HR, 17-12-2019, nr. 18/04012
ECLI:NL:HR:2019:1922
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-12-2019
- Zaaknummer
18/04012
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1922, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑12‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1352
ECLI:NL:PHR:2019:1352, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1922
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen betaalpasfraude, art. 232 Sr. Grootschalige vorm van skimmen en betaalpasfraude door bankpasgegevens van klanten af te tappen door gemanipuleerde e.dentifiers in bankshops van een bank te plaatsen waarmee vervolgens valse betaalpassen zijn vervaardigd en waarna met die valse betaalpassen in totaal meer dan € 1 miljoen contant is opgenomen. 1. Bewijsklachten m.b.t. bestanddeel “gebruikmaken” van valse betaalpassen en medeplegen. 2. Strafmotivering. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/00341 en 18/00511.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/04012
Datum 17 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 januari 2018, nummer 22/005675-11, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2019.
Conclusie 01‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie A-G. Medeplegen betaalpasfraude in Nederland, Groot-Brittannië en Italië (art. 232.2 Sr). Verhandeling over uitleg van bestanddeel ‘gebruik maken’ als bedoeld in art. 232.2 Sr ten opzichte van andere in dat artikel strafbaar gestelde handelingen zoals afleveren, voorhanden hebben en vervoeren. De conclusie strekt – behoudens de vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens schending van de redelijke termijn – tot verwerping van het beroep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/04012
Zitting 1 oktober 2019
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 16 januari 2018 de verdachte wegens kortgezegd onder feit 3 ‘betaalpasfraude’ (art. 232 Sr) en onder feit 4 ‘deelneming aan een criminele organisatie’ (art. 140 Sr) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader bepaald in het arrest.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 18/00341 en 18/00511. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J.S. Nan, advocaat te Den Haag, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
2. Het eerste middel
2.1
Het eerste middel komt op tegen het onder feit 3 (betaalpasfraude) bewezenverklaarde medeplegen. Het bevat de klachten dat het oordeel van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting wat betreft het bestanddeel ‘gebruik maken’ in art. 232 Sr en dat uit de bewezenverklaring niet volgt dat de verdachte tezamen en in vereniging gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte betaalpassen.
2.2
De bewezenverklaring luidt als volgt:
‘’Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 (…) ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3. hij in december 2008 in Nederland en in Groot-Brittannië en in Italië, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte betaalpassen, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, te weten magneetstripkaarten van de ABN AMRO bank, als waren deze echt en onvervalst;’’
2.3
Het hof heeft het bewijs op (onder meer) de volgende bewijsmiddelen gebaseerd:
‘’1. Een geschrift, te weten de schriftelijke aangifte van [betrokkene 3] namens ABN AMRO Bank N.V. van 13 mei 2009 (Algemeen dossier, pagina 63 e.v.).Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op bovengenoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
In de periodes medio december 2008 tot en met medio februari 2009 en 28 maart tot en met heden werd ABN AMRO geconfronteerd met twee aanvallen van skimming, waarbij het zogenaamde Common Point of Purchase (CPP) niet kon worden vastgesteld.
Het CPP is een geldautomaat (GEA) of betaalautomaat (BEA) die door fraudeurs is voorzien van elektronische hulpmiddelen voor het onrechtmatig kopiëren van de gegevens op magneetstrips van betaalpassen (debitcards) en het vastleggen van de pincodes van die debitcards (skimming device).
Middels de gekopieerde gegevens kunnen vervolgens valse debitcards worden vervaardigd en met de vastgelegde pincode kan gebruik worden gemaakt van de valse debitcards door deze aan te bieden bij geldautomaten of betaalautomaten in binnen- en buitenland.
In het geval van twee voornoemde aanvallen kon zoals vermeld geen CPP worden vastgesteld.
Gelet op vorenstaande ontstond het vermoeden dat de daders op andere wijze dan middels het kopiëren van gegevens van de magneetstrip valse debitcards vervaardigden. Vermoedelijk werden de gegevens van de chip gekopieerd. De chip van een ABN AMRO debitcard wordt ondermeer gebruikt bij het activeren van de debitcard in een bankshop, het gebruik van de chipknip en het inloggen voor Internetbankieren. In al deze gevallen wordt de pincode ingevoerd.
Met de valse debitcards werden ten laste van rekeningen van ABN AMRO cliënten geldbedragen opgenomen bij GEA's in onder meer Maleisië, Hong Kong, Canada, Italië, Hongarije, Griekenland, Marokko, Duitsland, Bulgarije en het Verenigd Koninkrijk, danwel werden hiertoe pogingen gedaan.
Op donderdag 7 mei 2009 werd door APACS (UK equivalent van Equens) melding gemaakt van het aantreffen van gemanipuleerde identificatiekaartlezers ten behoeve van Internetbankieren door cliënten van ABN AMRO. Voornoemde identificatiekaartlezers waren tijdens een doorzoeking door de Dedicated Cheque and Plastic Crime Unit (DCPCU) in Londen UK aangetroffen en in beslag genomen.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek van casus 1 t/m 9 en de melding van de in Londen aangetroffen identificatiekaartlezers ontstond het ernstige vermoeden dat de skimming plaatsvond middels gemanipuleerde ABN AMRO identificatiekaartlezers (e.dentifiers) op bankshops van ABN AMRO.
De benaming voor een identificatielezer ten behoeve van internetbankieren is bij ABN AMRO: e.dentifier. Middels een e.dentifier en een geactiveerde ABN AMRO debitcard met chip kan worden ingelogd in Internetbankieren. Naast de verstrekking van e.dentifiers aan cliënten voor thuisgebruik zijn alle bankshops voorzien van e.identifiers ten behoeve van Internetbankieren op de bankshops. Deze e.dentifiers bevinden zich meestal nabij de voor internetbankieren bedoelde personal computers op de bankshop.
Op donderdag 7 mei 2009 werd telefonisch contact opgenomen met een aantal ABN AMRO bankshops waar de meeste benadeelde cliënten bankieren, met het verzoek de in de bankshop aanwezig e.dentifiers ten behoeve van Internetbankieren door cliënten per direct veilig te stellen. In totaal werden 35 e.dentifiers (zowel type 1 als 2) opgehaald.
Op vrijdag 8 mei 2009 werden de veiliggestelde e.dentifiers onderzocht op de aanwezigheid van technische voorzieningen ten behoeve van skimming. Hieruit bleek dat de bij de bankshop [a-straat 1] te [plaats] veiliggestelde e.dentifier 1 en twee van de bij de bankshop [b-straat 1] te [plaats] veiliggestelde e.dentifiers 1 voorzien waren van een technisch hulpmiddel met de kennelijke bedoeling om gegevens van de chip te kopiëren en de pincode vast te leggen. De technische voorzieningen waren in authentieke e.dentifiers 1 aangebracht. De voor- en achterzijde van de e.dentifiers waren na het aanbrengen van de technische voorzieningen met lijm weer aan elkaar bevestigd.
In totaal waren dus 3 van de 35 veiliggestelde e.dentifiers voorzien van een skimming device.
Naar aanleiding van het aantreffen van 3 e.dentifiers voorzien van skimming devices werd op vrijdag 8 mei 2009 een e-mail verzonden naar alle ABN AMRO bankshops in Nederland. Alle bankshops kregen het verzoek de in de bankshop aanwezige e.dentifiers te vervangen door nieuwe e.dentifiers 2 en de veiliggestelde e.dentifiers per omgaande op te sturen naar de afdeling Security & Fraud NL onder vermelding van de bankshop en de exacte locatie van de e.dentifiers in de bankshop.
Op dinsdag 12 mei 2009 werd een onderzoek verricht aan de die ochtend ontvangen e.dentifiers die naar aanleiding van het verzoek van vrijdag 8 mei 2009 waren verzonden.
Er werden twee e.dentifiers 1 aangetroffen die voorzien waren van skimming devices.
Op woensdag 13 mei 2009 werd een onderzoek verricht aan de die ochtend ontvangen e.dentifiers die naar aanleiding van het verzoek van vrijdag 8 mei 2009 waren verzonden.
Er werden vier e.dentifiers 1 aangetroffen die voorzien waren van skimming devices.
Uit een eerste beoordeling is gebleken dat middels de aangetroffen technische voorzieningen daadwerkelijk gegevens van de chip van een debitcard gekopieerd kunnen worden en dat daadwerkelijk de ingegeven pincode vastgelegd kan worden.
Alle benadeelde cliënten zijn door ABN-AMRO schadeloos gesteld. Derhalve is ABN AMRO benadeelde voor het gehele ten gevolge van voornoemde strafbare feiten veroorzaakte schadebedrag.(…)
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2010 van het Korps landelijke politiediensten met nr. 29260674 (Zaaksdossier Cashen, p. 397 e.v.)
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op bovengenoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 4]
Door mij is nader onderzoek gedaan naar het cashen van geld in Milaan met geskimde ABN-AMRO bankpassen en de aanhouding van [betrokkene 15] en [betrokkene 6] in Milaan op 25 december 2008, waarbij 25 geskimde bankpassen werden aangetroffen.
Uit door de Italiaanse autoriteiten verstrekte informatie bleek dat [betrokkene 5] en [betrokkene 6] op 25 december 2008 in verband met het in bezit hebben van geskimde bankpassen in Milaan waren aangehouden. Bij deze informatie waren gekopieerde weergaven van de bedoelde 25 geskimde bankpassen gevoegd waaruit bleek dat de Italiaanse autoriteiten tevens de track2 data van de geskimde bankpassen hadden vastgelegd.
Van de 25 door de Italiaanse surveillancedienst aangetroffen bankpassen en bijbehorende bankrekeningnummers bleken deze alle 25 voor te komen op de harde schijf van de HP laptop van [medeverdachte 1] .
Van de 25 geskimde bankpassen bleken 4 geskimde bankpassen op de Equens signaallijst voor te komen. Hiermee waren in Italië (Milaan) frauduleuze activiteiten verricht.
Uit het bovenstaande bleek mij, dat er met 3 op 25 december 2008 in Italië gebruikte en geskimde bankpassen in totaal 5 x 250 Euro bij de Banca Populare di Bergamo aan de "[e-straat]" was gecasht (met aantekening "approved"). Dit was een totaalbedrag van 1250 Euro.
Uit gegevens blijkt dat zoals in dit proces-verbaal 29260568 "cashen 25 december 2008" beschreven is, er een verband bestaat tussen de activiteiten van [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en de tracking data van de BMW van [medeverdachte 2] . Dit verband blijkt uit het volgende:
Uit de tracking data van de BMW van [medeverdachte 2] blijkt dat dit voertuig zich op het moment dat de hierboven genoemde 3 geskimde bankpassen in Milaan werden gebruikt, vlakbij de Banca Populare di Bergamo aan de "[e-straat]" bevond.
Met deze 25 geskimde bankpassen bleek uit opgave van de ABN-AMRO bank dat daar in totaal 7556,67 Euro mee is gecasht.(…)
10. De verklaring van de verdachte.De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 november 2011 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik ken mensen die ervan worden verdacht deel te hebben genomen aan de feiten van deze zaak. Ik heb deze mensen in Italië ontmoet. Ik ben op verzoek van [betrokkene 13] van Nederland naar Milaan gevlogen. Hij heeft mij gevraagd om hem in Italië te ontmoeten omdat hij wat geld moest innen om naderhand weer naar Roemenië te brengen. Ik wist dat hij te doen had met valse pasjes of kaarten. Hij heeft mij verzocht om hem naar meerdere steden te brengen. Ik heb hem in Milaan opgehaald en naar de eerste stad gebracht, waar we een dag hebben verbleven. [betrokkene 13] is meerdere banken ingegaan. Ik ken veel mensen uit [plaats] , ook Bordas en [medeverdachte 2] en [betrokkene 5] .
Ik ben 2 of 3 keer in Nederland geweest. Ik verbleef hier dan een aantal dagen.
In Roemenië wordt [verdachte] ook wel [verdachte] genoemd. Ik word wel eens zo genoemd.
11. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 6 februari 2010 met nr. 29195711 (Zaaksdossier Cashen, p. 202 e. v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven – de op bovengenoemde datum afgelegde verklaring van [medeverdachte 2] :
U vraagt mij hoe het eerste contact tussen mij en de skimzaken ontstaan is. Ik vertel u dat al de jongens die bij de skimzaken betrokken zijn uit een stad komen, [plaats] , zij kennen elkaar allemaal goed. Er werd tussen de jongens gesproken over het maken van e.dentifiers.
[verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]), van wie ik de achternaam niet weet, had van [betrokkene 12] , die ik toen kende als [betrokkene 12] , gehoord dat het mogelijk zou kunnen zijn om met e. dentifiers wat te doen zodat er gecasht zou kunnen gaan worden. [verdachte] , [betrokkene 13] en [betrokkene 5] spraken daarover met elkaar. Ik was vaak bij hun gesprekken aanwezig. Zij spraken openlijk hierover met elkaar, ik kon daar gewoon aan meeluisteren. Ik hoorde dat zij spraken over de manier waarop dit cashen zou kunnen gaan gebeuren. Deze gesprekken vonden plaats na de reis naar Litouwen en voor de reis naar Milaan.
[verdachte] had contact met een man, genaamd [betrokkene 14] . Zijn werkelijke naam weet ik niet. Deze [betrokkene 14] was een man die zich bezig hield met skimmen. Ik was er een keer bij dat [betrokkene 13] , [betrokkene 5] en [verdachte] met [betrokkene 14] spraken. Dat was in Alkmaar. [betrokkene 14] was naar Alkmaar gekomen om skimzaken door te praten met [betrokkene 13] , [betrokkene 5] en [verdachte] . [betrokkene 14] vertelde in het gesprek dat hij met [betrokkene 13] , [betrokkene 5] , [verdachte] en mij in Alkmaar had dat hij een manier kende om met e.dentifiers te gaan skimmen. In dat gesprek vertelde [betrokkene 14] dat hij iemand in Engeland kende die misschien met de e.dentifiers iets kon maken zodat daarmee geskimd zou kunnen gaan worden. Die persoon in Engeland werd die "zwarte" genoemd. [verdachte] wist wie hij daarmee bedoelde. [verdachte] heeft [betrokkene 12] verteld dat de zwarte iets met e-dentifiers zou kunnen doen. [betrokkene 12] heeft toen gezegd, dat hij zelf contact met de zwarte over de e-dentifiers zou gaan leggen.
Die man die de zwarte genoemd wordt is volgens mij [medeverdachte 1] .
Er is een feest geweest in [plaats], toen [betrokkene 12] kwam. Zij kwamen toen voor een nacht. Ik heb daarover verklaard bij de politie in Friesland. Dat feest was in het begin van het jaar 2009. [verdachte] had geregeld dat er belangrijke mensen kwamen. De belangrijke man was [betrokkene 12] , dat is een van de grote bazen in het hele skimmen. [betrokkene 12] kwam toen om twee e.dentifiers te brengen. Zij hadden deze in de auto liggen. Volgens mij heeft [verdachte] de twee e.dentifiers van hun auto in onze auto gelegd. Wij ontmoetten elkaar bij het station in de auto's. De bezoekers wilden naar de hoeren, zij gaven de e.dentifiers aan [verdachte] die de e.dentifiers in mijn auto legde.
Kort voor de kerst zijn wij met een aantal mensen in twee auto's naar Italië gereden. Daar heeft men geld gepind met nagemaakte pinpassen. [betrokkene 5] is daar samen met zijn zwager aangehouden toen ze met nagemaakte passen waren om te pinnen. De kaarten waren opgehaald in Londen.
Voor het skimmen werd binnen de groep [betrokkene 5] , [betrokkene 13] , [verdachte] en [betrokkene 15] nog een persoon gezocht om te helpen. Dat was [betrokkene 16] (het hof begrijpt: [betrokkene 16] ).
Hij is naar Nederland gekomen en is met de anderen mee gaan werken bij het skimmen.
We hebben, zoals ik verklaarde, e.dentifiers ontvangen van [betrokkene 12] . Dat was na de kerst 2008, eind januari, begin februari 2009. We moesten deze e.dentifiers in de bank plaatsen. Deze moesten daar een paar weken blijven. Met een pas konden wij toen de e.dentifiers uitlezen. [betrokkene 16] deed het plaatsen van de e.dentifiers. [betrokkene 12] regelde de e.dentifiers en ik reed [betrokkene 16] rond voor het plaatsen. Als ik [betrokkene 16] rondreed was [betrokkene 13] daar meestal bij. [betrokkene 13] en [betrokkene 16] gingen altijd samen op stap. Ze gingen naar ABM AMRO banken. Als [betrokkene 16] de e.dentifiers geplaatst had dan moest hij een paar weken later er weer naar toe om daar speciale passen in te doen, waarmee ze de e.dentifiers konden uitlezen. Dan konden ze zien hoeveel bankrekeningnummers er op stonden. Als een e.dentifier vol was dan moest deze naar Londen worden gebracht, of misschien ook wel het pasje. Het pasje of die e.dentifier moest dan aan [betrokkene 12] worden afgegeven. De pasjes die in de e.dentifiers gedaan werden waren eerder samen met de e.dentifiers naar Nederland gebracht. Het waren speciale pasjes. Volgens mij heeft [verdachte] een keer de pasjes opgehaald en ook een keer [betrokkene 5] . De pasjes en e.dentifiers kwamen uit Engeland.
12. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 7 februari 2010 met nr. 29195713 (Zaaksdossier Cashen, p. 211 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - de op bovengenoemde datum afgelegde verklaring van [medeverdachte 2] :
In de periode van februari tot aan maart 2008 (het hof begrijpt 2009) was ik zelf betrokken bij de manier waarop het skimmen uitgevoerd werd. Nadat wij deze e.dentifiers in banken hadden geplaatst en daarna de nummers op de passen hadden geladen zorgden wij ervoor dat de nummers weer bij [betrokkene 12] terechtkwamen. Wij belden dan naar [betrokkene 12] en wij vertelden hem dat wij nummers hadden geladen. [betrokkene 12] zorgde ervoor dat de rekeningnummers opgehaald werden.
Deze rekeningnummers stonden dan op de pasjes. Deze pasjes gingen naar [betrokkene 12] , naar Londen. In Londen werden de pasjes uitgelezen. De pasjes werden in een computer gestopt en men kon uitlezen welke nummers dubbel waren en welke kaarten geblokkeerd werden. Ik denk dat [medeverdachte 1] de pasjes zelf uitlas want [medeverdachte 1] wilde niet opgelicht worden.
[betrokkene 12] bracht de kaarten naar [medeverdachte 1] en bleef erbij als [medeverdachte 1] de kaarten in de computer stopte en checkte. [medeverdachte 1] heeft het programma om pasjes uit te lezen aan [betrokkene 12] gegeven.
Wij hebben kort voor de kerst 2008 een reis naar Italië gemaakt. Voordat we deze reis naar Italië maakten waren er al rekeningnummers op pasjes gezet. Deze rekeningnummers waren opgehaald van de e.dentifiers die [betrokkene 16] bij ABN Amro banken geplaatst hadden. [betrokkene 5] reed [betrokkene 16] rond, [betrokkene 13] was daar meestal bij. [betrokkene 13] was erbij omdat [betrokkene 13] vertrouwd werd door [verdachte] en [betrokkene 12] . [betrokkene 13] moest dus altijd mee.
Bij het plaatsen van de bewerkte e.dentifier haalde [betrokkene 16] altijd de echte e.dentifier weg.
We zijn naar Londen gegaan. De nummers werden aan [medeverdachte 1] gegeven. Dat waren alle nummers die voor de kerst verzameld waren. [betrokkene 12] verdeelde alle pasjes aan ons. [verdachte] en [betrokkene 5] kregen pasjes. Kort voor de kerst waren er rekeningnummers op een pas gezet die van de geplaatste e.dentifiers kwamen. Op de pas stonden op een gegeven moment veel nummers, genoeg om uit te lezen op de computer. Het waren rekeningnummers van de ABN AMRO. Het pasje is daarna naar Londen gebracht. [verdachte] wilde de pasjes zelf naar [betrokkene 12] brengen. [betrokkene 5] wilde dat [betrokkene 13] met [verdachte] meeging om zeker te weten dat het overdragen van alle nummers eerlijk gebeurde.Binnen onze groep werd erover gesproken dat we voor de kerst geld wilden hebben. We wilden allemaal geld, we wilden allemaal zoveel mogelijk geld ophalen van de rekeningnummers die uit de geplaatste e.dentifiers gehaald waren. We bespraken dan wanneer we de reis zouden gaan maken. We besloten met z'n allen om te gaan. Via Londen naar Italië en dan naar Roemenië. Ik zou rijden met mijn auto en [betrokkene 5] zou met zijn auto rijden. Bij mij in de auto reden [betrokkene 13] en mijn broer [betrokkene 17] mee. Bij [betrokkene 5] in de auto waren [betrokkene 15] en [betrokkene 6] . [betrokkene 16] is ook meegereden naar Londen, of bij mij of bij [betrokkene 5] in de auto. [verdachte] is met het vliegtuig naar Milaan gegaan. We ontmoetten hem in Milaan.
Er was al een verdeling bekend voor het cashen. Dat was vooraf al besproken. [verdachte] zou 10 % krijgen.
We zijn eerst met de auto’s naar Londen geweest om rekeningnummers die van de e.dentifiers waren afgehaald om te laten zetten op pasjes, zodat we met deze pasjes geld konden gaan cashen.
In Milaan boekten we een hotel. In de hotelkamer van [betrokkene 13] ontmoetten we [betrokkene 5] , [betrokkene 15] en [betrokkene 6] . [betrokkene 5] had de pakketjes met kaarten. Hij liet een pakketje zien, ongeveer 30 kaarten en hij zei dat hij dat zelf hield, dat was voor hem en [betrokkene 6] , om te cashen. Hij had nog twee pakketjes. Deze twee pakketjes waren bestemd voor [verdachte] of [betrokkene 13] en [betrokkene 12] . Deze twee pakjes met kaarten zouden door [betrokkene 16] gecasht worden en werden gegeven aan [verdachte] of [betrokkene 13] . In totaal had [betrokkene 5] toen dus ongeveer 90 kaarten verdeeld. Deze kaarten waren gewone telefoonkaarten waarop een code was geschreven. Deze pincode was van de bankrekeningnummers die in de magneetstrip van de telefoonkaart aangebracht waren. Want de gegevens op de telefoonkaarten waren de rekeningnummers die eerder door ons in Nederland met de e.dentifiers van de ABN AMRO banken afgehaald waren, volgens mij. Want daarom waren wij immers naar-Engeland gegaan. Ik ga er vanuit dat deze rekeningnummers dan ook op die telefoonkaarten gezet waren. [betrokkene 13] had verteld dat [medeverdachte 1] en [betrokkene 12] nog een discussie hadden gehad over het cashen.
13. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 8 februari 2010 met nr. 29195880 (Zaaksdossier Cashen, p. 219 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - de op bovengenoemde datum afgelegde verklaring van [medeverdachte 2] :
Er was een pakketje van ongeveer 30 kaarten dat was bestemd voor [betrokkene 5] en [betrokkene 6] samen. De andere twee pakketjes waren bestemd voor [verdachte] en [betrokkene 13] en dat is aan [betrokkene 13] of [verdachte] gegeven. [betrokkene 13] en [verdachte] hadden samen twee pakketjes om te delen.
In Milaan zijn [betrokkene 13] , [betrokkene 16] , [betrokkene 17] en ik naar een hotel gegaan. [betrokkene 5] , [betrokkene 15] en [betrokkene 6] hadden een ander hotel geboekt. Tegen de avond ben ik met [betrokkene 13] en [betrokkene 16] gaan rijden met mijn auto. [betrokkene 16] is uitgestapt en kreeg van [betrokkene 13] twee of drie kaarten mee. Zo is [betrokkene 16] een paar keer met kaarten naar een geldautomaat gelopen.
Ik herinner me dat we in de ochtend buiten voor het hotel klaar stonden om te vertrekken. [betrokkene 15] en [verdachte] waren bij het hotel. Zij zeiden dat [betrokkene 5] en [betrokkene 6] nog een rondje met de kaarten aan het doen waren om geld te cashen. Zij kwamen toen niet terug en we zijn zoals afgesproken naar Venetië gereden. Dat waren [betrokkene 16] , [betrokkene 13] , [betrokkene 17] en ik. We konden de anderen niet bereiken. Uiteindelijk hoorden we dat [betrokkene 5] en [betrokkene 6] waren aangehouden in Milaan.(…)
15. Het proces-verbaal van terechtzitting in eerste aanleg van 8 november 2011.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - de op bovengenoemde datum afgelegde - getuigenverklaring van [medeverdachte 2] :
Als ik over ' [verdachte] ' spreek bedoel ik de medeverdachte [verdachte] . U houdt mij voor de verklaring die ik op 6 februari 2010 bij de politie heb afgelegd. Op uw vraag of ik zelf gesprekken heb gehoord over cashen en wat je met e.dentifiers kon doen antwoord ik dat dit klopt. Op uw vraag of ik zelf bij het gesprek in Alkmaar was waar ik hoorde dat het ging over skimmen antwoord ik dat dit klopt. Volgens mij heeft [verdachte] de twee e.dentifiers die door [betrokkene 12] waren gebracht in mijn auto gelegd. Ik heb dat gezien. Op uw vraag of ik heb gezien of heb gehoord dat uw cliënt de e.dentifiers in de auto heeft gelegd, antwoord ik dat ik dit heb gezien. We waren daar met zijn allen. Het was een pakket waar de e.dentifiers in zaten. Maar ze hadden ook al gezegd "hier zijn de e.dentifiers".
16. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 16] — d.d. -10 februari 2010 met nr. 29204117 (Zaaksdossier Cashen, p. 130 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - de op bovengenoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 16] :
Mijn roepnaam is [betrokkene 16] ; zo word ik door vrienden genoemd.
Ik ben kort voor de kerst 2008 naar Italië geweest. Wij zijn met twee auto's naar Italië vertrokken. Ik had geen geld meer. Zij vroegen mij of ik met hun mee wilde gaan. Zij hebben mij uitgelegd wat ik moest doen met de kaarten. Ik zou 10 procent krijgen van het geld. Er is tegen mij gezegd dat ik met pinkaarten naar pinautomaten moest gaan. Ik moest dan een bedrag intikken en als dat niet lukte dan moest ik een kleiner bedrag intikken tot het mij zou lukken om een bedrag te pinnen. Van het totaal wat ik pinde zou ik dan 10 procent krijgen.
17. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 16] d.d; 11 februari 2010 met nr. 29204393 (Zaaksdossier Cashen, p. 137 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - de op bovengenoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 16] :
U vraagt mij wie er meegegaan zijn op de reis naar Italië. [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) en zijn broer [betrokkene 17] , [betrokkene 13] , [betrokkene 5] en zijn broer [betrokkene 15] en [betrokkene 6] en ik. We zouden voor geld gaan. Ik zou pinkaarten krijgen met pincodes. We zijn vertrokken voor de feestdagen. We zijn eerst met z'n allen naar Engeland gereden.
Ik zal een schema maken van de personen die zich bezig houden met de kaarten. Bovenaan teken ik de naam [betrokkene 26] ; dat is de gekleurde man in Engeland. Ik hoorde over hem dat hij voor Nederland een bepaalde oplichting had verzonnen; hij wist een mogelijkheid om geld te verdienen. De [betrokkene 26] gaf de opdracht aan [betrokkene 12] en die gaf ze weer door aan [betrokkene 13] . [betrokkene 13] heeft toen [betrokkene 5] en [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) ingeschakeld.
De overige jongens die ik ook onder de leiding van [betrokkene 12] getekend heb, in totaal ongeveer 8 personen, daarvan weet ik: [betrokkene 21] , [betrokkene 22] , [betrokkene 23] , [betrokkene 18] , [betrokkene 24] , verbleven in Engeland. [verdachte] is naar Roemenië gegaan. [betrokkene 25] is naar Italië gegaan.
[betrokkene 26] kende [betrokkene 12] . [betrokkene 12] vertelde aan [betrokkene 26] dat hij mensen had die kaarten kunnen skimmen, dat hij mensen heeft die met creditkaarten kunnen pinnen. De [betrokkene 26] heeft toen [betrokkene 12] opdracht gegeven om te gaan werken op de manier zoals hij dat heeft bedacht. [betrokkene 26] heeft een bepaalde programmering. Dat is heel anders dan al de mensen van [betrokkene 12] altijd werkten. De methode van de [betrokkene 26] was, wij moesten 1000 kaarten maakten. De helft van deze 1000 zou voor de [betrokkene 26] zijn. De [betrokkene 26] kreeg dus 50%. [betrokkene 12] zou 25% van de 1000 kaarten krijgen. [betrokkene 13] , [betrokkene 27] en [medeverdachte 2] zouden dan de rest krijgen. [betrokkene 13] had 15%, [betrokkene 27] en [medeverdachte 2] zouden samen 10% krijgen van de kaarten. Dat was de regeling die de [betrokkene 26] berekende. Het ging om heel veel geld. Volgens de berekening van de [betrokkene 26] zou iedereen binnen een paar maanden een paar honderdduizend euro kunnen verdienen.
Wat ik weet is dat [betrokkene 5] en [medeverdachte 2] ongeveer 70 kaarten hadden. [betrokkene 13] had zijn eigen kaarten.
U vraagt mij wanneer zij hun kaarten kregen? Toen we in Italië aankwamen. Nadat we in het hotel waren ging ik met [betrokkene 6] op zoek naar bankautomaten. Ik kreeg kaarten op het moment dat er een pinautomaat te zien was. Ik kreeg toen 10 kaarten in mijn handen. Ik kreeg de kaarten van [medeverdachte 2] , ik was samen met hem op pad. [betrokkene 6] was samen met [betrokkene 5] op pad in Milaan. Dat was tegen de avond. [medeverdachte 2] en [betrokkene 5] zeiden tegen mij dat ik samen met [betrokkene 6] de volgende ochtend maar weer moest proberen te gaan pinnen. Op de achterkant van de kaarten waarmee ik pinde stond de pincode geschreven.
Ik heb wat geld aan [medeverdachte 2] gegeven en [betrokkene 6] heeft geld aan [betrokkene 5] gegeven. Ik gaf dat geld dezelfde avond, na het pinnen. De volgende dag heb ik 1250 euro gepind, de anderen stonden kant-en-klaar op de parkeerplaats van het hotel. Ik stapte in om te vertrekken. Ik gaf het geld aan [medeverdachte 2] . [betrokkene 13] , [betrokkene 15] , [betrokkene 17] , [verdachte] waren daarbij. Wij zijn met z'n vieren, [betrokkene 13] , [medeverdachte 2] , [betrokkene 17] en ik met de BMW van [medeverdachte 2] weggereden. [betrokkene 5] en [betrokkene 6] zouden weer verder gaan met pinnen. Ik weet dat [betrokkene 5] en [betrokkene 6] later zijn opgepakt.
(…)
20. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 6] d.d. 11 maart 2010 met nr. 29222862 (Zaaksdossier Cashen, p. 283 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - de op bovengenoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 6] :
Later in de gevangenis heb ik van [betrokkene 5] gehoord dat de kaarten met behulp van e.dentifiers vervalst waren.
[betrokkene 16] deed in Italië hetzelfde als ik. Hij reed mee en pinde geld.
[verdachte] was met het vliegtuig naar Italië gekomen. Ik reed met [betrokkene 5] . [betrokkene 13] en [verdachte] waren ook steeds samen.
[betrokkene 13] en [verdachte] hadden hun eigen kaarten. [betrokkene 13] was daarvoor ook in Engeland.
Toen we vrijgelaten werden [betrokkene 5] en ik opgewacht door [betrokkene 12] . Ik wist dat hij de persoon was die voor de advocaat had gezorgd. Ik noemde hem voornamelijk [betrokkene 12] .
21. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 15] (het hof begrijpt: [betrokkene 15] ) d.d. 19 januari 2010 met nr. 29105246 (Zaaksdossier Cashen, p. 245 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - de op bovengenoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 15] :
[medeverdachte 2] heeft mij al eerder verteld over de gemanipuleerde e.dentifiers, dat was in december 2008. Hij vertelde dat hij de gegevens in Nederland kopieerde en dat de pasjes in Engeland werden gemaakt.
Mij werd een week voor vertrek gevraagd mee te gaan op een reis via Engeland naar Italië. [medeverdachte 2] vroeg mij dit. Ze hadden daar iets te maken met pasjes. De pasjes kwamen uit Engeland en waren al gemaakt, er hoefde alleen gecasht te worden. De pasjes zijn vanuit Engeland door [medeverdachte 2] vervoerd in de ruimte van de airbag van de bijrijder in de BMW waarin hij reed. In Engeland zijn ze door [medeverdachte 2] daarin gedaan. Op uw vraag wie er mee gingen: ik, mijn broer [betrokkene 5] , [medeverdachte 2] , [betrokkene 17] de broer van [medeverdachte 2] , [betrokkene 16] uit [plaats] en [betrokkene 6] . Ik weet niet meer zeker of Dan met ons meeging of dat we hem in Engeland ontmoet hebben.
We gingen naar Engeland om pasjes op te halen. [medeverdachte 2] was de baas van de groep. Iedereen luisterde naar hem. Hij zei waar we heen moesten gaan. Ik zag in Engeland de pasjes voor het eerst. Het waren twee ongeveer drie centimeter hoge stapeltjes. Ik zag dat er pincodes op de passen waren geschreven. We gingen naar Milaan om te cashen. In Milaan hebben [medeverdachte 2] en zijn broer en Dan en [verdachte] zich in een hotel laten inschrijven. Ik ben met [betrokkene 5] naar een hotel in de buurt gegaan. De passen zijn verdeeld over [betrokkene 5] en [betrokkene 6] , Dan, [verdachte] en [medeverdachte 2] . Het cashen is op 24 december begonnen. 's Avonds kwam mijn broer [betrokkene 5] terug in het hotel. Hij vertelde dat hij geld had gecasht en heeft me het geld laten zien.
22. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2010 met nr. 29250878 (Zaaksdossier Cashen, p. 701 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op bovengenoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 4]
Uit data uit het autovolgsysteem van de BMW X5 (het hof begrijpt: van [medeverdachte 2] ) bleek mij dat dit voertuig op 23 december 2008, na de hele nacht door te zijn gereden vanuit Engeland, om 09.37 uur stopte aan de "[f- straat]" in Milaan en daar om 14.49 uur weer vertrok. Uit data uit het autovolgsysteem van de BMW X5 bleek mij dat het voertuig om 14.49 uur naar Bergamo is gereden waar het om 19:19 uur op het vliegveld van Bergamo genaamd Orio al Serio was. Hierna werd het voertuig weer teruggereden naar Milaan waar het om 23.43 uur werd geparkeerd, vermoedelijk in de parkeergarage van hotel [A].
23. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2010 van het Korps landelijke politiediensten met nr. 29268873 (Zaaksdossier Cashen, p. 865 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op bovengenoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 4]
Uit onderzoek blijkt dat [medeverdachte 2] en [betrokkene 16] tijdens hun verblijf in Milaan vermoedelijk de beschikking hebben gehad over 44 geskimde bankpassen. Deze 44 passen betreffen alle passen waarmee daadwerkelijk geld gecasht is, maar ook waarmee dit zonder succes geprobeerd is.
Van de 44 passen werden er 16 passen succesvol misbruikt, de andere 28 passen bleken vanaf het begin onbruikbaar wegens onjuiste pin of onvoldoende saldo. Er is in totaal 7.800 euro gecasht.’’
2.4
De nadere bewijsoverwegingen van het hof luiden als volgt:
‘’Bewijsoverwegingen feit 3
Inleiding
ABN AMRO Bank N.V. is in de periode van medio december 2008 tot en met mei 2009 geconfronteerd met aanvallen van skimming waarbij het zogenaamde Common Point of Purchase (de door de bank geregistreerde locatie van een specifieke geldautomaat of betaalautomaat) niet kon worden vastgesteld. Dit betekent dat de betreffende bankpassen niet zijn geskimd bij een reguliere geld- of betaalautomaat. Met gebruik van valse betaalpassen is vervolgens (wereldwijd) ten laste van rekeninghouders van ABN AMRO Bank geld afgeschreven.
Op 7 mei 2009 is het Team High Tech Crime in Nederland geïnformeerd door de Engelse Dedicated Cheque and Plastic Crime Unit (DCPCU) over een nieuwe methode van skimming, die aan het licht was gekomen na het aantreffen van een gemanipuleerde identificatiekaartlezer (een zogenaamde e-dentifier van ABN AMRO Bank) tijdens een huiszoeking in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] .
ABN AMRO Bank heeft in de ten laste gelegde periode haar klanten in staat gesteld om in haar zogeheten bankshops te internetbankieren met gebruikmaking van daartoe bij computers geplaatste e-dentifiers. Deze e-dentifiers dienden ter authenticatie en wel aldus dat een klant zijn of haar betaalpas in een dergelijke e-dentifier plaatste en vervolgens de pincode intoetste, waarna de eigenlijke authenticatie plaatsvond middels een zogeheten challenge- response procedure.
Uit nader onderzoek is het volgende gebleken.
Een medeverdachte, [medeverdachte 1] , heeft in de ten laste gelegde periode meerdere e-dentifiers van de ABN AMRO Bank gemanipuleerd. Anderen hebben [medeverdachte 1] voorzien van originele e-dentifiers van ABN AMRO Bank. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] van een originele bankpas voorzien. [medeverdachte 1] heeft in de originele e-dentifiers een extra printplaat met daarop een microcontroller aangebracht, waardoor gegevens konden worden onderschept. Het ging daarbij in het bijzonder om de zogenaamde track 2 gegevens. Deze gegevens bevinden zich op de magneetstrip van bankpassen en bevatten onder meer de rekeninggegevens en de versleutelde pincode behorende bij de betreffende bankpas. Telkens wanneer een klant van ABN AMRO Bank zijn of haar bankpas in een door [medeverdachte 1] gemanipuleerde e-dentifier plaatste, werden de track 2 gegevens onderschept door, en opgeslagen op, de door [medeverdachte 1] vervaardigde microcontroller.
[medeverdachte 1] heeft daarnaast ook zogenaamde downloadpassen geprogrammeerd. Op deze downloadpassen konden honderden track 2 gegevens in combinatie met pincodes worden opgeslagen. De downloadpassen waren zodanig geprogrammeerd dat deze de track 2 gegevens en pincodes die in een gemanipuleerde e-dentifier waren opgeslagen konden uitlezen en wegschrijven naar c.q. opslaan in het geheugen van de downloadpas.
De gemanipuleerde e-dentifiers en downloadpassen zijn door [medeverdachte 1] aan anderen verstrekt. Deze anderen hebben vervolgens de e-dentifiers in de ABN AMRO bankshops omgewisseld met de gemanipuleerde e-dentifiers. Nietsvermoedende klanten van de ABN AMRO bankshops konden vervolgens ogenschijnlijk 'gewoon' in de bankshop internetbankieren en hun transacties verrichten. Ondertussen werden de track 2 gegevens en pincode van hun betaalpassen afgevangen en opgeslagen in de gemanipuleerde e-dentifier. Daarna hebben medeverdachten de opgeslagen gegevens volgens een door [medeverdachte 1] ontworpen werkwijze gekopieerd op de downloadpassen, door nogmaals naar de bankshops te gaan en daar de downloadpassen in te gemanipuleerde e-dentifier te plaatsen.
Uit het onderzoek blijkt dat [medeverdachte 1] de downloadpassen zodanig heeft geprogrammeerd dat de opgeslagen gegevens werden versleuteld en alleen door hem konden worden gelezen. De van track 2 gegevens en pincodes voorziene downloadpassen werden door de medeverdachten bij [medeverdachte 1] bezorgd die de gegevens vervolgens heeft ontsleuteld. De aldus verkregen gegevens zijn gebruikt voor de vervaardiging van geprepareerde betaalpassen die [medeverdachte 1] weer ter beschikking heeft gesteld aan een of meer personen, die daarmee in staat waren bij geldautomaten geld op te nemen ten laste van de rekeninghouders bij ABN AMRO Bank als waren zij daartoe bevoegd.
Medeplegen feit 3
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet betrokken is geweest bij het cashen van geld in Milaan (Italië).
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op 21 december 2008 zijn medeverdachten [medeverdachte 2] , [betrokkene 17] , [betrokkene 13] , [betrokkene 5] , [betrokkene 15] , [betrokkene 6] en [betrokkene 16] met twee auto's naar Londen (Groot-Brittannië) gereden. In Londen hebben zij ongeveer 90 valse betaalpassen opgehaald. Vervolgens zijn zij doorgereden naar Italië om met de valse betaalpassen te gaan 'cashen'.
Op 23 december 2008 is verdachte met het vliegtuig naar Bergamo (Italië) gevlogen. Aldaar is hij door medeverdachte [medeverdachte 2] met de auto opgehaald en naar een hotel in Milaan gebracht. In de hotelkamer van Potoan zijn de valse betaalpassen uitgedeeld. Deze waren samengebundeld in drie pakketjes. Een pakketje was bestemd voor [betrokkene 5] en [betrokkene 6] . De twee andere pakketjes waren bestemd voor Potoan en verdachte. Zij hebben besproken dat de medeverdachte [betrokkene 16] de valse betaalpassen zou gaan 'cashen'. [betrokkene 16] zou daarvoor 10% van het 'gecashte' geldbedrag ontvangen. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft [betrokkene 16] vervolgens met zijn auto naar een geldautomaat gebracht. Met in totaal 44 betaalpassen is door hen een bedrag van 7.800 euro 'gecasht'. Het geld gaf [betrokkene 16] aan [medeverdachte 2] . Verdachte was aanwezig bij deze uitbetaling. Vooraf waren afspraken gemaakt over de verdeling van het geld dat zou worden gegenereerd door het 'cashen' in Milaan. Verdachte zou 10% van de opbrengst van het cashen met deze valse betaalpassen krijgen.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte door zijn aanwezigheid (op een zekere afstand, namelijk niet bij de bewuste geldautomaat) controle heeft uitgeoefend op het 'cashen', handelingen waaraan een zeker risico op ontdekking samenhangt. Verdachte beschikte over 'eigen' valse betaalpassen en heeft een ander naar voren geschoven om het risicovolle 'cashen' op zich te nemen. Verdachte ontving vervolgens een gedeelte van de opbrengsten daarvan.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.’’
2.5
Het middel bevat twee deelklachten. In de toelichting op het middel wordt ten eerste aangevoerd dat uit de bewijsvoering volgt dat alleen in Italië de valse betaalpassen daadwerkelijk zijn gebruikt ter misleiding van derden als waren zij echt en onvervalst, maar niet in Nederland en Groot-Brittannië. De andere handelingen (van de verdachte en de medeverdachten) die uit de bewijsmiddelen blijken, betreffen (slechts) het skimmen in Nederland en Groot-Brittannië en het vervoeren van de valse betaalpassen. Zij raken de bewijsvoering van feit 3 niet. Volgens de steller van het middel vormen deze handelingen in elk geval geen gebruikmaken als bedoeld in art. 232 lid 2 Sr in Nederland en Groot-Brittannië. Voor zover het hof heeft geoordeeld dat Nederland en Groot-Brittannië als pleegplaats kunnen worden aangemerkt, getuigt zijn oordeel dan ook van een onjuiste rechtsopvatting. Daarbij verwijst de steller van het middel naar de wetsgeschiedenis met betrekking tot het bestanddeel ‘gebruik maken’ in art. 225 lid 2 Sr (valsheid in geschrift).1.
2.6
Ten tweede kan volgens de steller van het middel niet worden gezegd dat de verdachte aan het gebruikmaken van de betaalpassen een bijdrage van intellectuele en/of materiele aard heeft geleverd die van voldoende gewicht is om de kwalificatie medeplegen te kunnen rechtvaardigen. Aangaande het gebruik van de valse betaalpassen (in Milaan) heeft de verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen verricht. De overige handelingen en zijn aanwezigheid (op enige afstand) leggen onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen spreken van medeplegen. Datzelfde geldt voor het feit dat de verdachte bij een bepaald overleg (in Nederland) aanwezig is geweest en een deel van de opbrengst heeft gekregen. De bewezenverklaring van het medeplegen is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.7
Juridisch kader
2.7.1
Voor de beantwoording van de vraag of het middel hout snijdt is het volgende van belang. Art. 232 Sr luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit als volgt:
‘’1. Hij die opzettelijk een betaalpas, waardekaart, enige andere voor het publiek beschikbare kaart of een voor het publiek beschikbare drager van identiteitsgegevens, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van de valse of vervalste pas of kaart als ware deze echt en onvervalst, dan wel opzettelijk zodanige pas of kaart aflevert, voorhanden heeft, ontvangt, zich verschaft, vervoert, verkoopt of overdraagt, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de pas of kaart bestemd is voor zodanig gebruik.’’
2.7.2
Deze strafbaarstelling is ingevoerd bij de Wet computercriminaliteit I2.om te voorkomen dat de hierin omschreven handelingen met betrekking tot onder meer betaalpassen onbestraft blijven indien zij in voorkomende gevallen niet (geheel) onder de bepaling van art. 225 Sr kunnen worden geschaard.3.Art. 232 kan als een bijzondere vorm van valsheid in geschrift worden gezien maar is geen systematische specialis ten opzichte van art. 225 Sr.4.Omdat de wetgever heeft willen aansluiten bij art. 225 Sr, is voor de uitleg van de in art. 232 Sr voorkomende bestanddelen de wetsgeschiedenis en jurisprudentie inzake art. 225 Sr van belang.
2.7.3
Van gebruik maken van een vals geschrift (of zoals in onderhavig geval: een betaalpas) als bedoeld in het tweede lid van art. 225 Sr (of art. 232 Sr) is sprake als het geschrift daadwerkelijk wordt gebruikt tegenover een ander en strekt tot misleiding van die ander ten aanzien van wie het geschrift (of de betaalpas) wordt gebruikt.5.Afgezien van dit vereiste van misleiding is het bestanddeel van gebruikmaken volgens oude jurisprudentie van de Hoge Raad betrekkelijk snel vervuld. Eind 19e eeuw oordeelde de Hoge Raad dat het overleggen of indienen van het geschrift op de plaats waar het zijn werking kan of moet hebben al voldoende is.6.Dat geldt ook voor het ter hand stellen van een stuk aan iemand die er verder gebruik van moet maken.7.En volgens jurisprudentie uit de jaren 30 van de vorige eeuw is eveneens toereikend dat men een ander tot gebruik maken overhaalt, zonder dat dit laatste hoeft te voldoen aan de vereisten van doen plegen.8.
2.7.4
Het is de vraag of deze jurisprudentie nog steeds relevant is. Naast het gebruikmaken stelt lid 2 van art. 225 Sr sinds 1 augustus 19929.namelijk ook afzonderlijk het afleveren of voorhanden hebben van het valse stuk strafbaar. Uit de wetsgeschiedenis van art. 225 Sr kan worden afgeleid dat deze handelingen naast het ‘gebruikmaken’ zijn toegevoegd om een leemte op te heffen:10.
‘’De Hoge Raad heeft (…) bij arrest van 29 mei 1984 (NJ 1985, 6) aanvaard dat een bedrijfsadministratie in haar geheel wordt aangemerkt als een samenstel van geschriften bestemd om tot het bewijs van het daarin vermelde te dienen. Het opnemen van valse stukken in die administratie wordt op deze wijze gebracht onder het valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift, als bedoeld in het eerste lid. Daarmee wordt de mogelijkheid gegeven langs de weg van artikel 225, eerste lid, strafrechtelijk op te treden tegen degene die valse geschriften in een bedrijfsadministratie heeft ondergebracht. Deze oplossing is echter niet afdoende. Als uitsluitend het afleveren van valse stukken kan worden aangetoond of het verwerken van de valse stukken bestaat uit het opnemen daarvan in een ongeordende verzameling van nota's, bonnen enz., biedt ook de ruime uitleg van het eerste lid van artikel 225 Sr. geen oplossing. Het onderhavige wetsvoorstel strekt er in hoofdzaak toe de hier besproken leemte op te heffen. In het tweede lid van artikel 225 Sr. wordt strafbaar gesteld het afleveren of voorhanden hebben van valse geschriften, wetende dat daarmee een valsheidsdelict kan worden gepleegd.
(…)De nu voorgestelde bepaling kan rechtstreeks worden toegepast op het voorhanden hebben of afleveren van een vals geschrift, voor zover dit geschiedt in de wetenschap dat daarvan het strafbaar gestelde gebruik kan worden gemaakt.
Met het begrip «voorhanden hebben» wordt aangegeven dat de dader het geschrift tot zijn beschikking heeft in die zin dat hij gebruik kan maken van de bewijsbestemming van het geschrift, indien hij dit wenst. Het geschrift behoeft niet in zijn onmiddellijke omgeving aanwezig te zijn. Het kan bij voorbeeld ook bij een accountant liggen.
«Afleveren» is elk feitelijk ter beschikking stellen waardoor een ander het geschrift opzettelijk voorhanden heeft. Voor de vervulling van de delictsomschrijving is niet vereist dat die ander het voornemen heeft gebruik te maken van de bewijsbestemming van het geschrift. Het afleveren kan bij voorbeeld ook bestaan in het ter beschikking stellen van een valse of vervalste factuur aan een tussenpersoon die dit stuk weer aan een ander doet toekomen.’’
2.7.5
In art. 232 lid 2 Sr zijn, anders dan in art. 225 Sr, daaraan nog de volgende handelingen toegevoegd: ontvangen, zich verschaffen, vervoeren, verkopen en overdragen. Deze handelingen zijn ingevoegd vanwege de implementatie van het Europees Kaderbesluit van 28 mei 2001 betreffende de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten.11.Volgens de memorie van toelichting bij de implementatiewet zijn ‘ontvangen’ en ‘zich verschaffen’ gedragingen die leiden tot het in bezit krijgen van valse of vervalste betaalpassen, waardoor de bepaling ook ziet op de overgang van een ander op de dader. De gedragingen ‘vervoeren’, ‘verkopen’ en ‘overdragen’ zijn andere ‘bewegingsgedragingen’ ten aanzien van zulke betaalpassen.12.
2.7.6
Tot slot is van belang dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de voorwaarden van medeplegen inhouden dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met één of anderen.13.Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat is het geval wanneer bijvoorbeeld in de kern sprake is van een gezamenlijke uitvoering. Wanneer dat niet het geval is, bijvoorbeeld omdat de bijdrage van de verdachte bestaat uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht of gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit, rust op de rechter de taak in de bewijsvoering het medeplegen nauwkeurig te motiveren indien hij toch tot een bewezenverklaring van dat medeplegen komt.
2.8
Beoordeling van het middel
2.8.1
De opvatting dat uit de bewijsvoering niet volgt dat sprake is van gebruikmaken in Nederland faalt naar mijn mening op de aloude grond ‘’dat men zeer goed door tusschenkomst van een instrument kan handelen op eene andere plaats, dan waar men zich bevindt’’14.en onder pleegplaats ook wordt verstaan de plaats waar het gevolg van de handeling zich openbaart.15.De locus delicti hoeft dus niet tot één plaats beperkt te zijn. In onderhavig geval volgt uit de bewijsvoering dat de valse betaalpassen zijn gebruikt bij pinautomaten in Milaan waarbij geld – dat toebehoorde aan cliënten van ABN AMRO die in bankshops in Nederland bankierden – werd uitbetaald door ABN AMRO, een bank waarvan het een feit van algemene bekendheid is dat deze in Nederland (statutair) is gevestigd.16.Zo gezegd zijn de valse betaalpassen dus via het instrument van de geldautomaten ter misleiding gebruikt ten overstaan van ABN AMRO in (ook) Nederland. Het gevolg van de handeling openbaarde zich dus (ook) in Nederland. Daarmee heeft het hof geen onjuiste uitleg gegeven aan het bestanddeel ‘gebruikmaken’ voor zover het de pleegplaats Nederland (en Italië) betreft.
2.8.2
Wat betreft het gebruikmaken in Groot-Brittannië is van belang dat het hof kennelijk het samenstel van handelingen die door de verschillende verdachten zijn verricht in Nederland, Groot-Brittannië en Italië heeft opgevat als handelingen die bij elkaar genomen het medeplegen van het gebruik van de valse betaalpassen opleveren.
2.8.3
De vraag is of dat oordeel rechtens juist en/of begrijpelijk is. De handelingen in Groot-Brittannië en de overige handelingen in Nederland die uit de bewijsmiddelen blijken hebben, zoals de steller van het middel ook aanvoert, betrekking op het skimmen zelf. Daarna zien zij, als het gaat om art. 232 lid 2 Sr, eerder op het voorhanden hebben, afleveren, ontvangen, zich verschaffen, vervoeren, en/of overdragen van de valse betaalpassen dan het daadwerkelijk gebruiken daarvan. Deze gedragingen zijn echter niet tenlastegelegd noch bewezenverklaard. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat in elk geval de handelingen ‘voorhanden hebben’ en ‘afleveren’ expliciet door de wetgever zijn opgenomen om de leemte ten opzichte van het begrip ‘gebruikmaken’ op te vullen. Daarnaast zijn de overige handelingen weliswaar ingevoerd ter implementatie van het Europees Kaderbesluit en vertonen zij net als de andere handelingen overlap met elkaar, maar ook daarvan kan op grond van de wetsgeschiedenis worden gezegd dat zij ieder zelfstandige betekenis hebben ten opzichte van de andere omschreven gedragingen.
2.8.4
Ik ben het daarom met de steller van het middel eens dat uit de bewijsvoering onvoldoende blijkt dat sprake is van het gebruikmaken van de valse betaalpassen in Groot-Brittannië, laat staan dat de verdachte daar enige bijdrage aan heeft geleverd. Het begrip ‘gebruikmaken’ kan niet zo ver worden opgerekt dat ook de bewezenverklaarde gedragingen daaronder vallen. Daarmee zou ‘gebruikmaken’ zijn zelfstandige betekenis ten opzichte van de andere in lid 2 strafbaar gestelde gedragingen te veel verliezen. Daaraan doet mijns inziens de oude jurisprudentie van de Hoge Raad dat reeds sprake is van gebruikmaken als een vals stuk ter hand wordt gesteld aan iemand die er verder gebruik van moet maken of als men een ander tot gebruik maken overhaalt niet af. Die jurisprudentie lijkt door de wetgeving te zijn ingehaald en is ook wat betreft de onderliggende feiten moeilijk te vergelijken met het onderhavige feitencomplex.
2.8.5
Dat betekent dat de eerste deelklacht slaagt voor zover deze opkomt tegen de bewezenverklaring dat in Groot-Brittannië gebruik is gemaakt van de valse betaalpassen. Voor het overige faalt de klacht. Of de verdachte hier iets mee opschiet is echter de vraag. Het belang van de verdachte bij cassatie op grond van deze klacht is twijfelachtig omdat door het ‘wegstrepen’ van dit onderdeel van de bewezenverklaring de strafbaarheid en de ernst van het feit als zodanig niet worden aangetast. Ik meen daarom dat de verdachte onvoldoende belang heeft bij cassatie op grond van deze deelklacht.
2.8.6
Dan blijft de tweede deelklacht over, waarin de vraag wordt gesteld of uit de bewijsvoering een bijdrage van voldoende gewicht van de verdachte volgt om te kunnen spreken van medeplegen (in Italië en Nederland).
2.8.7
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de groep verdachten, waartoe de verdachte behoort, geld hebben gepind bij diverse geldautomaten in Milaan. Dit gebeurde met de eerder door de groep in Londen gemaakte valse betaalpassen, verkregen door het skimmen in Nederland. Hoewel niet blijkt dat de verdachte zelf geld heeft gepind met de valse betaalpassen, blijkt wel dat hij aanwezig is geweest in Milaan en dat vooraf afspraken zijn gemaakt over het verdelen van het geld dat door middel van het gebruik van de valse betaalpassen zou worden opgehaald. De verdachte zou 10% krijgen. In Milaan kreeg de verdachte samen met medeverdachte [betrokkene 13] twee (eigen) stapeltjes betaalpassen om te verdelen. Dat stapeltje werd gegeven aan [betrokkene 13] of de verdachte, waarna het vervolgens aan medeverdachte [betrokkene 16] werd gegeven om voor hen het daadwerkelijke pinnen te verrichten. [betrokkene 16] werd daarbij door medeverdachte [medeverdachte 2] samen met [betrokkene 13] langs verschillende geldautomaten in de stad gereden. [betrokkene 16] pinde daarbij telkens het geld. Uiteindelijk heeft hij de opbrengst afgestaan aan [medeverdachte 2] , waarbij de verdachte met de andere medeverdachten aanwezig was.
2.8.8
Gelet hierop acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte door zijn aanwezigheid controle heeft uitgeoefend op het ‘cashen’, handelingen waaraan een zeker risico op ontdekking samenhangt, niet onbegrijpelijk. Datzelfde geldt voor het oordeel van het hof dat de bijdrage van de verdachte van zodanig gewicht is dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Dat de betaalpassen op de hotelkamer van [betrokkene 13] werden uitgedeeld en dat het niet de verdachte was maar [medeverdachte 2] die [betrokkene 16] rondreed om te pinnen, zoals de steller van het middel onder andere aanvoert, doet daaraan niet af. Bij medeplegen ligt het accent immers op de samenwerking en niet zozeer op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Dat er sprake was van een nauwe samenwerking die voor medeplegen is vereist, heeft het hof toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik nog in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat sprake is van een goed georganiseerde groep van verdachten met een bepaalde structuur, waarbij vanaf het skimmen tot en met het gebruik van de daarmee gegenereerde valse betaalpassen iedere verdachte telkens een duidelijke rol of taak had.
2.8.9
De tweede deelklacht faalt.
2.9
Het eerste middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Het tweede middel
3.1
Het tweede middel komt op tegen de strafmotivering.
3.2
Het hof heeft, zoals gezegd, een gevangenisstraf opgelegd van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De strafmotivering van het hof luidt als volgt:
‘’Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan feiten die betrekking hebben op skimmen. Door een medeverdachte zijn e-dentifiers van ABN AMRO Bank gemanipuleerd. Deze gemanipuleerde e-dentifiers vervolgens in bankshops van ABN AMRO Bank geplaatst. Met deze gemanipuleerde e-dentifiers zijn gegevens van talloze betaalpassen van nietsvermoedende klanten van deze bank afgetapt en opgenomen. Met behulp van door de medeverdachte geprogrammeerde downloadpassen hebben zijn medeverdachten telkens buitgemaakte bankpasgegevens opgehaald bij de gemanipuleerde e-dentifiers in de bankshops. Deze gegevens van de downloadpassen werden vervolgens van de downloadpassen gehaald ten behoeve van de vervaardiging van valse betaalpassen. Met deze valse betaalpassen is uiteindelijk door verdachte en anderen - wereldwijd - voor meer dan € 1 miljoen 'gecasht'.
In dit samenwerkingsverband vervulde verdachte een verbindende rol. Het was immers verdachte die zich met name met de logistieke gang van zaken bezighield. Zo heeft verdachte gemanipuleerde e-dentifiers van Engeland naar Nederland vervoerd, was hij aanwezig bij besprekingen met zijn medeverdachten en heeft hij in Milaan geldbedragen laten 'cashen', waardoor hij een deel van de opbrengsten van de skimoperatie verkreeg.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich aldus schuldig gemaakt aan ernstige feiten. In het financieel verkeer moet iedereen erop kunnen vertrouwen dat op een veilige manier kan worden deelgenomen aan het elektronische betalingsverkeer. Dit vertrouwen wordt ernstig ondermijnd wanneer blijkt dat bij gebruik van de betaalpas de vertrouwelijke gegevens van deze betaalpas en de pincode door derden onrechtmatig worden verkregen en met die gegevens van de bijbehorende rekeningen geld wordt opgenomen. Dat geldt met name wanneer dat gebruik plaatsvindt in een bankfiliaal, een plaats waar de klant bij uitstek mag verwachten dat hij veilig zijn bankzaken kan regelen. Naast de financiële schade gaat dit voor de pasgebruiker en -eigenaar gepaard met veel hinder, frustratie en overlast om die schade te herstellen.
In het onderhavige geval heeft het hof ten nadele van de verdachte ook meegewogen de naar het oordeel van het hof meer dan gemiddelde dreiging voor het betrouwbaarheid van het elektronische betalingsverkeer die uitging van de door verdachte en zijn medeverdachten ontwikkelde en gehanteerde skimming-methode. Zoals hiervoor overwogen was voor die methode kenmerkend dat geen Common Point of Purchase kon worden vastgesteld, en kon in beginsel evenmin het onrechtmatig gebruik van de overgenomen
gegevens tijdig worden herkend en/of voorkomen. Feitelijk is dankzij de min of meer toevallige vondst in Engeland van een gemanipuleerde e-dentifier zicht verkregen op de gebruikte modus operandi. Daarnaast heeft het hof bij de straftoemeting betrokken dat sprake is van een groot aantal rekeninghouders aan wie vertrouwelijke bankgegevens is ontfutseld en van een zeer hoog benadelingsbedrag.
Gezien de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (afkomstig uit het European Criminal Records Information System) d.d. 11 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. De in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden zal daarom worden verlaagd. In relatie tot de bewezen verklaarde feiten acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden. Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, nu er tussen het instellen van het hoger beroep op 30 november 2011 en het wijzen van dit arrest op 16 januari 2018 een periode van aanzienlijk meer dan 24 maanden is gelegen. Gelet op deze mate van overschrijding van de redelijke termijn alsmede gelet op het tijdsverloop sinds het begaan van de bewezenverklaarde feiten, ziet het hof aanleiding om in plaats van voormelde straf een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.’’
3.3
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof in zijn strafmotivering ten onrechte ervan uit is gegaan dat de rechtbank in eerste aanleg 18 maanden gevangenisstraf heeft opgelegd. De rechtbank heeft blijkens het vonnis in eerste aanleg namelijk een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 1 jaar. Gesteld wordt dat het hof daardoor op een onbegrijpelijke manier de duur van de gevangenisstraf heeft gerelateerd aan de straf die is opgelegd in eerste aanleg. Het verkeerde uitgangpunt waar het hof van is uitgegaan heeft, zo begrijp ik de toelichting op het middel, ook consequenties voor de strafvermindering voor de schending van een redelijke termijn. Daarom wekt de opgelegde straf volgens de steller van het middel verbazing, althans is deze ontoereikend gemotiveerd.
3.4
Beoordeling van het middel
3.4.10
De steller van het middel heeft zonder meer een punt dat het hof ten onrechte ervan uit is gegaan dat de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden heeft opgelegd. Uit het vonnis blijkt dat de rechtbank een gevangenisstraf van 1 jaar heeft opgelegd. De vraag is echter of op grond van deze verkeerde aanname de strafmotivering verbazing wekt of onbegrijpelijk is. De overweging van het hof dat het tot een andere bewezenverklaring komt en daarom de gevangenisstraf van 18 maanden die de rechtbank volgens het hof heeft opgelegd, verlaagt, hoeft niet zo te worden uitgelegd dat het hof bij de bepaling van de straf de veronderstelde door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 18 maanden tot uitgangspunt heeft genomen. Het hof vindt kennelijk een gevangenisstraf van 18 maanden voor de door het hof bewezenverklaarde de feiten te hoog en acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden. Kennelijk heeft het hof daarbij zelfstandig de factoren meegewogen die volgens het hof van belang zijn.17.Het blijft dus de vraag of het hof, indien het niet van de verkeerde veronderstelling was uitgegaan met betrekking tot de door de rechtbank opgelegde straf, tot een andere straf zou zijn gekomen. Ik meen van niet. De strafoplegging van het hof zou wel onbegrijpelijk zijn geweest als het had geoordeeld dat de (daadwerkelijk) door de rechtbank opgelegde straf van 1 jaar diende te worden verlaagd.
3.4.11
De slotsom is dat het oordeel van het hof dat het in beginsel een gevangenisstraf van 12 maanden gepast acht en deze vervolgens vanwege het tijdsverloop voor een deel in een voorwaardelijke straf omzet geen verbazing wekt en op zichzelf niet onbegrijpelijk is en toereikend is gemotiveerd.
3.5
Het tweede middel faalt.
4. Het derde middel
4.1
Het derde middel bevat de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatieberoep is ingesteld op 22 januari 2018. De stukken van het geding zijn op 17 januari 2019 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van 8 maanden met afgerond 4 maanden is overschreden. Dit tijdverlies kan bovendien niet door een voortvarende behandeling in cassatie worden gecompenseerd zodat dit moet leiden tot strafvermindering volgens de gebruikelijke maatstaf.18.
4.3
Het derde middel is terecht voorgesteld.
5. Conclusie
5.1
Het eerste en tweede middel falen, waarbij het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het derde middel is terecht voorgesteld.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑10‑2019
Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 33, i.w.tr. op 1 maart 1993.
Vgl. Kamerstukken II 1988/89, 21186, 3, p. 16; Kamerstukken II 1989/90, 21551, 6, p. 18; Kamerstukken II 1989/90, 21551, 11, p. 22 en T&C Strafrecht, commentaar op art. 232 Sr, aant. 1 en 7, (online) actueel t/m 1 februari 2019.
HR 15 oktober 1985, NJ 1986/295; HR 27 april 1982, NJ 1982/649; zie ook Kamerstukken II 1988/89, 21186, 3, p. 11.
HR 11 maart 1895, W 6642; HR 17 juli 1896, W 6845; HR 8 juni 1897, W 6981.
HR 20 maart 1893, W 6320.
HR 26 februari 1934, NJ 1934/788; HR 26 maart 1934, NJ 1934/945; HR 14 november 1938, NJ 1939/367.
Stb. 1992, 287.
Kamerstukken II 1988/89, 21186, 3, p. 12 en 15.
Wet van 21 april 2004, Stb. 2004, 180 (i.w.tr. op 15 juni 2004), ter implementatie van het besluit van de Raad van de Europese Unie van 28 mei 2001 betreffende de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten (PbEG L 149).
Kamerstukken II 2002/03, 29025, 3, p. 5-6.
Zie onder meer HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716; HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis.
HR 6 april 1915, NJ 1915/427 (Azewijnse paard).
HR 6 april 1954, NJ 1954/368 (Singapore). Vgl ook Conclusie AG Knigge 30 september 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BF5557, onder 17, waarbij het in het kader van witwassen ging om op afstand beheren van een bankrekening en HR 27 april 1993, NJ 1993/744 (verzenden valse verzamelloonstaten).
ABN AMRO heeft zich vervolgens ook als benadeelde partij gevoegd.
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, negende druk, Deventer: Kluwer 2018, p. 264-265.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis.