Vgl. HR 6 december 2005, LJN AU3461, NJ 2006/162, HR 24 mei 2005, LJN AT2897, NJ 2005/396, HR 18 januari 2005, LJN AR6616 en HR 19 maart 2002, LJN AD8873, NJ 2002/567.
HR, 26-04-2011, nr. 09/03794
ECLI:NL:HR:2011:BP8498
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-04-2011
- Zaaknummer
09/03794
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BP8498
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP8498, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP8498
ECLI:NL:PHR:2011:BP8498, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP8498
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft in de gebezigde bewijsmiddelen een verklaring van de verdachte opgenomen die het evenwel blijkens de nadere bewijsoverweging ongeloofwaardig acht. Daarom is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
26 april 2011
Strafkamer
nr. 09/03794
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 augustus 2009, nummer 23/003512-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. A.J. van der Velden, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. Mr. B.P. de Boer heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel komt op tegen de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.1. Het Hof heeft, met bevestiging van het vonnis van de Rechtbank, ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
"1. op 19 september 2006 te Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een grote hoeveelheid, te weten (ongeveer) 251,82 kilogram hennep, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde hoeveelheid hennep, verpakt en verborgen in pakketten met laminaat, met bestemming naar het buitenland (te weten het Verenigd Koninkrijk) ten vervoer aangeboden aan transportbedrijf [A] (gevestigd te [vestigingsplaats]);
2. op 19 september 2006 te Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer) opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid, te weten (ongeveer) 251,82 kilogram hennep."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 14 augustus 2009, voor zover inhoudende:
"Ik zeg u dat ik op 19 september 2006 in de loods aan de [a-straat 1] te Nieuw-Vennep was en daar pallets zag liggen met pakketten met laminaat. De pakketten met laminaat stonden tot aan het plafond opgestapeld.
Op verzoek van [betrokkene 1] heb ik op 19 september 2006 uit de loods aan de [a-straat 1] te Nieuw-Vennep 4 pallets met pakketten laminaat, een zending voor Engeland, voor de vervoerder naar buiten gereden en in een vrachtwagen geladen.
Ik zeg u dat een vriend van [betrokkene 2], [betrokkene 3], met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in mijn winkel is geweest. Ik zeg u dat [betrokkene 1] samen was met [betrokkene 2] en [betrokkene 3]."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met dien verstande dat het hof aan de door de rechtbank gebezigde bewijsoverweging nog het volgende toevoegt.
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat, toen hij in de loods kwam om de zending voor Engeland voor de vervoerder naar buiten te rijden, de pakketten laminaat tot aan het plafond stonden gestapeld. In het dossier bevinden zich foto's van het inwendige van de loods. Deze geven, zo neemt het hof aan nu het tegendeel niet blijkt, de situatie weer zoals deze bij de inval in de loods is aangetroffen. Dat is ook de situatie waarin de verdachte de loods na het naar buiten rijden van de aan de vervoerder meegegeven pallets met laminaat heeft achtergelaten. Op deze foto's is een geheel andere situatie te zien dan de verdachte heeft beschreven, waarbij het meest in het oog springt dat het overduidelijk zichtbaar is dat een pallet met laminaat reeds zodanig is geprepareerd dat de pakken laminaat (al dan niet afgekort afgezaagd) zodanig waren gestapeld dat een ruimte was ontstaan om een grote lading, zoals pakketten hennep, te verbergen en te vervoeren.
Op verzoek van de verdachte is voorts ter zitting in hoger beroep de getuige [betrokkene 2] gehoord. De verdachte wenste deze getuige te horen opdat deze zou bevestigen dat de verdachte de door hem genoemde [betrokkene 1] - die, aldus de stelling van de verdachte, de opdrachtgever van de verdachte zou zijn geweest - via deze getuige heeft leren kennen. [Betrokkene 2] zou, aldus eerdere verklaringen van de verdachte ten overstaan van de bevoegde opsporingsambtenaren, met [betrokkene 1] naar de winkel van de verdachte zijn gekomen en aldus beiden met elkaar in contact hebben gebracht.
De getuige [betrokkene 2] heeft ter zitting: in hoger beroep verklaard [betrokkene 1] te kennen, een of twee keer in verband met de onderhuur van een andere loods te hebben gesproken, en ook te weten dat deze persoon zich op enig moment in die andere loods met het kweken van hennep heeft beziggehouden. Voor het overige heeft een voormalige werknemer van [betrokkene 2] de onderhuur afgewikkeld en verbleef [betrokkene 2] zelf van 2003 tot 2007 permanent in Spanje.
[Betrokkene 2] heeft voorts met stelligheid en naar het oordeel van het hof op niet ongeloofwaardige wijze verklaard [betrokkene 1] niet naar de winkel van de verdachte te hebben meegenomen en niet het contact tussen verdachte en [betrokkene 1] te hebben gelegd. Op dit punt worden dus de verklaringen van de verdachte niet ondersteund, maar zelfs weersproken. De verdachte heeft ter terechtzitting, nadat de getuige [betrokkene 2] was gehoord, diens verklaring als zodanig niet weersproken maar vervolgens nog weer anders verklaard, namelijk dat dan een vriend van [betrokkene 2], ene [betrokkene 3], met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] in de winkel van de verdachte zou zijn geweest. Ook deze verklaring van de verdachte acht het hof, gelet op de verklaring van de getuige, ongeloofwaardig.
Gelet op het vorenstaande doet de verklaring van de getuige [betrokkene 2] volgens het hof dan ook niet af aan maar versterkt de conclusie van de rechtbank dat verdachte ervan op de hoogte was dat de pallets met de pakketten laminaat, afkomstig uit de door de verdachte gehuurde loods, waarvoor de verdachte het transport heeft geregeld en die de verdachte aan de vervoerder heeft meegegeven, hennep bevatten. Hetgeen op de in het dossier aanwezige foto's is te zien, bevestigt het oordeel van het hof de wetenschap van de verdachte.
Op grond van deze bewijsmiddelen en die welke in het vonnis van de rechtbank zijn vermeld, acht het hof het opzet van de verdachte bewezen."
2.3. Het Hof heeft in de gebezigde bewijsmiddelen een verklaring van de verdachte opgenomen die het evenwel blijkens de nadere bewijsoverweging ongeloofwaardig acht. Daarom is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 april 2011.
Conclusie 08‑03‑2011
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 28 augustus 2009 — behalve ten aanzien van de strafoplegging en met aanvulling van de bewijsconstructie — bevestigd een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 16 mei 2007, waarbij de verdachte is veroordeeld wegens 1. ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel’ en 2. ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel’. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2.
Namens verdachte heeft mr. H.O. den Otter, advocaat te Almere, beroep in cassatie ingesteld en hebben mr. B.P. de Boer en mr. A.J. van der Velden, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, nu het Hof een verklaring van de verdachte als bewijsmiddel heeft opgenomen terwijl het Hof in een nadere bewijsoverweging heeft geoordeeld dat het deze verklaring ongeloofwaardig heeft geacht.
4.
Het middel doelt op de op de terechtzitting in hoger beroep van 14 augustus 2009 afgelegde verklaring van de verdachte. Het Hof heeft deze verklaring als bewijsmiddel B voor het bewijs gebezigd, voor zover inhoudende:
‘Ik zeg u dat ik op 19 september 2006 in de loods aan de [a-straat 1] te Nieuw-Vennep was en daar pallets zag liggen met pakketten met laminaat. De pakketten met laminaat stonden tot aan het plafond opgestapeld. Op verzoek van [betrokkene 1] heb ik op 19 september 2006 uit de loods aan de [a-straat 1] te Nieuw-Vennep 4 pallets met pakketten laminaat, een zending voor Engeland, voor de vervoerder naar buiten gereden en in een vrachtwagen geladen.
Ik zeg u dat een vriend van [betrokkene 2], [betrokkene 3], met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in mijn winkel is geweest. Ik zeg u dat [betrokkene 1] samen was met [betrokkene 2] en [betrokkene 3].’
5.
Voorts heeft het Hof in het verkorte arrest onder het hoofd ‘aanvullende bewijsoverweging’ het volgende overwogen:
‘Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met dien verstande dat het hof aan de door de rechtbank gebezigde bewijsoverweging nog het volgende toevoegt.
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat, toen hij in de loods kwam om de zending voor Engeland voor de vervoerder naar buiten te rijden, de pakketten laminaat tot aan het plafond stonden gestapeld. In het dossier bevinden zich foto's van het inwendige van de loods. Deze geven, zo neemt het hof aan nu het tegendeel niet blijkt, de situatie weer zoals deze bij de inval in de loods is aangetroffen. Dat is ook de situatie waarin de verdachte de loods na het naar buiten rijden van de aan de vervoerder meegegeven pallets met laminaat heeft achtergelaten. Op deze foto's is een geheel andere situatie te zien dan de verdachte heeft beschreven, waarbij het meest in het oog springt dat het overduidelijk zichtbaar is dat een pallet met laminaat reeds zodanig is geprepareerd dat de pakken laminaat (al dan niet afgekort afgezaagd) zodanig waren gestapeld dat een ruimte was ontstaan om een grote lading, zoals pakketten hennep, te verbergen en te vervoeren.
Op verzoek van de verdachte is voorts ter zitting in hoger beroep de getuige [betrokkene 2] gehoord. De verdachte wenste deze getuige te horen opdat deze zou bevestigen dat de verdachte de door hem genoemde [betrokkene 1] — die, aldus de stelling van de verdachte, de opdrachtgever van de verdachte zou zijn geweest — via deze getuige heeft leren kennen. [Betrokkene 2] zou, aldus eerdere verklaringen van de verdachte ten overstaan van de bevoegde opsporingsambtenaren, met [betrokkene 1] naar de winkel van de verdachte zijn gekomen en aldus beiden met elkaar in contact hebben gebracht.
De getuige [betrokkene 2] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard [betrokkene 1] te kennen, een of twee keer in verband met de onderhuur van een andere loods te hebben gesproken, en ook te weten dat deze persoon zich op enig moment in die andere loods met het kweken van hennep heeft beziggehouden. Voor het overige heeft een voormalige werknemer van [betrokkene 2] de onderhuur afgewikkeld en verbleef [betrokkene 2] zelf van 2003 tot 2007 permanent in Spanje.
[Betrokkene 2] heeft voorts met stelligheid en naar het oordeel van het hof op niet ongeloofwaardige wijze verklaard [betrokkene 1] niet naar de winkel van de verdachte te hebben meegenomen en niet het contact tussen verdachte en [betrokkene 1] te hebben gelegd. Op dit punt worden dus de verklaringen van de verdachte niet ondersteund, maar zelfs weersproken. De verdachte heeft ter terechtzitting, nadat de getuige [betrokkene 2] was gehoord, diens verklaring als zodanig niet weersproken maar vervolgens nog weer anders verklaard, namelijk dat dan een vriend van [betrokkene 2], ene [betrokkene 3], met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] in de winkel van de verdachte zou zijn geweest. Ook deze verklaring van de verdachte acht het hof, gelet op de verklaring van de getuige, ongeloofwaardig.
Gelet op het vorenstaande doet de verklaring van de getuige [betrokkene 2] volgens het hof dan ook niet af aan maar versterkt de conclusie van de rechtbank dat verdachte ervan op de hoogte was dat de pallets met de pakketten laminaat, afkomstig uit de door de verdachte gehuurde loods, waarvoor de verdachte het transport heeft geregeld en die de verdachte aan de vervoerder heeft meegegeven, hennep bevatten. Hetgeen op de in het dossier aanwezige foto's is te zien, bevestigt het oordeel van het hof de wetenschap van de verdachte.
Op grond van deze bewijsmiddelen en die welke in het vonnis van de rechtbank zijn vermeld, acht het hof het opzet van de verdachte bewezen.’
6.
In de hiervoor onder 5 weergegeven overwegingen ligt als het oordeel van het Hof besloten dat het de — voor het bewijs gebezigde — op de terechtzitting in hoger beroep van 14 augustus 2009 afgelegde verklaring van de verdachte (bewijsmiddel B), voor zover inhoudende dat de pakketten met laminaat (in de loods) tot aan het plafond stonden opgestapeld en dat een vriend van [betrokkene 2], [betrokkene 3], met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in zijn winkel is geweest, beschouwt als een kennelijke leugen die tot doel heeft de waarheid te bemantelen.
7.
Een verklaring van de verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen kan bij de bewijsvoering worden gebruikt. Zodanig oordeel zal dan wel zijn grondslag moeten vinden in andere bewijsmiddelen dan de verklaring(en) van de verdachte.1.
8.
In het onderhavige geval vindt het oordeel van het Hof ten aanzien van de pakketten met laminaat in de loods zijn grondslag in de eigen waarneming van het Hof (bewijsmiddel C). Deze eigen waarneming houdt in dat het Hof op — zich in het dossier bevindende — foto's waarneemt een pallet met laminaat, waarbij de pakken laminaat, al dan niet kort afgezaagd, zodanig zijn gestapeld dat een ruimte zichtbaar is waarin pakketten hennep kunnen worden verborgen en vervoerd. Voorts vindt het oordeel van het Hof ten aanzien van de (door de verdachte gestelde) aanwezigheid van [betrokkene 1] in gezelschap van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in de winkel van de verdachte zijn grondslag in de op de terechtzitting in hoger beroep van 14 augustus 2009 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] (bewijsmiddel A). Deze verklaring houdt onder meer in dat [betrokkene 2] de verdachte nooit met [betrokkene 1] heeft gezien, dat hij [betrokkene 1] nooit naar de winkel van de verdachte heeft meegenomen en dat hij geen contact tussen de verdachte en [betrokkene 1] heeft gelegd. Uit deze eigen waarneming van het Hof en uit de verklaring van [betrokkene 2] heeft het Hof kunnen afleiden dat de pakketten laminaat in de loods niet tot aan het plafond stonden opgestapeld en dat [betrokkene 1] niet in gezelschap van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in de winkel van de verdachte is geweest. Dat de verdachte in strijd met de waarheid heeft verklaard, is daarmee gegeven. Dat die verklaring leugenachtig was — dat wil zeggen opzettelijk in strijd met de waarheid is afgelegd — en diende om de waarheid te bemantelen, is een feitelijk oordeel dat in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst. Het oordeel van het Hof is op dit punt niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 is naar de eis der wet met redenen omkleed.
9.
Het middel faalt.
10.
Het tweede middel bevat de klacht dat de opgelegde straf niet voldoende is gemotiveerd, nu het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft nagelaten in de strafmotivering in het bijzonder de redenen op te geven die de keuze voor de aan de verdachte opgelegde vrijheidsstraf hebben bepaald.
11.
Blijkens de toelichting neemt het middel als uitgangspunt dat de strafmotivering van het Hof slechts bestaat uit hetgeen het Hof in zijn arrest onder het hoofd ‘strafoplegging’ heeft overwogen. Dat uitgangspunt berust echter op een verkeerde lezing van de bestreden uitspraak en de overwegingen van het Hof en mist daardoor feitelijke grondslag. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank immers enkel vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en niet ten aanzien van de strafmotivering.2. Hetgeen het Hof onder het hoofd ‘strafoplegging’ heeft overwogen ter motivering van de opgelegde straf dient derhalve te worden beschouwd als een aanvulling op hetgeen de Rechtbank in haar vonnis van 16 mei 2007 onder het hoofd ‘motivering van de straf’ heeft overwogen.3.
12.
Het Hof heeft — door de strafmotivering van de Rechtbank4. te bevestigen — in de motivering van de opgelegde straf een uiteenzetting gegeven van de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en hun gevolgen — meer in het bijzonder gerefereerd aan de omstandigheid dat grootschalige handel in verdovende middelen leidt tot daarmee samenhangende vormen van ernstige criminaliteit en het feit dat er sprake is van een ernstige inbreuk op de (internationale) rechtsorde —, en over de persoon van de verdachte, meer in het bijzonder gerefereerd aan de omstandigheid dat hij enkel heeft gehandeld uit financieel gewin maar ook aan het feit dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister niet eerder is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet. Voorts heeft het Hof in het verkorte arrest in de motivering van de opgelegde straf — na de door de Advocaat-Generaal gevorderde straf5. te hebben weergegeven — uiteengezet dat het heeft overwogen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden op te leggen maar dat het gelet op de omstandigheid dat de strafzaak na schorsing van het onderzoek ter terechtzitting op 16 juni 2008 meer dan een jaar stil heeft gelegen zonder dat er redenen zijn aan te wijzen die dit kunnen rechtvaardigen, die straf heeft gematigd tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden.
13.
Aldus heeft het Hof geoordeeld dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van veertien maanden meebrengt. De strafmotivering voldoet daarom aan de op grond van art. 359, zesde lid, Sv te stellen eis.6. Het Hof heeft de strafoplegging derhalve toereikend gemotiveerd. Tot een nadere motivering was het Hof niet gehouden, mede gelet op hetgeen de raadsvrouw van de verdachte bij wijze van strafmaatverweer heeft aangevoerd.7.
14.
Het middel faalt.
15.
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑03‑2011
De bestreden uitspraak houdt onder het hoofd ‘vonnis waarvan beroep’, voor zover hier van belang, het volgende in: ‘Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.’
Ten aanzien van de bewijsconstructie is het Hof op dezelfde wijze te werk gegaan; in aanvulling op de bewijsoverweging in het vonnis van de Rechtbank heeft het Hof in zijn arrest een aanvullende bewijsoverweging opgenomen, terwijl het Hof in aanvulling op de door de Rechtbank gebezigde veertien bewijsmiddelen (zoals opgenomen in de aanvulling op het verkorte vonnis) in de aanvulling op het verkorte arrest drie additionele bewijsmiddelen heeft opgenomen.
De Rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.
De Advocaat-Generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden.
Vgl. HR 16 november 2010, LJN BN0011, rov. 3, HR 5 oktober 2010, LJN BN1716, HR 4 december 2007, LJN BB7122, rov. 4 en HR 3 juli 2007, LJN BA3128.
De raadsvrouw heeft blijkens haar op de terechtzitting in hoger beroep van 14 augustus 2009 overgelegde pleitnotities ten aanzien van de strafmaat slechts verzocht een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan de Rechtbank heeft gedaan, nu de vrouw van de verdachte ernstige gezondheidsklachten heeft gehad, de moeder van de verdachte tijdens zijn voorarrest is overleden, de verdachte niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen, hij geen enkele documentatie op het gebied van de Opiumwet heeft en hij een man van 65 jaar oud is die een baan heeft gevonden voor een aantal uren in de week.