Einde inhoudsopgave
Belastingplan 2006
Artikel I
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2006
- Redactionele toelichting
De onderdelen D, Za en ZB zijn gewijzigd bij de Min. Reg. van 12-1-2005, Stcrt. 252 (iwtr. 01-01-2006).
- Bronpublicatie:
15-12-2005, Stb. 2005, 683 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken: 30306)
- Inwerkingtreding
01-01-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2005, Stb. 2005, 683 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken: 30306)
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
- A.
In artikel 2.10 wordt de tabel vervangen door:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I
II
III
IV
-
€ 17 046
-
2,45%
€ 17 046
€ 30 631
€ 417
9,75%
€ 30 631
€ 52 228
€ 1 741
42%
€ 52 228
-
€ 10 811
52%
- B.
Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
In het tweede lid, tweede volzin, wordt ‘het in de eerste volzin bedoelde bedrag’ vervangen door: de uitkomst van de eerste volzin.
- 2.
Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien na het in de eerste volzin bedoelde tijdstip op de voet van artikel 3.42b, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006, filminvesteringsaftrek is genoten, wordt de uitkomst van de eerste volzin voorts vermeerderd met een bedrag ter grootte van 30 procent van deze uitkomst dan wel, indien dat lager is, met een bedrag ter grootte van 30 procent van de grondslag waarover de filminvesteringsaftrek is berekend.
- C.
Na artikel 3.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.12a. Filmexploitatievrijstelling
1
Bij een filmonderneming van een medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, behoort bij een film waarvoor hij op de voet van artikel 3.42b, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006, filminvesteringsaftrek heeft genoten en nadat deze film is afgeschreven tot een boekwaarde van nihil, niet tot de winst een in het tweede lid omschreven gedeelte van de omzet die de medegerechtigde behaalt met de exploitatie van de film (filmexploitatievrijstelling). Voor de toepassing van de eerste volzin wordt hetgeen wordt genoten bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van een film, niet tot de omzet gerekend.
2
De filmexploitatievrijstelling bedraagt ten hoogste een bedrag gelijk aan 55 procent van de grondslag waarover de filminvesteringsaftrek is berekend. Bij de toepassing van deze vrijstelling in enig jaar komt hetgeen in voorgaande jaren ter zake van de film door de medegerechtigde reeds aan filmexploitatievrijstelling is genoten, in mindering op de maximale vrijstelling, bedoeld in de eerste volzin.
3
Voor de toepassing van dit artikel, artikel 3.33 en artikel 3.42b wordt onder filmonderneming verstaan een onderneming waarvan de feitelijke werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaan uit het voortbrengen van films en het exploiteren van zelf voortgebrachte films.
- D.
Artikel 3.13, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
- 1.
In onderdeel f wordt aan het slot ‘en’ vervangen door een puntkomma.
- 2.
In onderdeel g wordt aan het slot de punt vervangen door: en.
- 3.
Aan het lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
- h.
voordelen die op de voet van artikel 32ab, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 als eindheffingsbestanddeel in aanmerking zijn genomen, mits de belastingplichtige de aldaar bedoelde schriftelijke mededeling in zijn administratie bewaart.
- Da.
In artikel 3.15, zesde lid, wordt ‘€ 0,18’ vervangen door: € 0,19.
- Db.
In artikel 3.17, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘€ 0,18’ vervangen door: € 0,19.
- E.
Ingeval artikel I, onderdeel C, van de Wet van 16 december 2004, houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen 2005), Stb. 654, vóór of op 1 januari 2006 in werking is getreden, wordt artikel 3.22 als volgt gewijzigd:
- 1.
In het vierde lid, onderdeel a, wordt ‘over zee, voor het vervoer van zaken’ vervangen door ‘over zee dan wel voor het vervoer van zaken’. Voorts vervalt: , voor de exploratie van de zeebodem dan wel voor het leggen van kabels op de zeebodem.
- 2.
In het vierde lid, onderdeel b, vervalt ‘, daaronder begrepen takel- en hefwerkzaamheden,’. Voorts vervalt: dan wel aan installaties ten behoeve van de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee.
- 3.
In het vijfde lid, onderdeel b, wordt ‘, of ’ vervangen door een puntkomma.
- 4.
Aan het vijfde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘, of ’, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
- d.
in Nederland voor een ander het volledige bemanning- en technische beheer verricht van het schip.
- 5.
In het twaalfde lid wordt ‘Voor de toepassing van dit artikel wordt onder zee verstaan’ vervangen door: Voor de toepassing van dit artikel en artikel 3.23 wordt onder zee verstaan.
- F.
Na de wijziging ingevolge onderdeel E wordt artikel 3.22 voorts als volgt gewijzigd:
- 1.
In het vierde lid, onderdeel b, wordt ‘een schip bestemd voor’ vervangen door: een schip bestemd voor baggerwerkzaamheden op zee waarvan de jaarlijkse bedrijfstijd grotendeels uit zeevervoer bestaat of voor.
- 1bis.
Het vijfde lid, aanhef en onderdelen a, b en c, wordt vervangen door:
5
Voor de toepassing van dit artikel, artikel 3.23 en artikel 3.24 is sprake van exploitatie van een schip, indien de belastingplichtige:
- a.
in Nederland in belangrijke mate het beheer verricht van het schip, het schip de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte en de belastingplichtige het schip:
- 1°
in eigendom heeft of mede in eigendom heeft en niet in rompbevrachting heeft gegeven, of
- 2°
in rompbevrachting houdt;
- b.
in Nederland hoofdzakelijk het commerciële beheer verricht van het schip voor een ander, mits de belastingplichtige daarnaast een of meer schepen beheert op een wijze als bedoeld in de aanhef en onderdeel a, waarbij schepen in mede-eigendom alleen in aanmerking worden genomen indien die mede-eigendom ten minste 5% beloopt;
- c.
het schip in tijd- of reischarter houdt, mits de belastingplichtige daarnaast een of meer schepen beheert op een wijze als bedoeld in de aanhef en onderdeel a, waarbij schepen in mede-eigendom alleen in aanmerking worden genomen indien die mede-eigendom ten minste 5% beloopt, of.
- 2.
In het zesde lid, aanhef, wordt ‘In afwijking van het vijfde lid is de voorwaarde dat het schip de vlag voert van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap’ vervangen door: In afwijking van het vijfde lid, onderdeel a, is de voorwaarde dat het schip de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte.
- 3.
In het zesde lid, onderdeel a, vervalt ‘ten minste één van de door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen de vlag voert van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap en’. Voorts wordt ‘die de vlag voeren van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap’ vervangen door: die de vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte.
- 4.
In het zesde lid, onderdeel b, wordt ‘die de vlag voeren van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap’ vervangen door ‘die de vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte’. Voorts vervalt ‘en die in eigendom of mede-eigendom zijn van de belastingplichtige of door hem in rompbevrachting worden gehouden’. Tenslotte vervalt: in zijn eigendom, mede-eigendom of in rompbevrachting.
- 5.
In het zesde lid, onderdeel c, wordt ‘die de vlag voeren van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap’ vervangen door: die de vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte.
- 6.
In het achtste lid wordt voor de punt aan het slot een zinsnede ingevoegd, luidende: en die in eigendom of mede-eigendom zijn van de belastingplichtige of door hem in rompbevrachting worden gehouden.
- Fa.
Artikel 3.23 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Met betrekking tot schepen bestemd voor baggerwerkzaamheden op zee of voor het verrichten van sleep- of hulpverleningswerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet, wordt de volgens de eerste volzin vastgestelde winst vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden andere dan vervoer van opgebaggerd materiaal over zee of sleep- of hulpverleningswerkzaamheden op zee.
- 2.
Aan het artikel wordt een lid toegevoegd luidende:
4
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de toepassing van het eerste lid, tweede volzin, alsmede ter voorkoming van cumulatie tussen de eerste volzin en de tweede volzin van dat lid.
- G.
Vóór artikel 3.34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.33. Willekeurige afschrijving op films
1
De in een filmonderneming van een medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, gemaakte voortbrengingskosten ter zake van een film met betrekking waartoe op een door of namens de gerechtigde na 31 december 2005 gedane aanvraag door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schriftelijk is verklaard dat sprake is van een film die van belang is in het kader van de versterking van de filmindustrie in Nederland, kunnen willekeurig worden afgeschreven, mits van de totale drukkende voortbrengingskosten van de film meer dan de helft betrekking heeft op voortbrenging in Nederland en de totale voortbrengingskosten € 15 000 000 niet te boven gaan.
2
De door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap af te geven verklaringen kunnen uitsluitend betreffen films die primair zijn bestemd voor vertoning in bioscopen. Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kunnen, in overeenstemming met Onze Minister, nadere voorwaarden worden gesteld.
3
Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kunnen, in overeenstemming met Onze Minister, regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag tot het geven van een in het eerste lid bedoelde verklaring.
4
Tegen de in het eerste lid bedoelde verklaring staat beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven kunnen de belanghebbende en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van de begrippen investeren en bedrijfsmiddelen. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij het College van Beroep voor het bedrijfsleven de plaats inneemt van een gerechtshof.
- H.
In artikel 3.36, tweede lid, wordt, onder verlettering van onderdeel b tot onderdeel c, na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:
- b.
indien het filminvesteringen betreft: in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.
- I.
In artikel 3.40 wordt de tweede volzin vervangen door: Investeringsaftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie-investeringsaftrek, van milieu-investeringsaftrek en van filminvesteringsaftrek.
- J.
Na artikel 3.42a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.42b. Filminvesteringsaftrek
1
Indien in een kalenderjaar in een filmonderneming van een medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, voortbrengingskosten worden gemaakt ter zake van een film met betrekking waartoe op een door of namens de medegerechtigde na 31 december 2005 gedane aanvraag door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schriftelijk is verklaard dat sprake is van een film als bedoeld in artikel 3.33, en dat toekenning van filminvesteringsaftrek terzake en toepassing van de daaraan gekoppelde verruimde maximum-verlies-regeling, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, derde volzin, alsmede toepassing van de daaraan gekoppelde filmexploitatievrijstelling past binnen het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, wordt, indien de medegerechtigde daarvoor bij de aangifte kiest, het in het tweede lid aangewezen percentage van de voortbrengingskosten, voorzover die op de medegerechtigde drukken, ten laste gebracht van de winst over dat jaar (filminvesteringsaftrek), mits van de totale drukkende voortbrengingskosten van de film meer dan de helft betrekking heeft op voortbrenging in Nederland.
2
Bij een bedrag aan voortbrengingskosten in een kalenderjaar van meer dan € 2 100 bedraagt de filminvesteringsaftrek 55 procent.
3
Als bedrag aan voortbrengingskosten wordt ten hoogste in aanmerking genomen het laagste van:
- a.
met betrekking tot de filmonderneming in totaal: een bedrag gelijk aan het bedrag, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, eerste en tweede volzin, en
- b.
per kalenderjaar:
€ 25 000.
Indien de belastingplichtige medegerechtigde is in meer dan een filmonderneming, geldt het in de eerste volzin, onderdeel b, vermelde bedrag, voor al die ondernemingen tezamen.
4
Tot de voortbrengingskosten worden niet gerekend:
- a.
uitgaven voor goederen ter zake waarvan door een derde reeds filminvesteringsaftrek in aanmerking kan worden genomen, of
- b.
voortbrengingskosten die bij de belastingplichtige reeds in aanmerking worden genomen voor investeringsaftrek uit andere hoofde dan dit artikel.
5
Bij regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kunnen, in overeenstemming met Onze Minister, regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag tot het geven van de in het eerste lid bedoelde verklaring.
6
Tegen de in het eerste lid bedoelde verklaring staat beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven kunnen de belanghebbende en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van de begrippen investeren en bedrijfsmiddelen. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij het College van Beroep voor het bedrijfsleven de plaats inneemt van een gerechtshof.
- K.
Na artikel 3.47 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.47a. Desinvesteringsbijtelling bij film
1
In afwijking van artikel 3.47, eerste lid, wordt bij een filmonderneming van de medegerechtigde, bedoeld in artikel 3.42b, van de overdrachtsprijzen van goederen terzake waarvan filminvesteringsaftrek is genoten, het in het tweede lid vermelde percentage ten bate van de winst over het in dat lid bedoelde jaar gebracht. In afwijking van artikel 3.47, tweede lid, tweede gedeelte van de zinsnede, wordt deze desinvesteringsbijtelling bij film berekend tot een bedrag van ten hoogste 130 procent van het investeringsbedrag waarover filminvesteringsaftrek is berekend.
2
Bij een overdrachtsprijs in een kalenderjaar van:
meer dan het volgende percentage van het investeringsbedrag
maar niet meer dan het volgende percentage van het investeringsbedrag
bedraagt het in het eerste lid bedoelde percentage
-
60%
0
60%
70%
4
70%
80%
10
80%
90%
16
90%
100%
23
100%
110%
30
110%
120%
38
120%
130%
46
130%
-
55
3
Voor de toepassing van het eerste lid wordt mede als overdrachtsprijs aangemerkt de met de film behaalde omzet.
4
Indien met betrekking tot dezelfde film eerder een overdrachtsprijs is genoten, wordt de actuele overdrachtsprijs verhoogd met de eerdere overdrachtsprijs, en wordt de op basis daarvan berekende desinvesteringsbijtelling verminderd met de eerdere desinvesteringsbijtelling.
- Ka.
Artikel 3.77 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
In het eerste lid wordt ‘ artikel 24, tweede lid’ vervangen door: artikel 27, eerste lid.
- 2.
Het vierde lid wordt vervangen door:
4
Indien op grond van artikel 29 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen de in artikel 23, derde en zevende lid, van die wet, vermelde percentages worden verhoogd, verlaagd of op nihil worden gesteld, kan bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken het in het eerste lid vermelde bedrag in dezelfde mate worden verhoogd tot maximaal € 13 251, worden verlaagd of op nihil worden gesteld. Het nieuwe bedrag geldt met betrekking tot de S&O-verklaringen die betrekking hebben op een kalenderjaar dat aanvangt op of na de dag waarop de wijziging in werking treedt.
- L.
In artikel 3.84 wordt ‘Tot loon behoort niet loon waarover de belasting op grond van artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 is verschuldigd door de inhoudingsplichtige’ vervangen door: Tot loon behoren niet voordelen waarover de belasting op grond van artikel 31 of artikel 32ab in verbinding met artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 is verschuldigd door de inhoudingsplichtige.
- M.
Aan artikel 3.96 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een nieuw onderdeel c toegevoegd, luidende:
- c.
voordelen die door de belastingplichtige als vrijwilliger, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, worden behaald, waarbij het gezamenlijke bedrag van de vergoedingen en verstrekkingen niet meer bedraagt dan de aldaar genoemde bedragen.
- N.
Artikel 3.104 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Na onderdeel j wordt, onder verlettering van de onderdelen k en l tot onderdelen l en m, een onderdeel ingevoegd, luidende:
- k.
de zorgtoeslag op grond van de Wet op de zorgtoeslag;.
- 2.
In het tot onderdeel l verletterde onderdeel k wordt ‘onderdelen a tot en met i’ vervangen door: onderdelen a tot en met k.
- 3.
In het tot onderdeel m verletterde onderdeel l wordt ‘onderdelen a tot en met k’ vervangen door: onderdelen a tot en met l.
- Na.
In artikel 6.18, zesde lid, onderdeel a, wordt ‘€ 0,18’ vervangen door: € 0,19.
- O.
Artikel 6.24 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘65%’ vervangen door: 113%.
- 2.
In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘€ 6 964’ vervangen door: € 6 783.
- 3.
Het tweede lid, onderdeel b, wordt vervangen door:
- b.
indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 6 783 te boven gaat: 11,5% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek verminderd met de standaardpremie, bedoeld in artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag, en vermeerderd met de zorgtoeslag, met dien verstande dat bij de berekening van het bedrag van de zorgtoeslag wordt uitgegaan van het toetsingsinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek.
- 4.
Het tweede lid, onderdeel c, vervalt.
- 5.
In het derde lid wordt ‘het bedrag van € 6 964 vervangen door € 13 928’ vervangen door: het bedrag van € 6 783 vervangen door € 13 566.
- Oa.
Artikel 6.33 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
- 2.
In het eerste lid, onderdeel b, wordt na ‘instellingen:’ ingevoegd: door de inspecteur als zodanig aangemerkte.
- 3.
Aan het eerste lid, onderdeel b, wordt voor de puntkomma aan het slot ingevoegd: , gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, de Nederlandse Antillen, Aruba of een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid.
- 4.
Aan het eerste lid, onderdeel c, wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: , gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, de Nederlandse Antillen, Aruba of een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid.
- 5.
Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
2
Het aanmerken als een instelling bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geschiedt op verzoek van de betreffende instelling. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking eventueel onder door hem te stellen voorwaarden. In afwijking van de eerste volzin kan de inspecteur een categorie instellingen dan wel een groep met elkaar verbonden instellingen bij één voor bezwaar vatbare beschikking aanmerken als instellingen bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, ook zonder dat een daartoe strekkend verzoek is gedaan door die instellingen.
3
Een instelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking niet meer als zodanig aangemerkt met ingang van het tijdstip waarop deze instelling niet langer een kerkelijk, levensbeschouwelijk, charitatief, cultureel, wetenschappelijk of algemeen nut beogend karakter heeft dan wel niet meer is gevestigd als aangegeven in het eerste lid, onderdeel b. Het tijdstip van intrekking kan liggen voor de datum van dagtekening van de beschikking.
4
Voor de toepassing van het tweede en derde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.
- Ob.
In artikel 6.34 wordt ‘aan in Nederland gevestigde instellingen of verenigingen’ vervangen door: aan instellingen of verenigingen.
- Oc.
In artikel 6.35 wordt ‘aan in Nederland gevestigde instellingen’ vervangen door: aan instellingen.
- Od.
In artikel 6.36 wordt ‘€ 0,18’ vervangen door: € 0,19.
- Oe.
Artikel 6.37 vervalt.
- P.
Artikel 7.2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Onderdeel f wordt vervangen door:
- f.
de belastbare inkomsten uit eigen woning in Nederland, verminderd met de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld;.
- 2.
Onderdeel g wordt vervangen door:
- g.
de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen, en.
- 3.
Onderdeel h wordt vervangen door:
- h.
de negatieve persoonsgebonden aftrek.
- Q.
Artikel 8.2 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Onderdeel d, vervalt.
- 2.
De onderdelen e tot en met o worden verletterd tot respectievelijk d tot en met n.
- 3.
In onderdeel k wordt ‘aanvullende ouderenkorting’ vervangen door: alleenstaande ouderenkorting.
- R.
In artikel 8.7 wordt ‘de aanvullende ouderenkorting’ telkens vervangen door: de alleenstaande ouderenkorting.
- S.
In artikel 8.9, eerste lid, wordt ‘kinderkorting, aanvullende kinderkorting, combinatiekorting’ vervangen door ‘kinderkorting, combinatiekorting’. Voorts wordt ‘de kinderkorting, de aanvullende kinderkorting, de combinatiekorting’ vervangen door: de kinderkorting, de combinatiekorting.
- T.
Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 78.
- U.
Artikel 8.12 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Het eerste lid, onderdeel b, wordt vervangen door:
- b.
het gezamenlijk verzamelinkomen van de belastingplichtige en zijn partner minder bedraagt dan € 44 034.
- 2.
Het tweede lid komt te luiden:
2
De kinderkorting bedraagt:
- a.
bij een gezamenlijk verzamelinkomen van de belastingplichtige en zijn partner van niet meer dan € 28 521: € 892;
- b.
bij een gezamenlijk verzamelinkomen van meer dan € 28 521: € 892, verminderd met 5,75% van het verschil tussen het gezamenlijke verzamelinkomen en € 28 521.
- V.
Artikel 8.13 vervalt.
- W.
Het in artikel 8.14, tweede lid, genoemde bedrag wordt verlaagd met € 85.
- X.
Het in artikel 8.14a, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 156.
- Y.
Artikel 8.17 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt verhoogd met € 200.
- 2.
Het in het tweede lid genoemde bedrag wordt verlaagd met € 85.
- Z.
Artikel 8.18 wordt vervangen door:
Artikel 8.18. Alleenstaande ouderenkorting
1
De alleenstaande ouderenkorting geldt voor de belastingplichtige indien hij in het kalenderjaar in aanmerking komt voor een uitkering als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a of onderdeel c, van de Algemene Ouderdomswet, of daarvoor in aanmerking zou komen indien hij zou voldoen aan de voorwaarde van artikel 7, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet.
2
De alleenstaande ouderenkorting bedraagt € 562.
- Za.
In artikel 9.2 wordt na het derde lid, onder vernummering van het vierde tot en met negende lid tot vijfde tot en met tiende lid, een lid ingevoegd, luidende:
4
In afwijking van het eerste lid wordt dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking genomen indien de dividendbelasting is ingehouden op de opbrengst die deel uitmaakt van een voorziening ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g Wet op de loonbelasting 1964.
- Zb.
Aan artikel 9.2, negende lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot bronbelasting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, en bronbelasting, bedoeld in het tiende lid.
- AA.
Artikel 9.3 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Het tweede lid, onderdeel d vervalt.
- 2.
De onderdelen e tot en met l worden verletterd tot respectievelijk d tot en met k.
- 3.
In het derde lid wordt ‘de aanvullende ouderenkorting’ vervangen door: de alleenstaande ouderenkorting.
- BB.
In artikel 10.1, eerste volzin, wordt ‘ 3.42a, 3.47’ vervangen door: 3.42a, 3.42b, tweede lid, 3.47.
- CC.
- DD.
In artikel 10.10, eerste lid, wordt ‘De artikelen 3.40 tot en met 3.47’ vervangen door: De artikelen 3.40 tot en met 3.42a, de artikelen 3.43 tot en met 3.47,.