Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/154
154 De procedure V./Dexia
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691557:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
De aanbieder van de effectenleaseovereenkomst heeft de contractant aangeboden aan te tonen dat hij nog recht heeft op schadevergoeding. Indien de contractant meent geen recht te hebben op enige schadevergoeding, kan hij de bijgevoegde ‘waiver’ ondertekenen en retourneren. Ondertekent de contractant de brief niet, dan maakt de aanbieder een procedure aanhangig strekkende tot een verklaring voor recht dat hij niets meer aan de contractant verschuldigd is. I.c. had de contractant deze waiver niet ondertekend en geretourneerd.
Het onderscheid tussen een vordering strekkende tot een positieve en een negatieve verklaring voor recht is soms niet scherp te trekken. Eiser kan bijvoorbeeld op grond van dezelfde feitelijke grondslag een (positieve) verklaring voor recht vorderen door aan te voeren dat hij al zijn schulden aan verweerder heeft voldaan, of een (negatieve) verklaring voor recht dat hij niets (meer) aan verweerder verschuldigd is. Later zal blijken dat het onderscheid tussen een positieve en negatieve verklaring voor recht geen verstrekkende gevolgen heeft. Zie bijv. F.J.P. Lock, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:302 BW en het arrest HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, NJ 2019/238 met nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (V./Dexia).
HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, NJ 2019/238 met nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, JOR 2019/160 met nt. C.W.M. Lieverse.
Zie de vorige noot. Dexia had ook kunnen aanvoeren dat zij niets meer aan de contractant verschuldigd is omdat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan. De Hoge Raad formuleert in r.o. 4.2.1 de door Dexia gevorderde verklaring voor recht als een positieve verklaring voor recht.
Een van de weren van verweerder (een voorvraag) dat Dexia misbruik maakt door het instellen van de vordering, aangezien verweerder belang heeft bij het afwachten van de ontwikkelingen in de jurisprudentie, wordt niet gehonoreerd.
De stelplicht en bewijslast ter zake van de aanspraak van de contractant op vergoeding van buitengerechtelijke kosten rusten daarom op de contractant; hetzelfde geldt met betrekking tot de vordering inzake advisering door Dexia. Deze aanspraken werden als ongegrond afgewezen.
F.J.P. Lock, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:302 BW, Lock 2019c en Asser Procesrecht/Asser 3 2023/287a. Bij zijn verweer tegen de gevorderde verklaring voor recht hoeft verweerder de omvang van zijn vorderingsrecht niet te substantiëren; hetzelfde geldt voor de buitengerechtelijke kosten (zie de vorige noot).
In de waiver-procedure1 V./Dexia, vordert Dexia (aanbieder van effectenleaseovereenkomsten) een combinatie van een positieve en negatieve verklaring voor recht.2 Dexia wil in rechte vastgesteld zien dat zij uit hoofde van één of meerdere tussen partijen gesloten effectenleaseovereenkomsten aan al haar verplichtingen had voldaan en derhalve niets meer aan de wederpartij verschuldigd was,3 eventueel na betaling van een restantbedrag.4
Inhoudelijke beoordeling door de Hoge Raad
De Hoge Raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de door Dexia gevorderde verklaring voor recht op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de vordering op Dexia rusten (r.o. 4.2.2).5 Dexia zal daartoe feiten en omstandigheden dienen te stellen. Het hof had in deze zaak geoordeeld dat Dexia gelet op de onvoldoende onderbouwde betwistingen van de zijde van de contractant aannemelijk had gemaakt dat zij aan al haar verplichtingen uit de effectenleaseovereenkomst had voldaan.
Analyse van het verweer
Op de contractant ligt de verplichting om, wil hij niet dat de vordering bij gebrek aan verweer wordt toegewezen, gemotiveerd te reageren op de stellingen van Dexia, zodanig dat daaruit de onjuistheid van de stellingen van Dexia kan worden afgeleid. De contractant vecht de vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht aan door te wijzen op rechtsfeiten waaruit volgt dat hij een vordering heeft. De contractant zal de feiten waaruit die vordering volgt, moeten stellen en, bij voldoende betwisting door Dexia, moeten bewijzen. Er is geen sprake van een betwisting door de contractant, maar van een door hem gepretendeerde (en door eiser betwiste) vordering. Het lukt de contractant niet om zijn verweer als een grondslagverweer te doen doorgaan zonder in te gaan op zijn vorderingsrecht. De contractant die stelt nog een vorderingsrecht op Dexia te hebben, doet een beroep op een ander rechtsgevolg (een bevrijdend verweer). Het bewijsrisico indien onzeker blijft of de contractant nog een vordering heeft op Dexia, berust bij de contractant.6 Het voorgaande is geheel in overeenstemming met hetgeen Lock schrijft in zijn commentaar op het arrest: Indien de contractant tegenover de vordering niet (alleen) betwist dat er niet (volledig) is betaald, maar stelt dat het uit de overeenkomst voortvloeiende vorderingsrecht meeromvattend is dan Dexia aanvoert, dan zal de contractant de feiten waaruit die verplichting volgt moeten stellen en, bij voldoende betwisting door de eiser, moeten bewijzen. In dat geval is geen sprake van een betwisting door verweerder in de zin van art. 149 Rv, maar juist van een door haar gepretendeerd (en door de eiser betwist) vorderingsrecht.7