Een nieuwe visie op de afstamming
Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/2.10:2.10 Recht van het kind op afstammingsinformatie
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/2.10
2.10 Recht van het kind op afstammingsinformatie
Documentgegevens:
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS395645:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Eindrapport ZonMW 2011, p. 63.
IDEE Therapie & Training, ‘Identiteit en persoonlijkheid’. Bron: www.idee-pmc.nl/zijn/identiteit_ontstaan. html.
Eindrapport ZonMW 2011, p. 65.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Als in art. 7 IVRK dan ook wordt gesproken over het recht van het kind om zijn of haar ouders te kennen, ontstaat pas echt de onduidelijkheid. Niemand betwijfelt het recht van het kind om zijn of haar ouders te kennen. Over welke ouders wordt hier gesproken?
Betreft het hier in de oude betekenis de biologische/genetische (oorspronkelijke) ouders of de juridische ouders? En om welke afstammingsinformatie gaat het?
In de art. 1:198 en 199 BW wordt nu, maar ook in de voorgestelde veranderingen, duidelijk gemaakt wie de juridische ouders zijn. Het kind heeft in principe, in de tekst van art.7 IVRK ‘voor zover mogelijk’, het recht om deze ouders te kennen. Ditzelfde geldt natuurlijk ook voor de personen die op grond van de voorgestelde systematiek ouder zijn geworden.
In dit proefschrift volgt later ook nog een verdere uitwerking van de afstammingsinformatie en als onderdeel daarvan de statusvoorlichting. Dit zijn twee duidelijk van elkaar verschillende begrippen. Statusvoorlichting betreft de wijze waarop de bevruchting en de daaropvolgende zwangerschap en geboorte hebben plaatsgevonden. Afstammingsinformatie is informatie over de oorspronkelijke eigenaren van het erfelijk materiaal waaruit het kind is ontstaan. Voor de familierechtelijke betrekking tussen ouders en kind is eigenlijk alleen het recht op afstammingsinformatie relevant.
Bij adoptiekinderen hebben er oorspronkelijke ouders bestaan, personen die het ontstaan van een kind ‘gewild’ hebben. Bij alle vormen van medisch geassisteerde voortplanting met donorgameten zijn de ‘donoren’ geen OUDERS, omdat zij, de donoren, het kind NIET gewild hebben.
In veel van deze gezinnen, waarin het kind niet ontstaan is uit het erfelijk materiaal van zijn ouders, is door de onbekendheid met dit feit door kinderen nooit de vraag gesteld wie hun echte biologische vader is. Hier geldt het oude principe: ‘Wat niet weet, wat niet deert’.
Invoelbaar is dat er geadopteerde kinderen zijn die hun oorspronkelijke ouders willen kennen. Vaak gehoorde motieven zijn een eventuele gelijkenis met de oorspronkelijke ouder(s) opsporen of erachter willen komen wat de motieven waren die tot de adoptie (afstand) hebben geleid.1 Het is redelijk om aan te nemen dat deze motieven ook bij interlandelijk geadopteerden gelden. Hoewel voor de gelijkenis uitgebreide foto’s en voor de reden van afstand een schriftelijk document zouden kunnen voldoen, wordt de indruk gewekt dat de geadopteerden die op zoek gaan naar hun oorspronkelijke ouders, toch een direct fysisch contact willen. In te veel gevallen leidt de confrontatie echter niet tot de door veel psychologen geprezen gelukzaligheid, die zo belangrijk is voor het krijgen van de ‘identiteit’.
Te vaak wordt het begrip ‘identiteit’ als breekijzer gebruikt om het verweer van de meer behouden groep tot het geven van afstammingsinformatie te breken.
Over de ‘identiteit’ is veel geschreven. De auteur kan zich het beste vinden in de volgende beschrijving dat: ‘Het verhaal van iemands identiteit en persoonlijkheid begint bij zijn of haar aanleg (het totaal willekeurige resultaat van de genetische eigenschappen van de ouders; cursieve aanvulling van PK)’. De ontwikkeling gaat verder in het geboren worden in een gezin of familie en het verder opgroeien in een bepaalde omgeving. Juist de wisselwerking tussen de persoon en zijn omgeving bepaalt uiteindelijk zijn identiteit.’2De identiteit verandert derhalve in de tijd. Het is dus onjuist om te stellen dat een kind dat opgroeit in een harmonieuze gezinsomgeving, zonder weet te hebben van zijn oorspronkelijke ouders, een grotere kans heeft op identiteitsproblemen.
Dat 24,2% van de binnenlands geadopteerden heeft ervaren dat het contact met de biologische ouder(s) hun leven moeilijker heeft gemaakt en dat 33,3% stelt dat zij in ieder geval dat soms zo ervaren hebben, kan een aanwijzing zijn dat het zoeken naar de ‘roots’ te vaak niet het veronderstelde levensgeluk voor de zoeker oplevert.3 Hierbij dient te worden overwogen dat deze cijfers betrekking hebben op binnenlands geadopteerden die vaak cultuur en taal, de eenvoudige mogelijkheid tot communicatie, met de oorspronkelijke ouders gemeen hebben.
Voor de schrijver is echter niet volledig invoelbaar de wens van ieder KI-kind om te weten van wie het erfelijk materiaal oorspronkelijk was, wel eventueel hoe de donor eruit zag, zijn fenotype, zodat het KI-kind daarin zijn gelijkenis kan zoeken. Overigens in bovengenoemd onderzoek bleek dat ook een aantal geadopteerde kinderen een gelijkenis zag in hun ‘voedstervader’. Naast het niet noodzakelijk ‘wie’, NAW-gegevens (in de terminologie van de Wdkb: persoonsidentificerende gegevens), is natuurlijk ook, in tegenstelling tot adoptie, niet belangrijk waarom de donor zijn gameten heeft afgestaan. De gefaseerde bekendmaking van de gegevens van de donor in de Wdkb, met inbegrip van de NAW-gegevens, vindt niet altijd plaats in het belang van het kind, maar vaker, mogelijk te vaak, omdat het kind dat recht heeft. Tussen de donor en het kind is alleen de toevallige overeenkomst in de helft van het genetische materiaal aanwezig, zonder dat dit een garantie oplevert voor opvallende overeenkomsten, in welke kwaliteit dan ook, met de donor. Wat hierboven geschreven is, betreft de ‘aanvankelijk anonieme’ donor, d.w.z. de tot een bepaald tijdstip anonieme donor die op grond van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) geregistreerd staat en wiens zaad volgens de artikelen in deze wet wordt gebruikt.
Naast deze geregistreerde donoren bestaat ook het instituut van de bekende donor. Daarbij vindt de poging tot bevruchting plaats door middel van zelfinseminatie met het zaad van een bekende donor. De regels van de Wdkb hebben geen betrekking op deze donoren. Het bekend zijn van de donor aan de vrouw leidt wel tot een tweetal mogelijkheden.
De donor stelt zijn zaad beschikbaar voor de zelfinseminatie en heeft daarbij ook de intentie vader te worden. Na de geboorte zou deze donor in het voorgestelde systeem de juridische vader worden. Hij is de genetische vader!
De donor heeft niet de intentie vader te worden. Zonder schriftelijk bewijs wordt hij de juridische vader. Ter voorkoming van onderhoudsclaims moet zijn intentie vóór het ter beschikking stellen van het sperma vastgelegd zijn.
Indien deze zelfinseminatie bij een alleenstaande vrouw plaatsvindt en de bekende donor geen intentie tot het vaderschap heeft, heeft het kind na de geboorte in het huidige recht geen juridische vader; overigens geldt dit ook voor de alleenstaande vrouw na KID-inseminatie. Bij zelfinseminatie was dit éénouderschap echter niet te voorkomen. Naast het later te bespreken recht uit art. 12 EVRM voor iedereen, was dit misschien de reden om ook KID bij alleenstaande vrouwen mogelijk te maken. Het éénouderschap is hier bewust geaccepteerd.
De schrijver geeft toe dat de inpassing van dit éénouderschap in zijn voorgestelde wijziging van het afstammingsrecht wat gekunsteld aandoet. Consequent geredeneerd heeft de vrouw een beslissing genomen om met aan haar ter beschikking gestelde geslachtscellen (van de bekende donor via zelfinseminatie of van de ‘aanvankelijk’ anonieme donor via de zaadbank, KID) tot een conceptie te komen. Deze intentie én het kunnen beschikken over zowel de eicel als de zaadcel(len) zouden in dit nieuwe systeem theoretisch ertoe leiden dat deze vrouw in zich zowel het juridisch ‘moederschap’ als het juridisch ‘vaderschap’ verenigt. Voor de wet zou dit ‘twee-in-éénouderschap’ dan natuurlijk wel juridisch gelijkgesteld moeten worden met het feitelijke éénouderschap, omdat anders een latere erkenning belemmerd wordt door het reeds aanwezig zijn van ‘twee’ ouders. En het ontkennen van haar ‘vaderschap’, vrijwel onmogelijk door de schriftelijke verklaring van de bekende donor en de aanwezige documentatie op grond van de Wdkb, leidt tot schizofrene toestanden.