Een nieuwe visie op de afstamming
Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/2.1:2.1 Onduidelijke omschrijvingen
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/2.1
2.1 Onduidelijke omschrijvingen
Documentgegevens:
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS398066:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 7 juli 1989, NJ 1991/659, m.nt. E.J. Dommering (Gaskin) en EHRM 13 februari 2003, NJ 2003/587, m.nt. S.F.M. Wortmann (Odièvre).
HR 15 april 1994, NJ 1994/608, m.nt. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd (Valkenhorst).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vanaf dit hoofdstuk wordt niet meer gerefereerd aan de planten- en dierenwereld. Behalve wat schuchtere pogingen om ook dieren rechten te geven, beperkt de huidige wetgeving, voor zover het over levende organismen gaat, behoudens art. 3:2a BW, zich tot de mens.
In de nationale wetgeving zijn vooral de Grondwet en Boek 1 BW zeer belangrijk; supranationaal moet vooral aan het EVRM en het IVRK worden gedacht. Vanzelfsprekend vertonen deze regelingen een grote mate van overlapping; soms wordt iets beter in de ene, soms in de andere regeling geregeld. Opvallend is dat alle regelingen één punt gemeen hebben: een primair defect, omdat men begint vanuit een verkeerde vooronderstelling.
De bewijzen hiervoor zijn dan ook terug te vinden in veel artikelen waar de onduidelijkheid noodt, of liever gezegd noodzaakt, om via toelichtingen of beslissende uitleg van de HR of het EHRM de bedoelde betekenis te achterhalen.
Dat daarbij het EHRM af en toe een wat zwalkende indruk maakt, tonen de verschillende uitspraken over het recht op afstammingsinformatie.1
Het feit dat de HR nieuwe begrippen als een algemeen persoonlijkheidsrecht en medeverantwoordelijkheid creëert,2 toont niet alleen de complexiteit van de materie aan, maar ook dat het hier echte wetgeving betreft; een proces dat nooit perfect kan worden, omdat het een veranderende samenleving volgt. En in deze veranderende samenleving zullen altijd behoudende krachten zijn die de invoering van gewenste aanpassingen vertragen. Hoewel overbodig, volgen hier ter adstructie toch enkele voorbeelden: abortus, euthanasie en homohuwelijk werden door de samenleving als geheel geaccepteerd. Het codificeren hiervan heeft veel meer tijd in beslag genomen.
Terug naar de opmerking over het primaire defect. Talrijke artikelen in de genoemde wetten en verdragen gebruiken de term ‘ouder’, ‘ouders’ of ‘vader’ en ‘moeder’. Daarbij ontstaan iedere keer weer discussies over de vraag of hiermee wordt bedoeld de biologische, genetische, juridische dan wel sociale betekenis van het woord. Daarbij worden in het algemeen de volgende definities voor de verschillende ouders als volgt gebruikt:
biologisch: de biologische moeder is de vrouw uit wie het kind wordt geboren; de biologische vader is de man die de tot de geboorte leidende daad heeft gepleegd, maar in het BW als verwekker wordt aangeduid indien deze geboorte het gevolg is van de geslachtsdaad (in de terminologie van de memorie van toelichting op de afstammingswetgeving van 1998: de man die op natuurlijke wijze het kind heeft doen ontstaan, dus langs de weg van geslachtsgemeenschap);
genetisch: de genetische vader en moeder zijn de personen wier gameten gebruikt zijn voor het laten ontstaan van een kind;
juridisch: de personen die op grond van Boek 1, titel 11 (Afstamming) en titel 12 (Adoptie) BW van rechtswege, na erkenning of na rechterlijke uitspraak juridisch ouder zijn geworden, zodat juridische bloedverwantschap (‘familierechtelijke betrekking’) ontstaat;
sociaal: de personen die zich daadwerkelijk bezighouden met de verzorging en opvoeding van het kind, maar niet de juridische ouders zijn.
Met name de eerste twee groepen ouders leiden tot verwarring door de koppeling van de definitie met de wet- en regelgeving. In het kader van dit proefschrift is de definitie dat de genetische ouders de personen zijn van wie het erfelijk materiaal (de gameten) afkomstig is, in haar algemeenheid onjuist. Hiermee reduceert men deze personen tot planten of bomen die toevallig hun erfelijk materiaal bij elkaar hebben zien komen.
De slotopmerkingen 6 en 7 uit het vorige hoofdstuk dienden om duidelijk te maken dat bij de mens twee personen een actie moeten ondernemen om tot ouderschap te komen. Dus niet alleen het erfelijk materiaal is noodzakelijk, ook de daad, bedoeld of onbedoeld, om tot deze bevruchting te komen is een absolute voorwaarde voor, in dit geval, genetisch ouderschap. De stricte gedachtengang van dit proefschrift volgend, betekent dit dat de ‘aanvankelijk’ anonieme donoren van gameten per definitie nooit ouder kunnen worden. Er is immers een ontbrekende intentie tot het ouderschap.
Ook voor het juridisch ouderschap gelden onvolkomenheden in de definities, die ontleend zijn aan de art. 1:198 en 199 BW.