zijn overgegaan tot verstrekking van de lening als de juiste inkomensinformatie door [betrokkene 1] en [verdachte] was opgegeven. Dit betekent dat de oplichting van de [B] voor zover die onder 2 ten laste is gelegd, eveneens bewezen is.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [betrokkene 1] en [verdachte] bij het aanvragen van de hypotheek en het verstrekken van gegevens en documenten nauw en bewust hebben samengewerkt.
Vrijspraak: Hypotheek bouwkavel [g-straat 1]
(…)
Feit 1 Witwassen
(…)
Woning [c-straat ]
Zoals hiervoor is overwogen, is het onroerend goed aan de [c-straat 1] verkregen door het plegen van valsheid in geschrifte en oplichting. Verdachten waren zich bewust van de valse gegevensverstrekking en wisten derhalve dat de woning was aangeschaft met uit misdrijf verkregen geldbedragen.
Weiland
Op 14 mei 2004 heeft [betrokkene 1] een perceel weiland te [plaats] aangekocht. De aanschafprijs bedroeg € 130.000. Blijkens de nota van afrekening van de notaris is op het moment van de overdracht € 13.000 betaald. Eveneens op 14 mei 2004 is de (frauduleus) van [A] verkregen hypothecaire lening bij de [B] overgesloten. Met het oversluiten van de hypotheek werd de frauduleus verkregen lening omgezet in een nieuwe hypothecaire lening, waarvan de herkomst (dus) eveneens crimineel is. Dat het, door de waardestijging van het (door misdrijf verkregen) onderpand, mogelijk was een hoger bedrag te lenen, doet aan de wederrechtelijke herkomst niet af. [betrokkene 1] heeft in zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij de extra middelen uit de verhoging van de hypotheek geheel heeft geïnvesteerd in het weiland.
Zoals hierboven vastgesteld zijn zowel de [c-straat 1] als het perceel weiland verkregen door het plegen van valsheid in geschrifte en oplichting. Verdachten waren zich bewust van de valse gegevensverstrekking en wisten derhalve dat de woning en het weiland waren aangeschaft met uit misdrijf verkregen geldbedragen.
Verhuuropbrengsten [c-straat 1] en weiland
[betrokkene 1] en [verdachte] hebben huurinkomsten genoten uit de verhuur van de woning aan de [c-straat 1] te [plaats] en het perceel weiland te [plaats] .
Ten aanzien van de [c-straat 1] is dit een totaalbedrag geweest van € 32.150 over de periode november 2008 - februari 2011, welk bedrag is ontvangen op de rekening van [verdachte] , terwijl in ieder geval de huurders [betrokkene 11] en [betrokkene 12] hebben verklaard de woning te huren van [betrokkene 1] .
Voor wat betreft het perceel weiland hebben verdachten € 17.600 ontvangen aan inkomsten uit verhuur in de periode van april 2006 - februari 2008, welk bedrag ook is ontvangen op de rekening van [verdachte] . Daarnaast is op de rekening van [verdachte] in de maanden januari 2005, juli 2005, oktober 2005 en maart 2006 in totaal een bedrag ontvangen van € 7.490, afkomstig van [betrokkene 16] , die daarover heeft verklaard dat het ging om betalingen die hij heeft gedaan, omdat [betrokkene 1] zich bereid had verklaard een stuk weiland dat hij in eigendom had, als zekerheid te geven voor een door hem, [betrokkene 16] , af te sluiten hypothecaire lening.
Deze inkomsten zijn, als vervolgprofijt, eveneens te beschouwen als middellijk afkomstig uit misdrijf.
(…)
Overwegingen ten aanzien van het medeplegen feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [betrokkene 1] en [verdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt.’1.
Bespreking van de middelen
8. Het eerste middel behelst de klacht dat ‘de bewijsvoering niet redengevend is voor de bewezenverklaring’ van het medeplegen van witwassen, het medeplegen van oplichting en/of het medeplegen van gebruik maken van een vals geschrift en/of dat die bewezenverklaring onvoldoende is gemotiveerd waarbij het hof heeft verzuimd de bijzondere redenen op te geven waarom het is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. De steller van het middel klaagt daarbij in de eerste plaats dat het hof ontoereikend heeft gerespondeerd op een (uitdrukkelijk onderbouwd) standpunt betreffende de afwezigheid van opzet bij de verdachte.
9. De raadsvrouw van de verdachte heeft tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2019 het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota, die onder meer het volgende inhoudt:
‘Deze hele zaak draait om [betrokkene 1] . De zakelijke transacties, de financiële handelingen, de inkomsten, de getuigenverhoren, de bewijsstukken, allen handelen over of zijn verricht door [betrokkene 1] .
Mijn cliënte, [verdachte] heeft in de gehele tenlastelegging nauwelijks een rol gespeeld. Dat is vandaag op zitting ook overtuigend duidelijk geworden. De verhouding tussen [verdachte] en haar partner, de rolverdeling tussen die twee, maakt dat [verdachte] zodra het over de financiën gaat nergens wat van afwist en nog steeds niet weet.
Zo heeft zij nooit geweten wat de afspraken waren tussen haar partner en zijn werkgever, tussen haar partner en zijn broer [betrokkene 3] . Ze wist niks van de contante bedragen die haar partner ontving, ze wist niets af van de werkzaamheden die hij verrichtte, ze wist niks over de aanschaf van de spullen voor de verbouwing van hun huis.
[verdachte] werd daar door niemand in gekend. De verdeling was simpel. Zij zorgde voor de kinderen en het huishouden. Haar partner voor de financiën.
Ja, ze heeft haar handtekening gezet. En ja, er zijn stortingen gedaan op een bankrekening op haar naam. Deze bankrekening wordt echter al 20 jaar gebruikt door haar man [betrokkene 1] . Twintig jaar lang heeft [verdachte] alle financiële zaken volledig aan haar man overgelaten. Dat verklaart zij, dat verklaart haar man. Dat is aannemelijk ook in het licht van wat de reclassering opschrijft:
De reclassering schrijft op dat cliënte overkomt als een kwetsbare vrouw met geringe sociale vaardigheden. De reclassering schrijft ook op dat ze het opvallend vinden dat haar man, [betrokkene 1] , grotendeels het woord namens haar voert. De reclassering concludeert dat mocht cliënte schuldig worden bevonden dat zij het waarschijnlijk achten dat een gebrek aan financiële inzichten een rol hebben gespeeld.
Een gebrek aan financiële inzichten....En dan wordt deze persoon verdacht van hypotheek fraude? Van witwassen? Van oplichting? Van valsheid in geschrifte?
Dat kan ze helemaal niet. Daar heeft ze geen enkel verstand van.
En dat blijkt uit de bewijsmiddelen. [verdachte] doet geen financiële transacties. [verdachte] speelt bij alle feiten geen enkele rol.(…)
Geachte voorzitter, leden van het hof, ik kan kort zijn. Cliënte had geen enkele wetenschap van wat haar partner regelde. Wetenschap is in dit lijvige dossier ook op geen enkele wijze vast te stellen. En indien geen wetenschap dan kan er uitsluitend vrijspraak volgen. Vrijspraak voor alle feiten.
Het verweer namens [verdachte] komt dus hier op neer:
• Primair sluit ik me aan bij het niet ontvankelijkheidsverweer zoals dat is gevoerd in de zaak van [betrokkene 1] .
• Subsidiair ben ik van mening dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging omdat haar partner [betrokkene 1] zich niet schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Ook hiervoor verwijs ik naar al hetgeen is aangevoerd door de raadsman van [betrokkene 1] .
• Meer subsidiair dient [verdachte] te worden vrijgesproken omdat, indien er al sprake zou zijn van één of meer onvolkomenheden bij de hypotheek aanvragen, er nergens uit blijkt dat cliënte daar wetenschap van heeft gehad. Hetzelfde geldt voor de contante stortingen. Cliënt had geen wetenschap van de contante stortingen, laat staan van wie die kwamen en waarvoor die bedoeld waren.
En dat is toch wel echt van belang. Als u cliënte middels medeplegen verantwoordelijk wilt houden voor de handelingen gepleegd door haar partner zult u moeten aantonen dat cliënte wetenschap heeft gehad van het handelen van haar partner en ook van de frauduleusheid van dat handelen. Er zal moete worden aangetoond dat [verdachte] gezien de feiten en omstandigheden redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de geldbedragen en de goederen afkomstig waren uit enig misdrijf. Uit de enkele omstandigheid dat er ook bedragen op een rekening op haar naam werden gestort, kan niet worden afgeleid dat zij dan ook op de hoogte was dat die bedragen werden gestort laat staan wat de herkomst van die bedragen was.
De enkele constatering dat er sprake is van een relatie en een gemeenschappelijke huishouding volstaat hier eenvoudig weg niet.
Ook de constatering dat er sprake was van een financiële verbondenheid nu er geldbedragen, bestemd voor [betrokkene 1] op een rekening op naam van cliënte werden gestort, volstaat niet.
Zelfs de constatering dat de hypotheeklasten de ene keer van de bankrekening van [betrokkene 1] en de andere keer van de bankrekening van [verdachte] werden voldaan draagt aan medeplegen niets bij nu nergens uit blijkt dat [verdachte] ook zelf die rekening beheerde. Nu nergens uit blijkt dat [verdachte] inhoudelijk ook maar iets van doen had met de regelingen.
[betrokkene 1] heeft verklaard, vandaag ter zitting maar ook in zijn getuigenverhoor bij de politie in Zaandijk, dat [verdachte] en ik citeer [betrokkene 1] :
Alle financiële transacties, inclusief de aanvragen van de hypotheken, heb ik gedaan. Zij was bij die aanvragen alleen mee om haar handtekening te zetten. Zij ging er uiteraard van uit dat ik het beste met haar voor had en haar niet in de problemen wilde brengen.
Vraag: Maar waarom vroeg je haar dan te ondertekenen?
Ik was ondernemer en -om ingeval van mogelijke faillissementen te voorkomen dat we het huis zouden kwijt raken – lieten we zaken op haar naam zetten.
Vraag: Besprak je met haar die financiële zaken en de gevolgen daarvan?
Nee, helemaal niet. Zij is er van uitgegaan dat ik dat allemaal regelde en dat het allemaal goed was. Zij had er ook geen verstand van, het gaat al twintig jaar zo. Tot op de dag van vandaag weet ze niet hoeveel rekeningen er zijn en hoeveel schulden ze heeft.
Als voorbeeld noem ik maar dat ze in de periode van [d-straat 1] de rekeningen zou doen. Vervolgens kregen we ook weer veel geld terug omdat ze ook weer alle betalingsherinneringen ging betalen.
[betrokkene 1] legde hier uit dat toen [verdachte] zich helemaal aan het begin van de relatie nog wel eens wat geldzaken deed er rekeningen doorgaans dubbel werden betaald. Sindsdien heeft [verdachte] zich op geen enkele wijze meer bemoeit met de financiën. Wel het huishouden, niet de financiële huishouding. Tot de dag van vandaag is dat zo.
De rekening van [verdachte] werd beheerd door [betrokkene 1] . Hij verklaart dat. Zij verklaart dat. Nergens uit blijkt dat dit anders was. Sterker nog, het wordt onderbouwd door de gegevens dat er bij de contante stortingen op de rekening van in de omschrijving regelmatig wordt verwezen naar [betrokkene 1] .
Geachte leden van het hof; U heeft [betrokkene 1] vandaag hier gehoord. Wat u ook mag oordelen over twee weken. [betrokkene 1] is overtuigd van het feit dat alles wat hij heeft gedaan klopt. Hij is daar ook zeer nadrukkelijk, zo niet dwingend in. Zoals hij hier vandaag tegen over u zit, zo heeft hij het altijd cliënte altijd ook uitgelegd. En cliënte is daar volledig op afgegaan. Cliënte heeft daar volledig op vertrouwd.
Dat mocht zij ook doen. Nooit heeft cliënte bedacht dat haar partner, de vader van haar kinderen, de veiligheid van haar gezin op het spel aan het zetten was door strafbare feiten te plegen.
Het oordeel van de rechtbank dat nu [betrokkene 1] doorgaans de gesprekken met huurders voerde terwijl de huurpenningen vervolgens terecht kwamen op de rekening van cliënte duidt op een hecht en nauw samenwerkingsverband tussen beide verdachten en dat daarom kan worden vastgesteld dat de tenlastegelegde feiten in vereniging zijn begaan is veel te kort door de bocht.
(…)
Cliënte heeft geen enkele betrokkenheid gehad bij de ten laste gelegde transacties zelf en van medeplegen is geen sprake. Bovendien gaat het hier om transacties waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze (geheel) zijn betaald met geld van criminele herkomst. En als dat wel het geval zou zijn geweest, dan heeft verdachte geen wetenschap gehad of moeten hebben van de criminele herkomst van die gelden.
(…)Cliënte was niet op de hoogte van de vermeende valsheid (die dus wordt betwist!) van de werkgeversverklaringen of inkomensspecificaties. Zij was bij alle tenlastegelegde feiten niet actief betrokken.
De inkomsten en de uitgaven waren bovendien ook niet zodanig dat cliënte meer had kunnen en vooral moeten doen om te achterhalen hoe deze uitgaven mogelijk waren.
Nergens uit blijkt dat cliënte zicht heeft gehad op het volledige uitgavepatroon van haar partner bij de verbouwingen. Uit dit dossier blijkt nergens van een signaal op grond waarvan verdachte moet hebben geweten dat de inkomsten van haar partner niet legaal konden zijn. U komt dus ook niet tot een voorwaardelijk opzet.
Concluderend:
Voor het bewijs van medeplegen van de onderhavige misdrijven dient vast te staan dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van de misdrijven. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van de delictueuze gedragingen.
Medeplegers treden op als min of meer gelijkwaardige participanten, wiens intellectuele of materiële aandeel in het delict van vergelijkbare betekenis is.
Dit blijkt volstrekt niet uit het bewijsmateriaal. Hierom dient er vrijspraak te volgen. Voor alle feiten.’
10. Het hof heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat aan de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] op 6 oktober 2000 het pand [c-straat 1] is geleverd (bewijsmiddel 1) en dat zij in verband met de aankoop van het pand samen met medeverdachte [betrokkene 1] een hypothecaire lening heeft verkregen van [A] (bewijsmiddel 2). Het aanvraagformulier voor die hypothecaire lening heeft verdachte samen met medeverdachte [betrokkene 1] ondertekend (bewijsmiddel 3). Ook de acceptatieverklaring heeft zij samen met medeverdachte [betrokkene 1] ondertekend; daardoor heeft zij verklaard ‘in te staan voor de juistheid en volledigheid van de (…) in het kader van de onderhavige hypotheekaanvraag aangeleverde gegevens en informatie’ (bewijsmiddel 6). De verdachte heeft nadien op 14 mei 2004 samen met medeverdachte [betrokkene 1] een hypothecaire lening (over-)gesloten bij [B] N.V. (bewijsmiddel 16). Het aanvraagformulier voor een hypothecaire lening bij [B] N.V. heeft zij samen met medeverdachte [betrokkene 1] ondertekend (bewijsmiddel 17). Ook de acceptatieverklaring van de offerte van de [B] N.V. is door de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] ondertekend (bewijsmiddel 21).
11. Het aanvraagformulier voor de hypothecaire lening van [A] hield onder meer in dat de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] op hetzelfde adres woonden, dat medeverdachte [betrokkene 1] technisch directeur van beroep was, dat zijn bruto jaarinkomen inclusief vakantiegeld fl. 90.720 bedroeg en dat hij een vast dienstverband had. De (valse) werkgeversverklaring dienende ‘ter beoordeling van een door een werknemer aangevraagde hypothecaire lening’ houdt in dat medeverdachte [betrokkene 1] sinds 1 april 1999 in dienst zou zijn bij [E] B.V. Verbalisanten hebben gerelateerd dat op de bankafschriften van de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] die bij een doorzoeking zijn aangetroffen in de woning [g-straat 1] te [plaats] , geen salarisbetalingen over 1999 van [E] B.V. zichtbaar zijn. En dat uit de bankafschriften over het jaar 2000 van het rekeningnummer van medeverdachte [betrokkene 1] bleek dat eenmaal (5 oktober 2000, een dag voor de levering) een girale bijschrijving heeft plaatsgevonden die met [E] B.V. in verband kan worden gebracht. Voorts blijkt daaruit dat medeverdachte [betrokkene 1] in de maanden januari t/m november 1999 een bijstandsuitkering genoot (bewijsmiddel 7).
12. Het aanvraagformulier voor de hypothecaire lening van [B] N.V. vermeldt eveneens dat de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] op hetzelfde adres wonen, en dat medeverdachte [betrokkene 1] fulltime vast in loondienst is voor een jaarsalaris inclusief vakantietoeslag van € 45.000. Een (valse) werkgeversverklaring van [F] B.V. houdt in dat medeverdachte [betrokkene 1] als uitvoerder in vaste dienst is (bewijsmiddel 19). Verbalisant [verbalisant 1] relateert dat uit de bankafschriften van de rekeningen van de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] niet blijkt van salarisbetalingen door [F] B.V., terwijl daaruit wel blijkt dat in 2003 en 2004 met regelmaat betalingen van het UWV binnenkwamen (bewijsmiddel 18).
13. Het hof heeft uit deze en de andere bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte, zoals onder 3 bewezenverklaard, tezamen en in vereniging met één persoon telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse werkgeversverklaringen en loonstroken en hypotheekaanvraagformulieren en (getekende) acceptatieverklaringen. Ik merk daarbij op dat in cassatie niet de juistheid kan worden onderzocht van conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht.2.
14. De raadsvrouw heeft aan het standpunt dat de verdachte geen opzet op de valsheid van de betreffende geschriften had ten grondslag gelegd – kort gezegd – dat zij niets van ‘de financiën’ wist. Dat betoog ziet er evenwel aan voorbij dat het besef bij de verdachte van de valsheid van de documenten die zij ondertekende en het opzet op het gebruik maken van die valsheid geen diepgaand inzicht in ‘de financiën’ vergde. Het hof heeft uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte, die met de medeverdachte samenwoonde, ervan op de hoogte was dat de medeverdachte geen technisch directeur respectievelijk (full time) uitvoerder was, en niet een vast salaris genoot van de hoogte die op de formulieren vermeld was.3.
15. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is eerst sprake als het ‘door argumenten geschraagd’ is.4.Mede in het licht van het in het voorgaande randnummer gestelde, meen ik dat het vrijspraakverweer geen afzonderlijke reactie behoefde, dan wel dat de bewijsmiddelen de gegevens bevatten waarin de nadere motivering van de verwerping besloten ligt.5.Ik wijs er daarbij op dat het hof heeft overwogen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en de medeverdachte [betrokkene 1] ‘bij het aanvragen van de hypotheek en het verstrekken van gegevens en documenten nauw en bewust hebben samengewerkt’.
16. Wel meen ik – met de steller van het middel – dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de over de verdachte op het aanvraagformulier voor een hypothecaire lening ten behoeve van de aankoop van het pand [c-straat 1] vermelde gegevens in strijd met de waarheid waren. Uit de bewijsmiddelen (die niet verhelderen waar [verdachte] secretaresse zou zijn geweest) blijkt weliswaar niet van salarisbetalingen, maar uit de bewijsmiddelen blijkt ook niet dat op de rekening van de verdachte geen salarisbetalingen aan haar hebben plaatsgevonden. Een en ander brengt mee dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de betreffende geschriften vals waren in zoverre daarop in strijd met de waarheid werd gemeld dat bij de verdachte sprake was van een dienstverband en/of loonbetaling en/of het gemelde inkomen niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.
17. Nu aard en ernst van het bewezenverklaarde door het wegvallen van dit onderdeel niet zouden worden aangetast, leidt het slagen van deze deelklacht evenwel niet tot cassatie.6.Ik teken daar nog bij aan dat ook de kwalificatie door het wegvallen van dit onderdeel niet zou behoeven te worden gewijzigd.
18. Dat het hof de bewezenverklaring onder 3 wat het opzet van de verdachte betreft uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden en toereikend met redenen heeft omkleed, brengt mee dat het middel eveneens faalt voor zover het zich richten tegen de bewijsvoering van het in de bewezenverklaring onder 2 besloten liggende opzet van de verdachte op de valsheid van de ‘opgemaakte schriftelijke bescheiden’. En daaruit volgt eveneens dat het middel faalt in zoverre het betoogt dat uit de ontoereikendheid van de bewijsvoering van de feiten 2 en 3 zou volgen dat de bewijsvoering inzake het opzet van de verdachte op de omstandigheid dat de in de bewezenverklaring onder 1 vermelde vermogensbestanddelen ‘afkomstig waren uit enig misdrijf’ ontoereikend zou zijn.
19. Het eerste middel faalt.
20. Het tweede middel bevat (eveneens) de klacht dat ‘de bewijsvoering onvoldoende redengevend is’ voor de bewezenverklaring van het medeplegen van oplichting en het medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift voor zover dit betrekking heeft op [c-straat 1] en daarmee ook voor het medeplegen van het witwassen van ‘die woning en de uit de verhuur daarvan verkregen huuropbrengsten’. De steller van het middel voert daarbij aan dat de bewijsmiddelen 7, 10 en 11 ‘bezwaarlijk als redengevend voor het niet bestaan hebben’ van het door de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] op de formulieren opgegeven dienstverband en inkomen kunnen gelden. Wat het opgegeven inkomen en/of vast dienstverband van de verdachte betreft zou het enkele feit dat in bewijsmiddel 7 geen melding wordt gemaakt van de storting van een salaris van de verdachte op de bij de doorzoeking aangetroffen bankafschriften daarvoor niet toereikend zijn. Daarbij vestigt de steller van het middel er de aandacht op ‘dat deze feiten kennelijk pas tien jaar nadat zij zouden zijn gepleegd worden onderzocht’.
21. Het hof heeft onder 3 bewezenverklaard dat de verdachte - kort gezegd - tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van ‘valse werkgeversverklaringen en loonstroken en hypotheekaanvraagformulieren en (getekende) acceptatieverklaringen’. Die valsheid bestond hierin dat ‘in strijd met de waarheid op de voornoemde geschriften werd gemeld dat sprake was van een dienstverband en/of loonbetaling en/of van een zodanig hoog inkomen als op genoemde formulieren en verklaringen werd vermeld’. Uit de bewijsmiddelen volgt dat gebruik is gemaakt van werkgeversverklaringen (bewijsmiddelen 4, 19), loonstroken (bewijsmiddelen 5, 20), hypotheekaanvraagformulieren (bewijsmiddelen 3, 17) en acceptatieverklaringen (bewijsmiddelen 6, 21) die deze gegevens vermelden. Dat wordt in cassatie niet bestreden.
22. In het aanvraagformulier voor een hypothecaire lening ten behoeve van de aankoop van het pand [c-straat 1] is bij de verdachte als beroep ‘secretaresse’ vermeld, als bruto inkomen per jaar fl. 40.824, en is voorts vermeld dat het om een vast dienstverband gaat (bewijsmiddel 3). Het betreffende pand is op 6 oktober 2000 aan de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] overgedragen (bewijsmiddelen 1 en 2). Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat in de woning [g-straat 1] te [plaats] bankafschriften van een bankrekening op naam van de verdachte en van een bankrekening op naam van medeverdachte [betrokkene 1] over de jaren 1999 en 2000 zijn aangetroffen. Uit dat proces-verbaal blijkt niet van salarisbetalingen aan de verdachte (bewijsmiddel 7).
23. Uit deze bewijsmiddelen kan – zo bleek reeds bij de bespreking van het eerste middel – naar het mij voorkomt niet worden afgeleid dat de over de verdachte op het aanvraagformulier voor een hypothecaire lening ten behoeve van de aankoop van het pand [c-straat 1] vermelde gegevens in strijd met de waarheid waren. Uit de bewijsmiddelen blijkt weliswaar niet van salarisbetalingen, maar uit de bewijsmiddelen blijkt ook niet dat op de rekening van de verdachte geen salarisbetalingen aan haar hebben plaatsgevonden. Een en ander brengt mee dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de betreffende geschriften vals waren in zoverre daarop in strijd met de waarheid werd gemeld dat bij de verdachte sprake was van een dienstverband en/of loonbetaling en/of het gemelde inkomen niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.
24. Nu aard en ernst van het bewezenverklaarde door het wegvallen van dit onderdeel niet zouden worden aangetast, leidt het slagen van deze deelklacht evenwel niet tot cassatie, zo gaf ik bij de bespreking van het eerste middel al aan.
25. De steller van het middel meent dat ten aanzien van het op de formulieren vermelde dienstverband en inkomen van medeverdachte [betrokkene 1] in dezelfde zin moeten worden geconcludeerd als bij de verdachte. Dat op de in de woning aangetroffen bankafschriften (bijna) geen overschrijvingen staan vermeld die zijn terug te voeren op dat dienstverband en/of inkomen zou niet betekenen dat het inkomen niet genoten is.
26. In het aanvraagformulier voor een hypothecaire lening ten behoeve van de aankoop van het pand [c-straat 1] is bij medeverdachte [betrokkene 1] als beroep ‘Tech direkteur’ vermeld, als bruto inkomen per jaar fl. 90.720, en is voorts vermeld dat het om een vast dienstverband gaat (bewijsmiddel 3). Een afschrift van een werkgeversverklaring van [E] B.V. houdt in dat medeverdachte [betrokkene 1] sinds 1 april 1999 in vaste dienst is en een jaarsalaris inclusief vakantietoeslag van fl. 90.720 verdient (bewijsmiddel 4). Op een salarisspecificatie van [E] B.V. d.d. 20 september 2000 wordt medeverdachte [betrokkene 1] aangeduid als ‘Techn. Direkteur’, in dienst sinds 1 april 1999, met ‘vast’ loon, waarbij het ‘Brutoloon’ fl. 7000,00 bedraagt en het ‘Uitbetaald loon’ fl. 4.695,12 (bewijsmiddel 5). Uit een afschrift van een acceptatieverklaring d.d. 21 september 2000 blijkt dat de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] hun handtekening hebben geplaatst onder een passage waarin zij aangeven ‘in te staan voor de juistheid en volledigheid’ van de door hen in het kader van de hypotheekaanvraag aangeleverde gegevens en informatie (bewijsmiddel 6).
27. Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat in de woning [g-straat 1] te [plaats] bankafschriften van een bankrekening op naam van de verdachte en van een bankrekening op naam van medeverdachte [betrokkene 1] over de jaren 1999 en 2000 zijn aangetroffen. Op de bankafschriften van beide rekeningen over het jaar 1999 zijn geen salarisbetalingen afkomstig van [E] B.V zichtbaar. Uit de bankafschriften over het jaar 2000 van de rekening van medeverdachte [betrokkene 1] blijkt dat éénmaal een girale bijschrijving van fl. 4.695,- van een tegenrekening met tenaamstelling ‘ [E] BV’ heeft plaatsgevonden met als omschrijving ‘salaris’. Uit de bankafschriften van die rekening over het jaar 2001 bleek dat geen van [E] B.V. afkomstig bedrag was bijgeschreven (bewijsmiddel 7). Een afschrift van een arbeidsovereenkomst tussen [E] b.v. en medeverdachte [betrokkene 1] noemt als ingangsdatum en datum van ondertekening 1 januari 2000, als adres van de medeverdachte [c-straat 1] , en is namens [E] ondertekend door [betrokkene 3] (bewijsmiddel 8). Een uittreksel uit het handelsregister leert dat [betrokkene 3] pas op 1 juni 2000 als algemeen directeur bij [E] B.V. in functie is getreden (bewijsmiddel 9). [betrokkene 4] , vanaf 16 april 1998 tot 1 juni 2000 (gedurende een deel van deze periode: enig) directeur van [E] B.V. beantwoordt de vraag of medeverdachte [betrokkene 1] in die periode bij [E] B.V. heeft gewerkt met: ‘Nee, dat denk ik het haast van niet’ (bewijsmiddel 10). [betrokkene 2] , van 1 juni 2000 tot 10 november 2000 bestuurder van [E] B.V., heeft verklaard dat de salarissen ‘gewoon per bank’ werden uitbetaald, ‘zeker 90%’ (bewijsmiddel 11). Een afschrift van een jaaropgaaf over 2000 van [E] B.V. noemt als datum van indiensttreding van medeverdachte 1 juni 2000 (bewijsmiddel 12). Een eigen verklaring aanvraag Ziektewet, ondertekend door medeverdachte [betrokkene 1] , noemt als datum van indiensttreding bij [E] B.V. 1 augustus 2000 (bewijsmiddel 13).
28. Het hof heeft in de bewijsoverweging eerst de ongerijmdheden in de arbeidsovereenkomst aangestipt (bewijsmiddel 8). Op 1 januari 2000 woonden de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] nog op het adres [d-straat 1] te [plaats] . [betrokkene 3] kreeg pas vanaf 1 juni 2000 een functie binnen [E] B.V. Het hof leidt daaruit af dat het stuk achteraf en valselijk is opgemaakt. Het hof stelt vervolgens vast dat in de stukken die betrekking hebben op het gestelde dienstverband van medeverdachte [betrokkene 1] bij [E] B.V. telkens een andere ingangsdatum wordt genoemd: 1 april 1999 (werkgeversverklaring); 1 januari 2000 (arbeidsovereenkomst); 1 juni 2000 (jaaropgave) en 1 augustus 2000 (aanvraag uitkering Ziektewet). Het hof overweegt dat in de jaren 1999, 2000 en 2001 slechts van één storting door [E] B.V. is gebleken, terwijl [betrokkene 2] heeft verklaard dat salarissen volgens hem gewoon per bank werden uitbetaald. De afwezigheid van salarisbetalingen wijst er volgens het hof op dat er geen dienstverband bestond. In het licht van een en ander stelt het hof vast dat de medeverdachte niet per 1 april 1999 bij [E] B.V. in dienst was als technisch directeur en een jaarsalaris genoot van fl. 90.720,- en dat de gegevens op het aanvraagformulier, de werkgeversverklaring en de salarisspecificatie ten behoeve van die hypotheek in strijd met de waarheid zijn ingevuld, en dat ook de acceptatieverklaring door verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] in strijd met de waarheid is ondertekend.
29. Naar het mij voorkomt heeft het hof de valsheid van de in de bewezenverklaring onder 3 genoemde geschriften uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden. Daaraan doet niet af dat, zoals de steller van het middel aanvoert, niet aan [betrokkene 2] is gevraagd en deze niet heeft verklaard op welke wijze de uitbetaling van het salaris aan medeverdachte [betrokkene 1] plaatsvond. Ik neem daarbij in aanmerking dat [betrokkene 2] in de periode van 1 juni 2000 tot 10 november 2000 directeur van [E] B.V. is geweest, terwijl de in de bewezenverklaring genoemde geschriften 1 april 1999 als aanvangsdatum van de beweerdelijke arbeidsrelatie vermelden. [betrokkene 2] laat alleen open dat er ‘wel eens een contante betaling gedaan’ zal zijn. En de omstandigheid dat [betrokkene 4] zich, elf jaar na dato, voorzichtig uitdrukt in zijn antwoord op de vraag of medeverdachte [betrokkene 1] bij [E] B.V. heeft gewerkt, staat er – anders dan de steller van het middel meent – niet aan in de weg dat het hof deze verklaring als redengevend heeft kunnen aanmerken. Dat een getuige in zijn verklaring tot uitdrukking brengt zich bewust te zijn van de feilbaarheid van zijn geheugen doet aan de toelaatbaarheid van (het gebruik voor het bewijs van) die verklaring geen afbreuk.7.
30. De steller van het middel meent dat de vondst, tien jaar na dato gedaan bij een doorzoeking in de woning van de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] , van een arbeidsovereenkomst die volgens het hof feitelijke onjuistheden bevat, niet betekent dat het dienstverband en de inkomsten waarvan in de geschriften die in de bewezenverklaring zijn opgenomen melding wordt gemaakt niet bestaan hebben. Die overeenkomst zou voorts niet aan het ‘redengevend bewijs’ kunnen bijdragen omdat het ‘niet één van de geschriften is die aan de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten ten grondslag ligt.’
31. Dat de arbeidsovereenkomst niet één van de geschriften is die in de bewezenverklaring van feit 3 worden genoemd, staat er niet aan in de weg dat het hof dit – valse – geschrift redengevend heeft kunnen achten voor de valsheid van de wel in die bewezenverklaring vermelde geschriften. Ook in zoverre faalt het middel.
32. De steller van het middel meent voorts dat de omstandigheid dat er (vrijwel) geen stortingen zijn geweest van het salaris op de rekening van medeverdachte [betrokkene 1] niet betekent dat er geen dienstverband met [E] B.V. was, noch dat loonbetalingen niet plaats zouden hebben gevonden.
33. Mede in het licht van andere feiten en omstandigheden die uit de bewijsmiddelen volgen heeft het hof ook uit de omstandigheid dat er slechts één keer een betaling op de rekening van medeverdachte [betrokkene 1] heeft plaatsgevonden die tot [E] B.V. te herleiden is, kunnen afleiden dat er geen dienstverband met [E] B.V. was en dat er – overigens – geen salarisbetalingen hebben plaatsgevonden.
34. Al met al heeft het hof uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de in de bewezenverklaring van feit 3 vermelde geschriften vals waren, waarbij de valsheid erin bestond dat in strijd met de waarheid op de voornoemde geschriften bij de medeverdachte werd gemeld dat sprake was van een dienstverband en/of loonbetaling en/of van een zodanig hoog inkomen als op genoemde formulieren en verklaringen werd vermeld. De bewezenverklaring is in het licht van hetgeen is aangevoerd ook niet onbegrijpelijk en toereikend met redenen omkleed. Ik wijs er daarbij nog op dat de motiveringsplicht bij uitdrukkelijk onderbouwde standpunten niet zo ver gaat dat bij de niet-aanvaarding van een dergelijk standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan, en dat de verwerping van het standpunt – deels – ook in de ‘voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen’ besloten kan liggen.8.
35. Uit het voorgaande volgt dat het middel eveneens faalt voor zover de besproken deelklachten zich richten tegen de bewijsvoering van feit 2, waarin de betreffende geschriften als ‘valselijk opgemaakte schriftelijke bescheiden’ zijn aangemerkt. En daaruit volgt eveneens dat het middel faalt in zoverre het betoogt dat uit de ontoereikendheid van de bewijsvoering van de feiten 2 en 3 zou volgen dat ook de bewijsvoering van het onder 1 bewezenverklaarde witwassen ontoereikend is, ‘gelet op de verbinding die daarin wordt gemaakt met de bewezenverklaarde oplichting en gebruik maken van een vals geschrift met betrekking tot de [c-straat 1] [plaats] en de daaruit verkregen huuropbrengsten’. Ik merk daarbij op dat het middel geen zelfstandige klachten tegen de bewijsvoering en de kwalificatiebeslissing betreffende witwassen formuleert.9.
36. Het tweede middel leidt niet tot cassatie.
37. Het derde middel bevat de klacht dat het bestreden arrest ten onrechte geen beslissing inhoudt inzake het beslag op de door de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] (destijds) bewoonde woning aan [g-straat 1] . De steller van het middel voert in de toelichting aan dat de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] van strafbare feiten die verband houden met de woning [g-straat 1] zijn vrijgesproken en dat het voor de hand zou hebben gelegen dat het hof had bepaald dat de woning c.q. het geld waarop thans nog beslag ligt aan de verdachte diende te worden teruggegeven. De steller van het middel signaleert voorts dat klachten over verzuimen een beslissing te nemen over inbeslaggenomen voorwerpen volgens Uw Raad met toepassing van art. 80a RO kunnen worden afgedaan, en dat daarbij een rol speelt dat binnen drie maanden na de dag waarop de vervolgde zaak tot een einde is gekomen schriftelijk beklag kan worden gedaan over het uitblijven van een last tot teruggave. In deze zaak zou de verdachte evenwel, zo begrijp ik de steller van het middel, belang bij cassatie hebben nu aan de verdachte tevens de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is opgelegd ter hoogte van € 107.626,78. De verdachte zou niet de financiële ruimte hebben om dat bedrag te betalen, meer in het bijzonder niet nu ook medeverdachte [betrokkene 1] tot betaling van datzelfde bedrag is veroordeeld. De steller van het middel verwacht dat een door de verdachte ingediend klaagschrift ex art. 552a Sv niet zal zijn behandeld en afgedaan binnen de termijn waarin de verdachte aan de verplichtingen ingevolge de haar opgelegde ontnemingsmaatregel moet hebben voldaan. Daardoor zou de verdachte het risico lopen dat zij gegijzeld wordt alvorens de behandeling van het klaagschrift is afgerond.
38. Uw Raad heeft in HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241 m.nt. Bleichrodt overwogen:
‘2.2.3. Als voorbeelden van verzuimen die vóór 1 juli 2012 grond vormden voor vernietiging, maar die zich lenen voor toepassing van art. 80a RO, kunnen - zonder naar volledigheid te streven - thans al worden genoemd: (…)
- het verzuim op de voet van art. 353 Sv te beslissen over het beslag;’10.
39. In HR 25 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:14 heeft Uw Raad overwogen:
‘3.2. Op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 28-30 vermelde gronden moet worden aangenomen dat de in het middel bedoelde voorwerpen met toepassing van art. 94 Sv zijn inbeslaggenomen, en ten aanzien van die voorwerpen geen last tot teruggave is gegeven.
3.3. De bestreden uitspraak houdt in strijd met art. 353, eerste lid, Sv geen beslissing in ten aanzien van die voorwerpen. Dit verzuim behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, aangezien de verdachte binnen de in art. 552a, derde lid, Sv gestelde termijn van drie maanden na de dag waarop de vervolgde zaak tot een einde is gekomen, zich op de voet van art. 552a, eerste lid, Sv schriftelijk kan beklagen bij het Hof over het uitblijven van een last tot teruggave van de desbetreffende voorwerpen (zie HR 11 september 2012, LJN BX0146, rov. 2.2.3).’
40. In het dossier is een kennisgeving beslag opgenomen met als datum 28 juni 2010, gericht aan medeverdachte [betrokkene 1] . Daarin is vermeld: ‘Op de in bovengenoemde zaak ten laste van u op grond van artikel 94 Sv. Inbeslaggenomen voorwerpen, heb ik, officier van justitie, op de in bijlage 1 genoemde voorwerpen, met ingang van 28 juni 2010 beslag gelegd op grond van artikel 94 Sv’. De bijlage bij deze kennisgeving, een proces-verbaal opgemaakt door de gerechtsdeurwaarder, houdt in dat de gerechtsdeurwaarder op verzoek van de officier van justitie, uit kracht van een schriftelijk bevel tot inbeslagneming, houdende bevel ‘tot het leggen van het hieronder vermelde beslag als bedoeld in artikel 94 en 94b Wetboek van Strafvordering’ ten laste van medeverdachte [betrokkene 1] , strafrechtelijk in beslag heeft genomen (kort gezegd) [g-straat 1] te [plaats] , met als ‘eigenaar/gerechtigde’ de verdachte. Vervolgens vermeldt het proces-verbaal: ‘Dit beslag wordt gelegd tot bewaring van het recht tot verhaal van een voor een misdrijf op te leggen geldboete en een naar aanleiding van dat misdrijf door de rechter op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel’. Dat spoort evenwel niet met het bijgevoegde bevel tot inbeslagneming van 28 juni 2010. Daarin is vermeld dat de officier van justitie ‘met toepassing van de artikelen 94 en 94b’ Sv beslag wenst te doen leggen en derhalve bevel geeft aan de deurwaarder, ‘tot het onverwijld leggen van beslag als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering’ op, kort gezegd, [g-straat 1] te [plaats] . Over art. 94a Sv wordt niet gerept.
41. De advocaat-generaal heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2019 in zijn requisitoir verzocht ‘de woning aan de [g-straat ] verbeurd te verklaren. De woning is inmiddels met overwaarde verkocht. Ik verzoek u tevens de overwaarde van € 89.284,18 verbeurd te verklaren, omdat dit bedrag is witgewassen’. De rechtbank had de woning eerder verbeurd verklaard, en daarbij bevolen ‘dat aan verdachte wordt vergoed dat de woning bij verkoop meer opbrengt dan € 201.000,56’. Het hof heeft in het bestreden arrest overwogen: ‘Op de door de verdachte en zijn levenspartner bewoonde woning aan [g-straat 1] is beslag gelegd. Het hof ziet geen aanleiding voor verbeurdverklaring van deze woning.’ Uit het dictum volgt dat het hof geen beslissing inzake de inbeslaggenomen woning heeft genomen.
42. Uit de kennisgeving beslag en de bijbehorende stukken kan naar het mij voorkomt worden afgeleid dat de woning met toepassing van art. 94 Sv in beslag is genomen. Dat in het proces-verbaal van de deurwaarder (tevens) melding wordt gemaakt van conservatoir beslag, is in het licht van het onderliggende bevel een kennelijke vergissing. Ik neem daarbij in aanmerking dat de advocaat-generaal in hoger beroep verbeurdverklaring gevorderd heeft. Dat brengt mee dat de in randnummer 39 genoemde rechtsregel van toepassing is.
43. De steller van het middel construeert een belang van de verdachte bij cassatie op de veronderstelling dat een klaagschrift ex art. 552a Sv minder snel zal worden behandeld dan de onderhavige strafzaak na cassatie. Dat is evenwel speculatie, en het aangevoerde kan reeds om die reden geen reden vormen om een uitzondering te maken op de genoemde rechtsregel. Voor zover het belang van de verdachte gebaseerd wordt op het risico dat, bij late behandeling van het klaagschrift, gijzeling zal worden toegepast als de verdachte er niet in slaagt betalingsonmacht aannemelijk te maken, merk ik nog op dat gijzeling eerst na tussenkomst van de rechter kan worden toegepast (art. 6:6:25 Sv).
44. Voor het geval Uw Raad zou aannemen dat, anders dan ik uit de kennisgeving beslag en de bijbehorende stukken heb afgeleid, wel (tevens) conservatoir beslag is gelegd op grond van art. 94a Sv, merk ik op dat het hof ingevolge art. 415, eerste lid, jo. art. 353 Sv slechts een beslissing diende te nemen ‘over de met toepassing van art. 94 inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven’.11.
45. Het derde middel leidt niet tot cassatie.
46. Alle middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve merk ik op dat de bewezenverklaring van medeplegen van witwassen ziet op de periode van 6 oktober 2000 tot en met 30 juni 2010 (feit 1),12.de bewezenverklaring van het medeplegen van oplichting op tijdstippen in de periode van 1 september 2000 tot en met 14 mei 2004 (feit 2) en de bewezenverklaring van het medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift op de periode van 1 september 2000 tot en met 14 mei 2004 (feit 3). Het hof wees op 29 mei 2019 arrest; op dat moment was op elk van deze misdrijven een maximale gevangenisstraf van meer dan drie jaren gesteld.13.Dat betekent dat op dat moment een verjaringstermijn van twaalf jaren van toepassing was (art. 70, eerste lid, onder 3o, Sr). Een periode die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn is nog niet verstreken (vgl. art. 72, tweede lid, Sr). Een en ander brengt mee dat zich niet de situatie kan voordoen dat de termijn van verjaring is vervuld tussen de indiening van de schriftuur en de uitspraak van het arrest.14.
47. Voorts attendeer ik erop dat op 4 juni 2019 cassatie is ingesteld. Indien Uw Raad niet binnen twee jaar nadat cassatie is ingesteld arrest wijst, is vermindering van de opgelegde straf in verband met een schending van het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn aan de orde. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
48. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑05‑2021
Vgl. HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530; HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7900, NJ 2008/626 m.nt. Reijntjes.
Ik merk daarbij op dat voorwaardelijk opzet op het vals of vervalst zijn van het stuk volstaat, voor een bewezenverklaring van art. 225, tweede lid, Sr. Vgl. Hofstee in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, art. 225 Sr, aant. 6.1. (actueel t/m 14 januari 2017).
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.7.1.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.2.
Vgl. HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 m.nt. Van Kempen, rov. 2.5.2 alsmede (onder meer) HR 10 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:22, NJ 2017/161 m.nt. Keijzer.
HR 22 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4127.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.2 en 3.8.4.
In dat verband merk ik nog op dat de bewezenverklaring spreekt over ‘voornoemde geldbedragen’ waarvan de werkelijke aard en herkomst zou zijn verhuld en over ‘bovenomschreven geldbedragen’ die afkomstig zouden zijn uit enig misdrijf. Sprake is van een kennelijke misslag, uit de context volgt dat het gaat om het weiland, de woning en de huurinkomsten.
Vgl. ook HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 m.nt. Van Kempen, rov. 2.4.2.
Vgl. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 935.
Het hof heeft daarbij nog overwogen dat ‘hetgeen onder 1 bewezen is verklaard voor zover daarin gedragingen besloten liggen die zouden moeten worden aangemerkt als vóór 14 december 2001 begane handelingen niet kan worden gekwalificeerd als witwassen (…) nu witwassen pas met ingang van genoemde datum strafbaar is gesteld’.
Zie in verband met oplichting de Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11.
Vgl. HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2022, NJ 2018/475 m.nt. Vellinga. Zie ook HR 12 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:838, NJ 2020/272 m.nt. Vellinga en ook HR 12 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:839 en 840.